Blok 4 Criminaliteit H2 t/m H6

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3658 woorden
  • 31 juli 2007
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
6 keer beoordeeld

2. Oorzaken van criminaliteit

2.1 De crimineel - het geslacht: in het algemeen meer criminaliteit onder mannen. Wel lichte toename criminaliteit onder vrouwen. - de leeftijd: lichte criminaliteit vindt vooral plaats bij jongeren. De zware criminaliteit meestal bij volwassen mannen. - maatschappelijke positie: mensen met lage maatschappelijke positie plegen vooral geweldsdelicten, inbraak en diefstal. Bij mensen met hoge maatschappelijke positie vooral vermogensdelicten zoals fraude en ontduiking. Dit laatste heet witteboordencriminaliteit. - etnische afkomst: bij harde kern van criminelen ongeveer gelijk aantal allochtonen en autochtonen. Bij diefstal en drugscriminaliteit meer allochtone criminelen. - locatie: inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan dorpelingen.

2.2 Oorzaken op micro- en macroniveau - vroeger dachten wetenschappers dat crimineel gedrag aangeboren was, dus biologisch. Tegenwoordig heeft de sociale omgeving de meeste invloed wat betreft crimineel gedrag. De aangeboren eigenschappen, zoals driftige aard of ongeremdheid, blijven wel een rol spelen. Ook kan een psychische stoornis aanleiding zijn tot criminaliteit. Criminaliteit wordt bepaald door sociale omgeving. Dat speelt zich af op 2 niveaus. 1. Niveau van de primaire socialisatie van het individu (microniveau). 2. Niveau van de maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen waarmee het individu te maken heeft (macroniveau).

2.2.1 Primaire socialisatie - Eerste sociale milieu= gezin waarin kind opgroeit: bij verkenningen van criminaliteit door kinderen als winkeldiefstal en vandalisme moeten ouders de kinderen corrigeren. Anders nemen de kinder dit op als aanvaard in de maatschappij en vallen gemakkelijker in de criminaliteit. Ook ernstige gezinsproblemen, bijvoorbeeld incest, kunnen leiden tot gedragsstoornissen die crimineel gedrag tot gevolg hebbende. - tweede sociale milieu = school, buurt, leeftijdsgenoten, verenigingen: jongeren die het niet goed doen op school lopen de kans eerder crimineel gedrag te tonen. Onder spijbelaars is het aantal winkeldiefstallen en vernielingen ook hoger. Ook kunnen vrienden/leeftijdsgenoten invloed hebben op het gedrag hebben. De meeste jeugdcriminaliteit vindt plaats door rollengedrag. Dit betekent vooral stoerdoenerij door criminelen delicten te plegen.

2.2.2 Maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen - maatschappelijke achterstanden: mensen die zich in een uitzichtloze situatie bevinden en geen vertrouwen meer hebben in maatschappij. Nemen de criminele wereld dan om op terug te vallen. - vervaging van de maatschappelijke normen en waarden: veelvoorkomende criminaliteit hangt hier nauw mee samen. - afnemende sociale controle. Mensen letten minder op je waardoor je sneller criminele delicten pleegt. - geringe pakkans. De kans dat je voor sommige delicten aangehouden of bekeurd wordt is klein door personeelstekort bij justitie.

2.3 Theorieën over criminaliteit Verklaringen voor crimineel gedrag wordt door sommige wetenschappers vanuit een biologische invalshoek bepaald. Andere wetenschappers verklaren het vanuit psychologische of sociologische invalshoeken.

2.3.1 Biologische theorieën - in de negentiende eeuw stelde de Italiaanse gevangenis arts Lombroso vast dat crimineel gedrag biologisch bepaald is. Hij verrichte schedelonderzoeken bij overleden gevangenen. Hij trok hierbij de conclusie dat er een crimineel type mens met de volgende uiterlijke kenmerken: laag voorhoofd, specifieke haarinplant, doorlopende wenkbrauwen en een lage gevoeligheid voor pijn. Later bleek helemaal niets te kloppen van deze conclusie van Lombroso. - tegenwoordig probeert de socio-biologie het sociologische gedrag van de mens uit biologische factoren te bepalen.

2.3.2 Psychologische theorieën Psychologen ontdekte dat onder criminelen vaak psychiatrische stoornissen voorkwamen, maar aantonen dat die stoornissen tot criminaliteit leidden konden ze niet. - de persoonlijkheidstheorie: deze theorie van Siegmund Freud gaat ervan uit dat er een verband is tussen crimineel gedrag bij volwassen en hun ervaringen tijdens kindsfase. Hij zegt dat de persoonlijkheid is opgebouwd in drie delen: id, ego en superego. Het id bevat aangeboren instinctieve driften in het onderbewuste van de mens, zoals seks en agressie. Het ego is het bewuste deel van de persoonlijkheid, dat de overhand krijgt als we volwassen worden. Het superego ontwikkelt zich doordat de samenleving op de mens inwerkt. We vormen een geweten en ontwikkelen gevoelens van schuld en schaamte. Wanneer de balans tussen deze delen van de persoonlijkheid verstoord raakt, kan dit volgens Freud tot afwijkend of crimineel gedrag leiden.

2.3.3 Sociologische theorieën - aangeleerd-gedrag-theorie: de Amerikaan Sutherland kwam tot de conclusie dat crimineel gedrag aangeleerd is. Wanneer jongeren bijvoorbeeld intensief contact hebben met anderen die al crimineel zijn, worden ze zelf meestal ook crimineel. - anomietheorie: de socioloog Merton zoekt een verklaring voor criminaliteit dat mensen hun levensdoel niet kunnen verwezenlijken. Sommige mensen stellen hun doel dan bij, maar er zijn ook mensen die dan hun levensdoel op een volgens het wetboek illegale manier proberen te verwezenlijken. - bindingstheorie: de criminoloog Hirschi zegt dat in ieder mens een misdadiger schuil gaat. De meeste mensen gedragen zijn goed omdat ze volgens Hirschi bang zijn om hun bindingen met familie en vrienden kwijtraken door crimineel gedrag. Sociale bindingen zijn dus een rem op criminaliteit. Mensen die geen of weinig sociale bindingen hebben zullen dus sneller crimineel gedrag vertonen. - etiketteringstheorie: volgens de Amerikaan Howard Becker leidt sociale afkeuring juist tot crimineel gedrag. Als iemand de stempel afwijkend of crimineel krijgt van de samenleving, voelen zij zich soms zodanig gestimuleerd dat ze crimineel gedrag vertonen.

3. Bestrijding van criminaliteit

3.1 Rechtsbescherming De overheid moet zich net als de samenleving aan bepaalde regels houden. Als zij dat doet, dan spreken we van een rechtsstaat.

3.1.1 Bescherming tegen de overheid Een kenmerk van een rechtsstaat is dat er een van de overheid onafhankelijke rechterlijke macht bestaat. Deze onafhankelijkheid is terug te zien in de trias politica. Hierin beoordeelt alleen de rechtelijke macht of de wetten worden nageleefd en rechters wetsovertredingen mogen beoordelen.

3.1.2. Mensenrechten De VN nam 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan. Dit vormt een goede maatstaaf om de macht van de overheid te controleren. De belangrijkste dingen zijn: - men mag niet discrimineren - men mag mensen niet martelen - men mag niet zomaar iemand gevangen zetten - iedereen heeft recht op eerlijk proces - iedereen heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Deze mensenrechten zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wetgeving.

3.1.3 Specifieke bepalingen - legaliteitsbeginsel: je kunt alleen worden gestraft voor iets dat in de wet strafbaar is gesteld. - elk wetsartikel in het strafrecht dient een nauwkeurige omschrijving van het delict en de maximale straf die een rechter voor zo’n delict kan opleggen. - je mag maar één keer voor een strafbaar feit vervolgd worden. Dit heet de ne bis in idem-regel. - een verdachte is onschuldig tot hij door de rechter schuldig is bevonden

3.2 Visies van politieke partijen - CDA: het CDA vindt dat geformuleerde regels strikt nageleefd moeten worden. Maar om criminaliteit te voorkomen, benadrukt het CDA het belang van socialiserende instellingen. - PvdA: de samenleving moet volgens de PvdA duidelijke grenzen stellen en misdaad straffen. De normen moet duidelijk zijn en betrokkenen moeten het ook eens zijn over de waarde van de regels. Er moet ook voldoende perspectief zijn voor mensen in de samenleving. - VVD: volgens de VVD vormt het toezien van rechtsregels, door opsporing en bestraffing door overtreders, tot een van kerntaken van de overheid.

3.3 Tweesporenbeleid Voor de bestrijding van de misdaad wordt er gezocht naar een combinatie tussen preventie en repressie. Dit wordt het tweesporenbeleid genoemd: 1. Bij veelvoorkomende criminaliteit wordt er gezocht naar preventieve maatregelen. 2. Bij zware criminaliteit wordt de oplossing gezocht in repressieve maatregelen.

3.3.1 Preventie Bij sommige vormen van criminaliteit wordt gebruik gemaakt van preventieve maatregelen, omdat het effect van preventie in deze gevallen groot is. Repressie zou tevens leiden tot een overbelasting van de politie en justitie.

3.3.2 Veelvoorkomende criminaliteit De overheid financiert ruim 250 preventieprogramma’s die veelvoorkomende criminaliteit zoals winkeldiefstal tegengaat. Het HALT-project geeft jonge vandalen de mogelijkheid om veroorzaakte schade zelf te herstellen of vergoeden. Dit heeft op ruim 60% van de betrokkenen een gunstig effect. De meeste projecten richten op twee pijlers: - meer functioneel toezicht - meer binding van (potentiële) daders met de samenleving

3.3.3 Winkeldiefstal Winkeldiefstal is een van de meest voorkomende vorm van criminaliteit. Winkeliers nemen om winkeldiefstal de volgende preventieve maatregelen: - technisch-preventieve maatregelen, zoals camera’s - meer winkel- en bewakingspersoneel - training van het personeel zoals betere kassa-instructie
Ook de overheid heeft de laatste jaren diverse maatregelen genomen, zoals: - centrale registratie van winkeldieven in een landelijk computersysteem - uitbreiding van de bevoegdheden van de politie om meteen een boete op te leggen - zwaardere aanpak van heling

3.3.4 Voetbalvandalisme In voetbalstadions is er weinig sprake van voetbalvandalisme, maar buiten de stadions komt het nog geregeld voor. De overheid en BVO’s proberen dit tegen te gaan met de volgende maatregelen: - het aanstellen van stewards die supporters van de eigen club in de gaten houden, ook tijdens het vervoer - een verkoopverbod in voetbalstadions - de invoering van een pasjesregeling - een terughoudende berichtgeving door de media - het toepassen van snelrecht en het uitdelen van een flinke straf en een stadionverbod aan schuldigen van voetbalvandalisme.

3.3.5 Repressie De procedure om criminaliteit te straffen gaat als volgt: 1. Iemand is verdacht als er een redelijk vermoeden bestaat dat diegene een strafbaar feit heeft gepleegd. De politie verzamelt informatie over het strafbare feit en stelt een proces-verbaal op voor officier van justitie, die het opsporingsonderzoek leidt. 2. De verdachte wordt voorgeleid aan officier van justitie die hem verhoord. 3. Als de officier van justitie genoeg bewijs heeft, stuurt hij dat op naar de rechter. De rechter moet dan tijdens een rechtszaak bepalen of de verdachte daadwerkelijk schuldig

3.3.6 Drugscriminaliteit Het drugsgebruik wordt door de overheid toegestaan, maar handelen in drugs is wel verboden. Dit is een duidelijk voorbeeld van het tweesporenbeleid van de overheid.

3.4 De politie

3.4.1 Taken De politie heeft drie taken: 1. Hulpverlening, bijvoorbeeld het wijzen van de weg. 2. Handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld bemiddeling bij burenruzies. 3. Opsporing, dit houdt in het voorkomen van strafbare feiten en het opsporen van verdachten.

3.4.2 Verdachte Bij de opsporingstaak mag de politie alleen optreden tegen de verdachte. Er moet wel sprake zijn van een redelijk vermoeden dat de verdachte een strafbaar delict gepleegd heeft. We spreken van een redelijk vermoeden van schuld als: - de politie iemand op heterdaad betrapt - er aangifte is gedaan
Het basisrecht van de verdachte is dat hij niet actief hoeft mee te werken aan en hij dus mag weigeren te spreken. Als de verdachte liegt kan hij daar niet voor bestraft worden. Een uitzondering op dat basisrecht is een alcoholcontrole: iedereen moet daaraan meewerken anders ben je strafbaar.

3.4.3 Bevoegdheden De politie heeft speciale bevoegdheden bij het opsporen van criminaliteit. Deze zogenaamde dwangmiddelen mogen allen worden gebruikt bij de opsporingstaak.

3.4.4 Staande houden De politie mag alleen een verdachte staande houden. Dat houdt in dat de politie mag vasthouden om te vragen naar diens personalia. De verdachte hoeft niet te antwoorden, maar als hij moet de juiste gegevens geven. Soms ben je overigens wel verplicht om jezelf te legitimeren. De legitimatieplicht geldt onder andere op het werk, in een voetbalstadion, en bij zwartrijden in het openbaar vervoer.

3.4.5 Aanhouden De politie kan een verdachte aanhouden. Dit betekent dat de verdachte gearresteerd wordt. Hij moet hieraan meewerken. Iemand wordt gearresteerd als hij verdacht wordt van een strafbaar feit. De (hulp)officier kan na de aanhouding bepalen of een verdachte nog langer vast moet blijven zitten.

3.4.6 Fouilleren En verdachte mag door de politie gefouilleerd worden, dat wil zeggen dat zijn lichaam en kleding onderzocht wordt. Dit mag alleen als dit bijdraagt aan de oplossing van een strafbaar feit. Er mag sinds kort ook preventief gefouilleerd worden. Dit kan alleen als de officier van justitie toestemming heeft gegeven tot preventief fouilleren in een veiligheidsrisicogebied.

3.4.7 Vrijheidsbeneming De politie mag een verdachte in het belang van het onderzoek enkele dagen vasthouden op het bureau. Daarna kan de verdachte overgeplaatst worden naar het Huis van Bewaring, nog voor hij bij de rechter is geweest. Dit mag maximaal drie maanden zijn.

3.4.8 Huiszoeking De politie mag alleen een binnengaan om iemand te arresteren als zij van de toestemming hebben gekregen van de officier van jusitie. Dit kan met een machtiging tot binnentreding.

3.4.9 Inbeslagneming Bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen. De officier van justitie of de rechter bepaald of iemand zijn spullen terugkrijgt na de rechtszaak.

4. Officier van justitie

4.1 Taken De officier van justitie van is in feite de openbare aanklager, omdat hij namens de samenleving bewijzen zoekt tegen de verdachte en een straf tegen hem eist. Hij heeft de volgende taken: - hij leidt het opsporingsonderzoek - hij brengt verdachten voor de rechter, vervolging - hij eist een bepaalde straf in een rechter - hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf
Alle officieren samen vormen het Openbaar Ministerie. Een onderdeel van het Ministerie van Justitie

4.1.1 Opsporingsonderzoek De leiding van het opsporingsonderzoek is in handen van de officier van justitie, maar wordt uitgevoerd door de politie. Politieambtenaren hebben namelijk de opsporingsbevoegdheid. Veel opsporingsmethoden staan op gespannen voet met de mensenrechten. Daarom mogen die methoden alleen uitgevoerd worden bij toestemming van de hoofdofficier van justitie.

4.2 Keuzemogelijkheden De officier kan als het onderzoek is afgerond kiezen uit de volgende drie mogelijkheden: seponeren, een transactievoorstel aanbieden of vervolgen.

4.2.1 Seponeren In de meeste gevallen wordt de zaak gesopeneerd. Dit houdt in dat er geen vervolging komt. Hiertoe wordt meestal besloten als er sprake is van te weinig belastend bewijs, als het een klein vergrijp betreft en de verdachte al genoeg gestraft is. De officier kan ook voorwaarden binden aan het seponeren. Als de verdachte zich niet aan de voorwaarde houdt, komt de zaak alsnog bij rechter. Dit heet een voorwaardelijk sepot.

4.2.2 Transactie De officier mag een transactie aanbieden bij overtredingen en lichte misdrijven. Dit heeft meestal de vorm van een geldboete en wordt ook schikking of voortijdige afdoening genoemd. Als de verdachte het voorstel accepteert is de zaak hierbij afgedaan. Als hij voorstel weigert, moet de verdachte alsnog voorkomen bij de rechter.

4.2.3 Vervolgen De officier kan de verdachte ook laten vervolgen. Hij stuurt het dossier dan naar de rechtbank en er volgt een rechtszaak.

4.3 Uitbreiding opsporingsmethoden Het opsporen van criminaliteit is steeds moeilijker geworden voor justitie. Dit komt door de betere organisatie bij criminelen en verfijnde informatietechnologie.

4.3.1 Georganiseerde misdaad De drugssmokkel heeft ertoe geleid dat een deel van de misdaad zich beter is gaan organiseren. Die misdaadorganisaties kregen een omzet van miljoenen euro’s en maken gebruik van de modernste informatietechnologie. Zij beschikken over meer en betere middelen dan politie en justitie.

4.3.2 Reactie justitie Door de ontwikkelingen werd het werk voor justitie steeds moeilijker. Hierdoor werden nieuwe opsporingsmethoden ontwikkeld. De meeste van die opsporingsmethoden waren nauwelijks bij wet geregeld en moest er altijd toestemming gegeven worden door de hoofdofficier van justitie. De opsporingsmethoden moesten steeds in relatie staan met de ernst van het strafbaar feit.

4.3.3 De praktijk In de praktijk leverde deze regelingen problemen op. Politie en justitie wisten niet wat toegestaan was. Spoedig bleek dat ze veel te ver gingen in het onderzoek en zware criminele activiteiten door lieten gaan.

4.3.4 Nieuwe richtlijnen Na berichtgeving over fouten door justitie in ontstond er een crisis in opsporing. De discussie ging vooral over wat wel en niet toegestaan was. Om het probleem op te lossen werd een speciale enquêtecommissie van de Tweede Kamer gevormd. Zij kwamen met aanbevelingen: - de opsporing moest effectiever worden - de opsporingsbevoegdheden moesten duidelijker worden omschreven - de samenwerking tussen politie en justitie moest beter verlopen
Justitie besloot toen om de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (wet BOB) op te nemen. Hierin werden de volgende punten opgenomen: - de politie mag richtmicrofoons gebruiken en telefoons afluisteren - infiltranten mogen worden ingezet. Dit zijn personen die ongemerkt een misdaadorganisatie binnendringen om informatie over die organisatie te verzamelen. - gecontroleerde doorvoer is toegestaan. De politie kan partijen drugs doorlaten om ze de leiders te kunnen pakken. - de politie mag informanten betalen. Dit zijn leden van een misdaadorganisatie die de politie informatie doorspelen. - inkijkoperaties zijn toegestaan. De politie mag in sommige gevallen in het geheim een gebouw binnentreden om te kijken of daar strafbare feiten worden gepleegd. Voor de meeste opsporingsmethoden die hierbij besproken zijn moet toestemming van de officier van justitie zijn.

5. De rechtszaak

5.1 Onafhankelijkheid rechters In Nederland is de rechtspraak opgedragen aan onafhankelijke rechters. De onafhankelijkheid van rechters wordt gewaarborgd doordat: - een rechter voor het leven benoemd wordt. Hij kan dus niet door de regering of het parlement worden ontslagen. - het salaris van de rechters bij wet is geregeld. - het aantal rechters in een rechtszaak van tevoren vast staat. De rechters worden bij hun werkzaamheden bijgestaan door gerechtssecretarissen. Deze worden ook wel ‘de rechterhand van de rechter’ genoemd. Ze leggen het proces-verbaal van de rechter vast.

5.2 Soorten rechtbanken Nederland beschikt over 4 rechtsinstanties: de kantonrechtbank, de arrondissementsrechtbank, gerechtshof en de Hoge Raad.

5.2.1 Kantonrechtbanken Deze houdt zich vooral bezig met overtredingen en conflicten tussen twee mensen. Hierbij is het openbaar ministerie vaak niet betrokken.

5.2.2 Arrondissementsrechtbanken Zij behandelen alle overtredingen en misdrijven. Nederland heeft 19 arrondissementsrechtbanken. Een arrondissement is een rechtsgebied.

5.2.3 Gerechtshof Nederland heeft 5 gerechtshoven. Deze zijn in Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Den Bosch en Leeuwarden. Hier worden vooral de hoger beroepen van de arrondissementsrechtbanken behandeld.

5.2.4 Hoge Raad De Hoge Raad is het hoogste gerechtscollege in Nederland en bevindt zich in Den Haag. Hierbij worden geen zaken uitvoerig behandeld, maar kijkt of de rechtszaak door de arrondissementrechtbank of gerechtshof wel goed is uitgevoerd. Als dit niet zo blijk te zijn moet de zaak opnieuw gedaan worden. Dit noemt in cassatie gaan tegen een uitspraak van de rechtbank.

5.3 Verloop rechtszaak Om de schuld van een verdachte vast te stellen moet er aan 4 voorwaarden voldaan worden: - de dader is een mens of een rechtspersoon - het ten laste gelegde feit is geheel bewezen - het feit is strafbaar - de dader is strafbaar
Voor een rechtszaak krijgt een verdachte altijd een oproep of dagvaarding. Hierin staat dat de verdachte op een bepaald moment, op een bepaalde plaats een bepaald delict heeft gepleegd. Er staat ook waar en op welk tijdstip de zitting plaatsvindt. Deze dagvaarding wordt verstuurd door de officier van justitie. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen: 1. Opening. De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte. 2. Aanklacht. De rechter leest de tenlastelegging voor. 3. Onderzoek. De rechter begint het eigenlijke onderzoek naar het eventuele bewijs voor de aanklacht. 4. Verhoor van de verdachte. De verdachte mag eerste zelf een verklaring leggen, daarna volgt ondervraging door de rechter, de officier en tenslotte door zijn eigen advocaat. De verdachte staat niet onder ede en hoeft dus niet de waarheid te spreken. Hij mag ook zwijgen. 5. Requistoir. De officier van justitie probeert aan te tonen waarom de verdachte schuldig en bepaald de eis. 6. Pleidooi. De advocaat probeert aan te tonen dat het verhaal van de officier niet juist. En vraagt meestal om vrijspraak of strafvermindering. 7. Laatste woord. De verdachte mag nog iets zeggen voor de uitspraak van de rechter. 8. Vonnis. De rechter doet uitspraak in de zaak.

5.4 Rechtshulp - een advocaat. Deze kent alle juridische procedures en is geoefend om bewijsvoering te weerleggen. - een bureau van rechtshulp. Hier gaan mensen naar toe die niet snel naar een advocaat gaan. Hier krijg je informatie en advies. Het eerste advies is meestal gratis. Bij een ernstige zaak verwijzen de afgestudeerde juristen je door naar een advocaat. - een rechts- of wetswinkel. Hier werken rechtenstudenten die gratis juridisch advies geven. Hier komen mensen naartoe die minder geld tot hun beschikking hebben.

6. Straffen

6.1 Waarom straffen we? - vergelding. In onze samenleving geldt de norm dat kwaad niet ongestraft moet blijven. - afschrikking van de dader. Een straf moet de dader afschrikken om nog eens een strafbaar feit te begaan. - Afschrikking van de samenleving. Een straf moet de burgers ervan weerhouden een misdaad te plegen, om aan te tonen dat misdaad niet loont. - Handhaving van de rechtsorde. Door het strafsysteem maakt de overheid duidelijk dat het haar taak is om te straffen zodat eigenrichting voorkomen wordt. - Resocialisatie. Met een straf probeert de overheid een dader te corrigeren, zodat hij zich aanpast aan de normen en waarden van de samenleving. - Beveiliging van de samenleving. Sommige criminelen zijn een gevaar voor de samenleving.

6.2 Geschiedenis van straffen Tot de Middeleeuwen was wraak de meest voorkomende reden om iemand te straffen. Er bestonden toen nog geen geschreven wetten. In de twaalfde ontstonden meer steden en kwamen er stadsbestuurders. Via afschrikking door misdadigers op te hangen in het openbaar. In het begin kwam er alleen een rechtszaak als iemand een beschuldiging indiende. Later ging ook de overheid misdadigers opsporen. In de negentiende eeuw werd het strafrecht gemoderniseerd. In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgestraft. In 1886 werd het Nederlandse Wetboek van Strafrecht voltooid. Na WO II werd ook resocialisatie wettelijk vastgesteld als doel van een gevangenisstraf.

6.3 De straf

6.3.1 De strafmaat De strafmaat wordt bepaald door de rechter. Hij houdt hierbij rekening met het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn namelijk de maximale straf voor een strafbaar feit vastgelegd. De maximumstraf wordt echter niet vaak opgelegd, omdat de rechter ook naar de omstandigheden kijkt.

6.3.2 Soorten straf De rechter mag alleen gebruik van de soorten straf die iemand opgelegd kan krijgen voor een bepaald misdrijf volgens het Wetboek van Strafrecht.

6.3.3 Hoofdstraffen - Geldboete. De rechter bestraft de meeste daders met een geldboete. De maximale hoogte van die boete staat vastgelegd in het wetboek van strafrecht. Als iemand zijn boete niet betaald, moet hij de gevangenis in. - Vrijheidsstraf. Dit is een straf van maximaal één jaar, waarbij de schuldige in hechtenis wordt genomen. - Gevangenisstraf. Straf van maximaal levenslang waarbij iemand de gevangenis in moet om zijn straf voor een bepaalde tijd moet uitzitten. - Alternatieve straf. Dit is meestal een taakstraf. Die wordt ook wel: ‘onbetaalde arbeid ten algemene nutte’ genoemd. Soms wordt er ook een voorwaardelijke straf opgelegd. Dat wil zeggen dat de dader niet gestraft wordt, onder de voorwaarde dat hij binnen een proefperiode geen soortgelijk strafbaar feit pleegt.

6.3.4 Bijkomende straffen of maatregelen - schadevergoeding. De veroordeelde moet een opgelegd bedrag aan zijn slachtoffers betalen. - ontneming. Deze maatregel is bedoeld om de winst die de veroordeelde heeft geboekt met het misdrijf te ontnemen. - elektrisch toezicht. Dit is een straf waarbij iemand thuis zijn straf uitzit. Een enkelband met zender zorgt voor controle. - TBS: terbeschikkingstelling. Deze straf heeft als doel om de dader tegen zichzelf te beschermen of de samenleving te beschermen tegen de dader. De rechter veroordeelt iemand hiertoe wanneer hij niet of verminderd toerekeningsvatbaar acht. Het gaat dikwijls om daders die in de war zijn.

REACTIES

M.

M.

Er zitten diverse fouten in dit verslag. Zo staat het dat iemand moet meewerken bij zijn aanhouding.. Dit is onjuist...



15 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.