Hoofdstuk 1 Nederlandse Landschappen
§1 Hoe is een landschap opgebouwd? - Natuurlijke opbouw ● Gevormd door geologische processen in het verleden zoals landijs of klimaatverandering ● Pleistoceen (juli temp. <10C) en Holoceen (juli temp. >10C) waren bepalend voor de natuulijke opbouw. ● Het grondsoort, het reliëf, de bodem, waterelementen
- Cultuurhistorische opbouw ● De nieuwe elementen in een landschap opgebouwd door mensen ● Agrarisch grondgebruik, infrastructuur, gebouwen
- Ecologische opbouw ● Dit wordt gevormd door een aantal ecosystemen ● Het samenhangende geheel van levende en niet-levende elementen in een bepaalde ruimte noem je een ecosysteem. Een weergave hiervan heet een ecotoop.
- Een belangrijk kenmerk van ecosystemen is de biologische diversiteit. Dit is het aantal soorten planten en dieren dat in een ruimte voorkomt. Deze wordt beïnvloed door 5 factoren:
● De veranderlijkheid van het milieu
Hoge veranderlijkheid > lage diversiteit (Veranderingen in temperatuur, licht, wind enz.)
● De hoeveelheid energie en voedingstoffen
Weinig voedingstoffen > hoge diversiteit (Veel voeding zorgt voor gewone soorten)
● De variatie in milieuomstandigheden
Veel verschillende soorten milieus > hoge diversiteit. (Je vindt dit bij gradiënten of grensmilieus: plaatsen waar geleidelijke overgangen in het landschap voorkomen)
● De omvang van natuurgebieden
Grote omvang > hoge diversiteit
● Een goede spreiding van natuurelementen en geen barrières
goede spreiding > hoge diversiteit
§2 Kenmerken van het lösslandschap
- De natuurlijke opbouw
● Puinwaaierafzettingen aan de voet van het middelgebergte
In Pleistoceen kwamen gebergten omhoog. De Rijn en de Maas sneden zich door de gebergten heen. Ze kregen puin toegevoerd en zetten dit aan de voet van gebergten af.
● Plateaus, hellingen en dalen
Zuid-Limburg werd opgeheven waarna de Maas haar eigen rivierafzettingen doorsneed. De oorspronkelijke beddingen vormden terrassen (vlakliggende beddingrestanten)
● Löss als afdeklaag
Door de wind in het Saalien en Wechselien werd het löss opgenomen. Aan de rand van het middelgebergten nam de wind af en werd het löss afgezet. Löss is kalkrijk en vruchtbaar.
- De cultuurhistorische opbouw
● De inrichting van de dalen
Op de hellingen en plateaus maakten mensen akkers. In de dalen gingen ze wonen (water dichtbij). Deze dorpen hebben een langgerekte vorm en zijn het oudst. In dalen is colluvium, dikke laag samengespoelde löss.
● De inrichting van de hellingen en de plateaus
Doordat mensen het bos op de hellingen kapten voor akkers ontstond er bodemerosie. Daardoor kwamen de akkers lager te liggen als het bos wat er nog stond. Men sloeg dan bij ontginning van het volgende stuk bos een kleine strook over. Daardoor ontstonden graften, met bos of struiken begroeide steilranden.
§3 De kenmerken van het zandlandschap
- De natuurlijke opbouw
● Hoge en lage stuwwallen opgeduwd door het ijs
In het Saalien zette landijs een grondmorene van keileem af. Dit is aan de onderkant van landijs afgezette keileem. De bevroren rivierafzettingen werden opgeduwd tot stuwwallen. Er vormde zich tongbekkens. Dit zijn door het ijs uitgeschuurde laagten, omgeven door stuwwallen.
● Het zacht golvende dekzandlandschap
In het Wechselien zette de wind zand af over heel Nederland. Toen het klimaat verbeterde groeiden er weer planten en ontstonden paraboolduinen en dekzandruggen. Dit zijn U-vormige duinen, ontstaan doordat planten zant vastleggen. En ook rivierduinen, extra hoge ruggen van dekzand langs rivieren en beken.
- De cultuurhistorische opbouw
● Het oude zandontginningslandschap: essen, groengronden, heide en stuifzand
Mensen legden op hoger gelegen, niet te droge gronden, akkers aan die essen of enken worden genoemd en werden met mest opgehoogd. Deze lagen rondom de dorpen en hadden een gebogen vorm. In de laaggelegen gebieden lagen de groengronden, onbemeste graslanden. De verkaveling is er strookvormig. Op de heidegronden hielden de mensen schapen om aan mest te komen voor de essen. Op de essen kwam een dikke laag humus, een mengsel van mest en heideplaggen. Door het steken van heideplaggen ontstond er stuifzand, dekzand dat in het holoceen door vernieling van het plantendek is gaan stuiven.
● Het jonge zandontginningslandschap: heideontginningen, naaldbos
Met de komst van kunstmest werd de heide omgezet in landbouwgrond met regelmatig en rechthoekig patroon. Het stuifzand werd omgezet in naaldbos. Je kunt het nog zien aan het onregelmatige reliëf.
● Modernisering van het landbouwlandschap
Door schaalvergroting van landbouw ontstond er ruilverkaveling. Ook werden percelen vergroot, houtwallen en zandpaden opgeruimd en nog meer wat negatieve gevolgen had voor het milieu. Daarna ontstond er landinrichting, een andere vorm van ruilverkaveling. Er kwam meer aandacht voor het milieu.
§4 Kenmerken van het rivierkleilandschap
- De natuurlijke opbouw
● Oeverwallen en kommen in het oostelijk rivierkleilandschap
In het Holoceen versmalde de rivieren waardoor ze vaker overstroomde. Hierdoor spoelden zand en klei uit de bedding. Dit bezonk direct naast de bedding doordat hier de rivier minder hard stroomde vanwege de begroeiing. Er ontstonden oeverwallen, ruggen langs een rivier ontstaan door afzetting van zand of klei. Aan de bovenkant hiervan zit zavel, zandige klei, doordat op den duur de stroomsnelheid zo gering wat dat alleen het klei werd afgezet. Hooggelegen verzande oude rivierbeddingen noem je stroomruggen. Bij overstromingen werd er klei afgezet in de kommen, laaggelegen gebied tussen de oeverwallen van twee rivieren. Klei heeft minder massa als zand waardoor de kommen lager liggen.
● Oeverwallen en kommen in het westelijk rivierkleilandschap
In het westen speelt de getijdenwerking van de zee een rol. Bij eb stromen de rivieren goed af. Bij vloed vertraagd de stroomsnelheid. Daardoor werd er alleen klei afgezet en geen zand. Oeverwallen bestaan uit smalle kleistroken. De kommen zijn veel breder en bestaan door hun lage, natte ligging uit veen.
- De cultuurhistorische opbouw
● Dijken, uiterwaarden, overslaggronden, wielen
Er werden dijken langs rivieren gebouwd. De uiterwaarden, strook land langs een rivier tussen bedding en dijk, werd steeds meer opgehoogd door de rivier omdat deze steeds als hij overstroomde zavel afzette. Bij hoge druk op de dijken sijpelt het water onder de dijk door. Deze kwel bedreigt de stabiliteit van de dijk. Vroeger braken dijken vaak door en werd er door het neervallende water een wiel gevormd. Een diep rond kolkgat. De overslaggrond is het zandige of zavelige materiaal dat rondom een wiel is afgezet.
● Het grondgebruik in het oostelijk rivierkleilandschap
Op de oeverwallen zijn woningen, fruitteelt en akkerbouw. Omdat de kommen te nat waren werden er weteringen gegraven die het water in rivieren loosden. Nu is er vooral veeteelt.
● Het grondgebruik in het westelijk rivierkleilandschap
Langgerekte dorpen op de smalle kleistroken bij de rivierdijken. Te nat voor akkerbouw dus vooral grasland. De natte kommen worden ontwaterd door sloten.
§5 Kenmerken van het zeekleilandschap
- De natuurlijke opbouw
● Kwelders
Zeeklei wordt altijd afgezet op kwelders, gebieden aan de kust die boven het niveau van normale vloed liggen. Doordat het zand bezinkt als het water zakt ontstaan er wadden. Een kwelder ontstaat doordat er planten groeien in een waddengebied. Deze remmen het water af en tussen de planten in ontstaan er geultjes waardoor het water terugstroomt. Langs deze kreken wordt steeds weer zand afgezet en zo wordt het steeds hoger. Een kreekrug is een zandige rug ontstaan door het verzanden van een kwelderkreek.
● Zeeklei en zeespiegelstand
Oude zeeklei is 5000 jaar geleden afgezet. De zeespiegel was toen op een vloedniveau van –4 NAP. Nu ligt deze klei op +1 NAP. Jonge zeeklei is 3000 jaar geleden afgezet. De bovenkant van de jonge zeeklei ligt tussen de –1 NAP en +1 NAP. Hoe jonger de klei hoe hoger de ligging.
- De cultuurhistorische opbouw
● De opbouw van een zeekleipolder
Voor 1000 na Chr. Leefde mensen op de kreekruggen of terpen. Maar daarna gingen mensen de kwelders indijken en regelde kunstmatig de waterstand dmv sloten. Veel binnendijken zijn inmiddels afgegraven waardoor de polders werden vergroot. Er is akkerbouw en fruitteelt.
● Droogmakerijen
Het oppervlak van droogmakerijen bestaat uit zeeklei op –4 NAP tot –5 NAP hoog. Bij oude zeeklei zijn dit drooggelegde meren en veenplassen. Er werd een dijk aangelegd met daar omheen een ringvaart die het water opving en afvoerde. Bij de modernste droogmakerijen ligt jonge zeeklei aan de oppervlakte.
§6 Kenmerken van het duinlandschap
- De natuurlijke opbouw
● De vorming van duinen
Zee wordt ondieper waardoor de golfbeweging aan de onderkant afremt en het zand word losgewoeld en opgenomen. Door de afremming slaan de golven over en ontstaat de branding. Deze golven werpen een deel van het losgewoelde zand op het strand. Het zand wordt hier door de wind opgenomen en dan door planten vastgehouden. Daardoor kan zich uiteindelijk een zeereep vormen. Een zeewerende duinenrij direct aan de kust.
● Oude en jonge duinen
De oude duinen zijn 10 m hoge duinen die 5000 jaar geleden gevormd werden. De kust groeide toen aan en er ontstond steeds op enige afstand van de oude zeereep een nieuwe gevormd. Op de oude strandvlakte werd later veen gevormd. De jonge duinen ontstonden 1000 na Chr. en zijn 50 m hoog. Ze zijn gevormd uit het zand van de oude duinen die grotendeels zijn afgebroken. Dat kwam door veel stormvloeden en kusterosie.
● Duinvalleien
Bij verstuivingen op plaatsen waar de plantengroei is verdwenen kunnen duinvalleien ontstaan. Dit zijn laagten die dicht bij het grondwater liggen. Daardoor kunnen ze een rijke plantengroei hebben.
- De cultuurhistorische opbouw
● Oude nederzettingen en geestgronden
Op de oude duinen werden de eerste nederzettingen gevormd. Voor de bollenteelt zijn oude duinen vlak gegraven en sloten aangebracht omdat hier een grondwaterstand van 55 cm onder het oppervlak voor nodig is. Deze gronden noem je de geestgronden.
● Zeewering, natuur en zoetwaterleverancier
De duinen zijn belangrijk omdat ze ten eerste altijd al een belangrijk productiegebied van drinkwater zijn geweest. Ten tweede is er een hoge biologische diversiteit door veel variatie. En ten derde beschermen ze ons natuurlijk tegen de zee.
§7 Kenmerken van het veenlandschap
- De natuurlijke opbouw
● Veengroei op voedselrijke plaatsen
Laagveen ontstaat op natte plaatsen waar veel voedingsstoffen in het water zitten. Daardoor gaan er planten groeien. Als deze afsterven wordt er veen gevormd. Laagveen ligt binnen het bereik van grondwater en komt vooral voor in West-Nederland.
● Veengroei op voedselarme plaatsen
Hoogveen ontstaat op natte voedselarme plaatsen boven het grondwater. Op deze plaatsen groeit namelijk veenmos goed. Het bestaat uit lange stengels zonder wortels. Als deze stengels weer langer groeien, sterft het onderste deel af. Veenmos heeft altijd een buffervoorraad water voor droge periodes.
- De cultuurhistorische opbouw
● Veenpolderlandschappen
Er werden ontwateringsloten gegraven loodrecht op de oeverwallen. Zo kon het water uit het veen stromen en werd akkerbouw mogelijk. Door het wegvallen van de opwaartse druk van het water daalde het grondwaterniveau. Je noemt dat inklinking. Daarom was er extra ontwatering nodig en werden de sloten nog meer uitgediept met als gevolg nieuwe inklinking. Het vroegere hoogveen is zo laagveen geworden waar alleen nog veeteelt mogelijk is. Voor de afwatering van laagveen heeft men polders gemaakt. De waterstand wordt kunstmatig geregeld.
● Dalgronden en veenplassen
Het veenmosveen werd afgegraven voor turf. Er werden kanalen gegraven met loodrecht hierop ontwateringsloten (wijken). De dorpen die langs die kanalen werden gesticht waren kilometersland en noem je veenkolonies. Bij de afgraving van turf ontstonden de dalgronden of veenkoloniale gronden door de menging van onbruikbare veenrestanten (bolster) met dekzand. Het door inklinking laaggelegen veenmosveen werd uitgebaggerd in langgerekte stroken (trekgaten. Het werd te drogen gelegd op de tussenliggende stroken (ribben). De wind sloeg de slappe ribben weg waardoor veenplassen ontstonden.
Hoofdstuk 2 De werking en het gebruik van het natuurlijk milieu
§1 Onze natuurlijke hulpbronnen - Alles wat we aan het natuurlijk milieu onttrekken en gebruiken voor de samenleving zijn natuurlijke hulpbronnen. Er zijn hiervan verschillende voorraden: ● Niet vernieuwbare milieuvoorraden, natuurlijke hulpbronnen die door de natuur niet of heel langzaam worden aangemaakt. Voorbeelden: aardolie, aardgas, gesteenten enz. ● Vernieuwbare milieuvoorraden, deze worden in hoog tempo steeds opnieuw aangemaakt: ■ Levende biomassa, deze voorraden worden aangemaakt door groei. Zoals hout en rubber. ■ Stromingsenergie, energie opgewekt door wind- of waterkracht, de zon, warmte van de aarde of bio-energie. Dit is energie die vrijkomt bij verbranding, vergassing of vergisting van biomassa in de vorm van hout en organisch afval. ■ Levenloze grondstoffen die in grote voorraden aanwezig zijn. Zoals zoet water, zand, klei of stikstof.
- Overvloedig gebruik van fossiele energie en grondstoffen kan leiden tot drie soorten problemen die gescheiden of samen in een gebied of ecosysteem kunnen voorkomen: ● Milieuverontreiniging is het gevolg van hogere concentraties stoffen in de lucht, water of aarde dan gebruikelijk. Net als geluidshinder en grote toevoer van straling. ● Bij milieuaantasting is de kwaliteit van natuur en landschap verminderd. ● Milieu-uitputting is het gevolg van het in te hoog tempo benutten van de milieuvoorraden.
§2 Duurzame ontwikkeling - Er zijn drie trends van milieuproblemen ● Er komen door productieprocessen steeds meer stoffen in het milieu waarvan er sommige een slechte uitwerking op het milieu hebben (Cfk’s). ● Milieuproblemen komen op steeds hoger schaalniveau voor. ● Door groei van de bevolking en welvaart wordt er steeds meer beslag gelegd op de natuurlijke hulpbronnen waardoor de toekomstige generatie wordt benadeelt.
- Bij duurzame ontwikkeling wordt het natuurlijk milieu gebruikt zonder de mogelijkheden voor de toekomstige generatie in te perken. ● Dit kan bereikt worden door het handhaven van de milieugebruiksruimte. Dit is de benuttingmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen in een gebied zonder de milieuvoorraden essentieel aan te tasten of uit te putten. De omvang ervan wordt beïnvloed door zes factoren: ■ De aanwezige winbare niet-vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. ■ Het tempo van aanwas van vernieuwbare hulpbronnen. ■ De mate van onttrekking van natuurlijke hulpbronnen. ■ De import of export van natuurlijke hulpbronnen. De ecologische voetafdruk is de hoeveelheid ruimte die in een land per inwoner in andere landen gebruikt ten behoeve van zijn activiteiten en consumptie. ■ Uitbreiding van kennis en techniek, leidt tot zuiniger gebruik van voorraden. ■ De kwaliteit van het natuurlijk milieu, beïnvloed door verontreiniging erosie enz.
§3 De milieugebruiksruimte zoet water - Een waterbalans is een overzicht van alle vormen van watertoevoer met alle vormen van waterafvoer. Er zijn twee bronnen van zoet water: ● Van vernieuwbare bronnen heb je twee soorten. ■ Interne vernieuwbare bron, dit is de neerslag die in een gebied valt dat niet verdampt is. ■ Externe vernieuwbare bron, dit is al het water dat vanuit de omgeving toestroomt. ● Niet-vernieuwbare bronnen is het diepe grondwater dat 10 m onder de grond zit of lager.
- Water is voor veel dingen hard nodig. Zoals in de huishouding, landbouw en industrie. ● Huishouding: drinkwater, koken, wassen enz. ● Landbouw: Grootste gebruikerdoor het besproeien van de gewassen of irrigatie. ● Industrie: Bij het produceren van producten of verkoeling en bewerking. ■ Water kan vervuilen door overbemesting waardoor er teveel aan stikstof of fosfor in het water komt. In Nederland is de samenstelling van het water dat ons land instroomt belangrijk.
§4 De milieugebruiksruimte bodem - De omvang van de productie van organisch materiaal, al het materiaal dat gevormd is door levende organismen, hangt af van een aantal factoren. ● De voorraad voedingstoffen. Voedingstoffen komen vrij bij verwering van de grond, gesteente of plantenresten. Kleideeltjes en humusdeeltjes zijn belangrijk tegen uitspoeling. ● De voorraad water. Dit is nodig voor het opnemen van voedingsstoffen. ● Een goed bodemleven. Er zijn bacteriën en bodemdieren nodig bij de afbraak van organisch afval. Ze zijn ook belangrijk voor de toevoer van stikstof.
- De gebruiksruimte bodem is vergroot. Hierbij zijn de volgende zaken belangrijk: ● De toevoer van meststoffen. Hierdoor word de voorraad voedingsstoffen op peil gehouden. Bacteriën en bodemdieren moeten dit nog wel afbreken om te laten vrij komen. ● De toevoer van fossiele energie. Voor machines die nodig zijn bij landbouw zoals de tractor. ● De toevoer van water door irrigatie en beregening. Water is nodig voor de planten.
- De milieugebruiksruimte bodem verschilt heel erg per land. ● Ontwikkelde landen leggen beslag op (landbouw)ruimte in andere landen. De gewassen en grondstoffen worden geproduceerd en geïmporteerd. ● Ontwikkelingslanden exporteren veel en daardoor krimpt deze ruimte voor de eigen bevolking.
§5 De milieugebruiksruimte van de ontwikkelingslanden
- In veel ontwikkelingslanden is het handhaven van de milieugebruiksruimte bodem voor de eigen bevolking een moeilijke zaak. Twee redenen zijn:
● Bevolkingsgroei
Hierdoor is de oppervlakte van de cultuurgrond per bewoner in veel gebieden teruggelopen.
● Exportlandbouw.
Veel grond wordt gebruikt voor de productie voor de wereldmarkt.
Factoren die de ruimte kunnen vergroten zijn in vele landen niet gunstig. Zo is het gebruik van kunstmest voor veel ontwikkelingslanden veel te duur.
- De watervoorraad in de wat drogere gebieden in de ontwikkelingslanden is beperkt. Er kan te weinig water zijn voor de huishoudens, landbouw en industrie. Er is een permanent watertekort als er per persoon minder dan 1000 m3 vernieuwbaar zoet water is in een land. Twee factoren versterken het tekort aan water: ● Bevolkingsgroei ● Productieverhoging in de landbouw
Hoofdstuk 3 Werken aan de kwaliteit van het leefmilieu
§ 1 De achtergrond van het ontstaan van milieuproblemen - Milieuproblemen komen steeds vaker voor door afwenteling. Hierbij nemen mensen de nadelen van handelingen die ongunstig zijn voor het milieu niet voor hun eigen rekening en wentelen deze in de vorm van milieuschade. Er zijn 3 vormen: ● Afwenteling op andere milieugebruikers. Dit komt voor bij verspreiding van schadelijke stoffen zoals zwavel (industrie), stikstof (auto’s) en ammoniak (mest). ● Afwenteling op andere gebieden komt ook door verspreiding van stoffen. ● Afwenteling op toekomstige generaties geldt bijvoorbeeld bij uitputting van voorraden (het opraken van aardgas) of ernstige milieuverontreiniging (broeikaseffect)
§2 Het ruimtelijk beleid: vier ontwikkelingskoersen - Zonering is een vorm van ruimtelijk beleid waarbij voor elk homogeen stuk landelijk gebied een keuze wordt gemaakt uit de functies die er voorrang hebben. De overheid wil hiermee milieuproblemen door afwenteling tegengaan. De functies mogen elkaar onderling niet hinderen.
- Er zijn 4 ontwikkelingskoersen ● Gele koers: de ontwikkeling van landbouw in zeer intensieve en sterk geconcentreerde vorm heeft hier voorrang. ● Bruine koers: de grondgebonden landbouw in de vorm van akkerbouw of rundveehouderij. Er wordt gestreefd naar een landschap waarbij landbouw en groenelementen elkaar afwisselen. ● Blauwe koers is een combinatie van functies zonder intensieve landbouw met de nadruk op economisch aantrekkelijk combinaties van landbouw met recreatie, beheer van natuur en landschap, bosbouw of waterwinning. Groene zones moeten deze gebieden met elkaar verbinden. Deze verbindingszones staan in de ecologische hoofdstructuur van Nederland. De boer krijgt geld voor het instandhouden van natuur en landschap. ● Groene koers: voorop staat het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur. Bij deze gebieden horen een aantal nationale parken.
§3 Het Nederlandse milieubeleid - Het milieubeleid richt zich op het bestrijden en voorkomen van milieuproblemen op alle schaalniveaus. Duurzame ontwikkeling behoort hier ook toe. Drie kernpunten moeten deze bevorderen. ● Bij het integraal ketenbeheer wordt bij alle stadia van de productieketen nagegaan of negatieve effecten op het milieubeleid kunnen worden verminderd. ● Door hoge kwaliteit van producten worden producten langer gebruikt en minder snel afgedankt waardoor energie grondstoffen en afval bespaart word. ● Door minder gebruik van fossiele energie komen er minder schadelijke stoffen in de lucht. Dit moet bereikt worden door bijv. het gebruiken van vernieuwbare energie of isolatie.
- De productie-consumptieketen is de levensloop van producten. Deze bestaat uit 5 stadia: ● Het winnen van grondstoffen. ● Het bewerken van grondstoffen tot halffabrikaten of basismaterialen. ● Het maken van eindproducten. ● Het gebruiken of consumeren van eindproducten. ● Het afdanken van producten en het verwerken en hergebruiken van afval.
§4 Mondiaal milieubeleid - Rijk en arm hebben een verschillende rol ten aanzien van milieuproblemen: ● In ontwikkelingslanden is de milieuverslechtering het gevolg van de armoede. Het tekort aan eten en brandhout leidt tot ontbossing, verzilting, erosie en verwoestijning. Hierdoor komt er nog meer armoede en zo raakt dit in een vicieuze cirkel. ● In rijke landen is de meeste energieverbruik waardoor de aarde vervuild raakt.
- In 1994 is het klimaatverdrag gesloten op het initiatief van de VN. De deelnemende landen beloofden de uitstoot van broeikasgassen te verminderen als bestrijding tegen klimaatverandering. verminderen. ● Energieheffing is een speciale belasting op de koolstofinhoud van brandstoffen. Dit moet de uitstoot van CO2
REACTIES
1 seconde geleden