ontologie --> 4 filosofen

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 3312 woorden
  • 4 juli 2007
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
28 keer beoordeeld

INLEIDING Opbouw van het werkstuk. Ik heb er voor gekozen één filosofische stroming te kiezen en deze uit te leggen of te belichamen met behulp van een aantal filosofen, namelijk Plato, Johannes Duns Scotus, Alexius Meinong, en Cees van Peursen. Ik heb me beperkt tot westerse filosofen, aangezien filosofen uit bijvoorbeeld het Oosten er weer een totaal ander denkbeeld op na hielden, omdat zij een andere geloofsovertuiging hadden. Dit werkstuk zou gewoonweg te lang, te chaotisch en te ingewikkeld worden als ik hen wel zou bespreken. Ik heb geprobeerd uit elke belangrijke periode uit de geschiedenis één filosoof te kiezen. Op deze manier krijg je een mooi beeld van wat voor invloed religie heeft/had op de filosofie en hoe wetenschappelijk onderzoek – dus de toenemende ‘kennis’ over de wereld om ons heen – de denkbeelden van filosofen kan veranderen.

Wat is Ontologie? Ontologie, ook wel zijnsleer genoemd, is een tak in de filosofie. Hierbinnen denkt men na over de vraag; Wat is zijn?. Ontologie valt onder metafysica wat volgens wikipedia beschouwd wordt als ‘de spil van de filosofie’. Metafysica bestudeert thema’s als; wat betekent zijn, waardoor is er en waarvoor, en wat voor verschillende soorten zijn, zijn er. Metafysica met ontologie zijn één van de, of misschien wel dé oudste filosofische stromingen. Dit is natuurlijk niet echt meetbaar, aangezien filosofie pas in de klassieke oudheid op papier gezet werd. Een van de eersten die over het zijn nadacht was denk ik Plato met zijn ideeënleer.

Het woord ontologie komt uit het Grieks (zij waren dus ‘de eersten’ die hier over na gingen denken) oν betekent zijnde en λόγος zoiets als woord of leer. Traditioneel, in de klassieke oudheid, waren ontologie en metafysica synoniem aan elkaar. Ze beschrijven de eigenschappen ofwel het zijn van het geheel der dingen, de zijnden, waarvan aangenomen wordt dat ze bestaan. Van Dale geeft voor ontologie de volgende definitie: leer van de algemene eigenschappen van de dingen => zijnsleer. Ontologie houdt zich ook bezig met de vraag, in hoeverre de werkelijkheid bestaat. Verder probeert de klassieke zijnsleer de fundamentele categorieën van het zijn te onderscheiden.

Mijn visie over ontologie en dit werkstuk; a priori. Onderzoek en het doen van metingen spelen in deze filosofie een belangrijke rol. Maar deze vorm van ontologie vind ik weer net een andere vorm. Hierbij onderzoekt men de eigenschappen van een object en aan de hand van deze metingen constateert men wát het object is. Men gaat er bij ontologische experimenten er al vanzelfsprekend van uit dát het object is. Ik vind het persoonlijk veel interessanter om te onderzoeken wat het werkwoord zijn nu eigenlijk inhoudt, en of dat wat wij denken dat zijn betekent eigenlijk wel waar is. Ik zou graag willen bekijken of de werkelijkheid die wij waarnemen, ook echt de werkelijkheid is, en of er misschien niet nog andere mogelijke werkelijkheden zijn. Mijn doel is dus het bekende, of misschien zelfs wel de vanzelfsprekendheid in twijfel te trekken, en er dus het onbekende van te maken.

DE KLASSIEKE OUDHEID In onze ogen, mensen uit onze tijd, is de klassieke oudheid dé periode der filosofen. Iedereen die ook maar een beetje iets weet van filosofie, zal gelijk met namen als Socrates, Plato en Aristoteles op de proppen komen. Dit is natuurlijk niet vreemd, want deze mannen waren wel degelijk grote denkers. Zij hebben de grondslag gelegd voor de hedendaagse (westerse) filosofie. Niet zozeer hun ideeën, maar vooral hun manier van denken. Het feit is dat bijna alle verschillende wereldbeelden die opgezet zijn door vroege Griekse filosofen aantoonbaar onjuist zijn. Aangezien deze oude Grieken zo belangrijk waren, wil ik hen graag betrekken in mijn onderzoek naar ontologie. Ik heb gekozen voor Plato, omdat hij ten eerste een zeer duidelijk beeld gecreëerd heeft over wat hij vindt wat zijn betekent. Ten tweede heb ik hem gekozen omdat ik het fundamenteel niet met hem eens ben, en bekritiseren is nu eenmaal leuker dan beamen.

Plato Plato’s voorgangers hadden gezegd dat alles in de natuur stroomt. Hiermee wordt de vergankelijkheid der dingen bedoeld. Maar zij waren er van overtuigd, dat er naast die stromende natuur ook iets onvergankelijks moest bestaan; de een noemde dit de vier grondstoffen, de ander atomen. Plato was het daarentegen niet mee eens. Hij stelde dat er geen onvergankelijkheid in de zintuigelijke wereld bestond in de vorm van basistoffen, deze stoffen waren immers ook zintuigelijk. Alles in deze wereld is gemaakt van een materiaal dat door de tijd aangevreten wordt. Het enige dat onvergankelijk is de tijdloze oervorm van alle dingen die in de zintuigelijke wereld bestaan. Deze vorm op zichzelf is echter niet zintuigelijk. Ik zal het uitleggen. Er bestaan wellicht een paar miljard verschillende katten op deze aarde, geen van hen is gelijk. De een is rood, de ander zwart, deze mist een stuk uit z’n oor en die loopt mank. Toch is er iets wat alle katten gemeen hebben. Waardoor jij ze in je hoofd indeelt in het hokje Kat. Één kat is op zichzelf is vergankelijk; hij wordt geboren, leeft zijn luizenleven en gaat daarna dood. Maar de vorm van de kat, dat iets wat alle katten gemeen hebben, blijft bestaan. Deze kat-heid is eeuwig, onveranderlijk en niet geheel onbelangrijk; volmaakt, Plato noemde hen ideeën. Volgens Plato bestonden al deze perfecte oervormen bij elkaar in de ideeënwereld en deze was door zijn perfectie verheven boven de zintuigelijke wereld. Deze was namelijk alleen maar een slap aftreksel van de werkelijke realiteit. In zekere zin zegt Plato ook dat je niet kunt vertrouwen op je zintuigen. Het enige dat wij zintuigelijk kunnen ervaren is vergankelijkheid; alles is voortdurend aan het veranderen. En van iets dat verandert kun je niets zeker weten alleen vage vermoedens hebben.

Wat is zijn? Volgens Plato zijn er twee soorten zijn; het werkelijke zijn in de ideeënwereld en de kopie van het zijn in de zintuigelijke wereld. Ondanks zijn wantrouwen ten opzichte van de zintuigen, gaat hij er wel van uit dát de dingen zijn.

DE MIDDELEEUWEN In deze periode speelt het Christendom een enorm belangrijke rol in het leven van de mensen, en dus ook in de filosofie. Ik vond het erg moeilijk om in deze tijd een goede filosoof te vinden die iets zinnigs zei op ontologisch gebied. De filosofie die men toen bedreef had namelijk vooral betrekking op de mens in de maatschappij en in de relatie met God. Over het zijn der dingen viel niet te twisten; dit stond al in de Bijbel beschreven, en dus was het waar. Gelukkig waren er toch nog mensen die wél na durfden te denken, zoals Johannes Duns Scotus. Ik heb hem gekozen omdat hij wél iets zei over zijnsleer.

Johannes Duns Scotus Deze man probeerde zijn te definieren door te onderzoeken wat twee objecten van elkaar onderscheidt; waarom zijn deze niet hetzelfde? Duns Scotus stelt dat het verschil tussen twee objecten meer ligt in de vorm dan in de materie. Je kunt twee dingen niet onderscheiden door te zeggen dat ze allebei verschillende substanties zijn die een verschillende plaats in ruimte en tijd innemen. Bijvoorbeeld; de appel die gisteren op het aanrecht lag verschilt van de banaan die vandaag op de fruitschaal ligt, omdat de appel uit appelmoleculen bestaat en de banaan uit banaanmoleculen. De reden die Duns Scrotus hier voor geeft is; een substantie kan nooit worden herkend aan zichzelf. Dus ik zie appelmoleculen en ik veronderstel daarom dat ik een appel zie. Een object kan alleen herkend worden aan zijn eigenschappen of kwaliteiten, zoals vastheid, de hoeveelheid ruimte die het inneemt, doorzichtigheid enzovoort. Als deze eigenschappen er niet meer zijn, hou je vrijwel niets meer over. Is de appel niet meer rond, neemt deze geen ruimte meer in en kun je er doorheen kijken, dat kun je toch niet meer stellen dat het een appel is. De mens kan in principe niet vaststellen wat die appel precies is, aangezien we niet duidelijk kunnen zeggen wat deze meer is dan een combinatie appeleigenschappen. Deze combinatie maakt de vorm van de appel. Maar wat nou als je twee objecten met precies dezelfde eigenschappen hebt, zoals twee gekloonde appels, wordt dit dan samen één object? Duns Scotus lost dit op door ruimte en tijd eigenschappen van het object te maken. De twee gekloonde appel kunnen niet hetzelfde zijn aangezien de ene gisteren op het aanrecht lag, en de andere vandaag op de fruitschaal; twee verschillende combinaties van eigenschappen, dus twee objecten.

Wat is zijn volgens Duns Scotus? Volgens hem is een object een bepaald object, zodra het over de eigenschappen van die soort beschikt. Het gaat hier dan dus ook meer over het categoriseren van zijnden, dan over het definieren van zijnden zelf. Ook hij trekt het bestaan der dingen niet in twijfel, behalve als iets geen eigenschappen bevat.

DE RENAISSANCE EN DE VERLICHTING Ik sla deze periodes over, omdat ik deze als het ware te gevaarlijk vind. De Renaissance, maar vooral de verlichting waren periodes waarin de mens als individu centraal ging staan. Deze individualisering had natuurlijk ook invloed op het denken en de filosofie. Men ging nu over het menszijn nadenken. En dit is de reden waarom ik deze periodes oversla. Wijsgerige antropologie (filosofie over het menszijn) ligt heel dicht bij ontologie, maar is toch wezenlijk iets anders, de scheidingslijn is echter niet altijd even goed te zien. Ik ben bang dat als ik filosofen uit deze tijd behandel ik te ver van mijn onderwerp afdwaal.

DE 19E EEUW De 19e eeuw was het begin van de moderne tijd. In deze eeuw begon de samenleving te ontstaan zoals wij die nu kennen. Een voorbeeld hiervan is de komst van Napoleon die een heleboel maatschappelijke regels invoerde, en de stichting van het Koninkrijk de Nederlanden. Op filosofisch gebied was er in deze tijd niet echt een omslag geloof ik, niet zoals tussen de middeleeuwen en de Renaissance, wel valt op dat er meer filosofen over ontologie gaan nadenken. Misschien dat men nu ook meer over andere onderwerpen na ging denken dan alleen over het menszijn, dat er daarom meer over te vinden is. Ik heb voor Alexius Meinong gekozen, omdat hij bekend is vanwege zijn theorie over objecten; dit heeft veel met zijnsleer te maken.

Alexius Meinong Meinong stelde dat iets op een bepaalde manier moest zijn, voordat je over het bestaan, of zelfs niet bestaan kon spreken. Een voorbeeld is: “blauw bestaat niet”. Maar ‘blauw’ moet toch enige bestaansvorm hebben, wil je het waar kunnen nemen, en daarna over blauw zeggen dat het niet bestaat. Blauw is dus, ook al bestaat het misschien niet echt. Meinong spreekt ook over onmogelijke objecten, dit zijn objecten die in geen geval kúnnen bestaan, zoals een vierkante cirkel. Volgens hem zijn deze objecten niet meer dan een flatus vocis; een luchtstoot van de stem. Deze onmogelijke objecten kunnen dus alleen in de taal bestaan; niet eens in de menselijke geest. Meinong categoriseert objecten onder de kopjes Sosein, Nichtsein en Aussersein. Sosein is het op een bepaalde manier zijn, zoals een koffiekopje kan zijn. Nichtsein is het niet zijn van dingen, zoals ‘blauw’. En Aussersein is een object dat onmogelijk kán zijn, zoals de vierkante cirkel. Meinong concludeert dat hoe iets is, onafhankelijk is, van wat het is.

Wat is zijn volgens Alexius Meinong? Een ding of object is, naar de manier waarop het is. Meinong categoriseert deze manieren van zijn in drie verschillende typen. Hij stelt zijn theorie in algemene zin, en koppelt deze los van wat de mens met zijn zintuigen en rede maakt van het zijn en de werkelijkheid. Het bestaan van de werkelijkheid heeft volgens hem dus niets met de mens te maken, en daarmee ontkent hij het bestaan van de werkelijkheid in geen enkele zin.

DE 20E EEUW Voor het Westen begon deze periode met oorlog; de Eerste Wereldoorlog, en daarna een Tweede er achteraan. Op filosofisch gebied werd er hierdoor veel nagedacht over politiek, maar gelukkig ook over ontologie. De filosoof die ik zal behandelen is de Nederlander Cees van Peursen.

Cees van Peursen Van Peursen beschrijft het zijn vanuit het menselijk zijn. Volgens hem staat de mens in relatie tot de wereld rondom hem. Hij beschrijft de mens als het subject, en de werkelijkheid waarin de mens leeft als het object. Het subject interpreteert het object, maar beïnvloedt haar ook en andersom. Van Peursen stelt dat de werkelijkheid pas écht bestaat zodra deze beschreven of verteld wordt voor de mens. Daarnaast beoordeelt de mens de werkelijkheid ook, dit doet hij door middel van normen en waarden. Eerst beoordeelt of evalueert de mens de wereld om zich heen met behulp van taal, daarna beschrijft hij de wereld met taal. De evaluatieve taal verschilt echter van de descriptieve (beschrijvende) taal, aangezien mensen beoordelen met woorden die een bepaalde expressie uitdrukken zoals leuk, mooi of lelijk. De beschrijving die de mens van de werkelijkheid geeft kan bestaan in de vorm van verhalen (narratio), maar ook in de vorm van kunstwerken. Zodra de mens de werkelijkheid beoordeelt heeft, krijgt deze als het ware een meerwaarde. De werkelijkheid wordt minder oppervlakkig, en dus eigenlijk ook echter. Vooral deze beoordeling vindt Van Peursen erg belangrijk. Hij is namelijk ook theoloog, dus speelt de vraag hoe het hoort te zijn voor hem een belangrijkere rol dan het feitelijke zijn.

Wat is zijn volgens Van Peursen? Van Peursen koppelt het menszijn en het zijn van de werkelijkheid min of meer los van elkaar. Volgens hem zijn dit twee aspecten die elkaar in grote mate beïnvloeden. Waar Van Peursen werkelijk in geïnteresseerd is, is in de vraag hoe dingen horen te zijn en in hoe de mens hoort te zijn.

MIJN MENING; A POSTRIORI Ik vond het maken van dit werkstuk erg horizon verbredend; ik heb er plezier in gehad, maar het was niet eenvoudig. In eerste instantie bijvoorbeeld, had ik zes filosofen willen aankaarten, uiteindelijk zijn dit er maar vier geworden. Die andere twee waren óf te ingewikkeld of er was gewoonweg te weinig over hun gedachtegang te vinden. Over het algemeen ben ik tevreden met wat het uiteindelijk geworden is. Toen ik begon aan dit werkstuk had ik namelijk nog geen flauw idee wat ontologie of zijnsleer precies inhield. Nu merk ik toch wel dat ik meer inzicht in het onderwerp gekregen heb, en dit was in feite het doel. Toch merk ik, dat ik nog niet helemaal bevredigd ben qua inzicht betreft. Ik heb het gevoel dat er nog meer is dat men over dit onderwerp te weten zou kunnen komen. Het is ook mogelijk dat ik de betekenis van ontologie gewoon totaal verkeerd geïnterpreteerd heb en er dus allemaal dingen bij denk, en me daarna afvraag waarom niemand het daar nou over heeft... Het is gebleken dat vrijwel alle filosofen over de manier van zijn, of over het definiëren van de verschillende soorten zijnden nadachten. Ik had graag gezien dat ze mij ook iets over het werkwoord zijn konden vertellen. Wat het nou precies betekent om te zijn, en waarom wij er zo zeker van zijn dat alles en iedereen zomaar is. Geen enkele van de bovenstaande filosofen heeft mij daar iets over kunnen vertellen. Ik moet toegeven dat ik hier eigenlijk ook niets zinnigs over kan zeggen, maar dáárom wilde ik dit werkstuk maken, zodat ik naderhand er wél iets zinnigs over zou kunnen zeggen. Nu kan ik dat wel, maar dus van een hele andere orde. De vraag is; ligt het ‘probleem’ nu bij mij of bij de filosofen ...?

De vier filosofen op een rijtje, en ik Plato onderscheidt twee soorten zijn; het werkelijke zijn, en het zintuigelijke zijn. Duns Scotus zegt dat iets pas is als het eigenschappen bevat. Meinong zegt dat ‘iets’ gedefiniëerd kan worden naar de manier waarop het zich gedraagt. Van Peursen ziet de mens als zijnde naast de werkelijkheid, welke ook een zijnde is. Deze twee zijnden beïnvloeden elkaar en krijgen door het beïnvloeden een meerwaarde.

Zoals ik al eerder gezegd heb, ben ik het totaal niet eens met Plato. Ik vind de stelling dat er nog een soort hoger zijn is totaal belachelijk. Naar mijn mening is er maar één zijn, en dat is de werkelijkheid waar wij tevens een deel van uitmaken (ik ben het dus ook niet eens met Van Peursen). Wel vind ik het aannemelijk dat de werkelijkheid ons beinvloedt, en wij de werkelijkhied. Maar dat is natuurlijk volkomen logisch, want wij zijn de werkelijkheid. Ik denk dat dat heel belangrijk is; hoe die werkelijkheid er ook uit mag zien, wij zijn het in ieder geval. Ik kan me heel goed vinden in de uitspraak van Meinong over het feit dat als iets níet bestaat, het toch een of andere bestaansvorm moet hebben, anders kun je het niet waarnemen en er daarna over zeggen dat het niet bestaat. Ik ben namelijk ook van mening dat kleuren niet bestaan, maar er bestaan wel eigenschappen van objecten – om maar even aan te sluiten op Duns Scotus – die er voor zorgen dat het begrip of aspect kleur ontstaat in de hersenen. Blauw bestaat dus in principe niet, maar volgens onze zintuigen wel. Dit bewijst maar weer eens hoe belangrijk de kwalitieten of eigenschappen van een object zijn voor de interpretatie ervan, hier heeft Duns Scotus dus wel een punt. Maar er is toch iets wat knaagt; ik denk namelijk dat je niet kunt vertrouwen op de zintuigen. Het feit dat wij ‘blauw’ waarnemen, dingen als fatamorgana’s en zelfs fantoompijn zegt toch al genoeg. Het rare is alleen, dat als je zegt dat alles was je ervaart in twijfel te trekken is, is de stelling dat je zintuigen niet te vertrouwen zijn ook in twijfel te trekken; dit is namelijk óók zintuigelijk ondervonden. Nu krijg je een soort kaats-effect; ‘1=2, dus 2=1, dus ...’ en hier wordt je helemaal gek van. Als ik hier dus zelf over ga filosoferen raak ik helemaal in de knoop. Ik wilde dit dus graag aan anderen over laten, en hier zelf verder op bouwen. Misschien hadden de filosofen wel hetzelfde probleem, en deze gedachtegang daarom buiten wege gelaten, wie weet ... Van het bekende, het onbekende maken is toch moeilijker dan gedacht.

BIBLIOGRAFIE Inleiding: http://www.vandale.nl/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=ontologie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Ontologie_(filosofie) http://nl.wikipedia.org/wiki/Metafysica
http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_filosofen

Klassieke oudheid: GAARDER, J. De wereld van Sofie
Pag. 95-97: De ideeënwereld.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Idee%C3%ABnleer_(Plato) http://nl.wikipedia.org/wiki/Plato_%28filosoof%29

De Middeleeuwen http://www.luxferre.nl/filosofie_scotus.php

De Renaissance en de Verlichting http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_filosofen

De 19e eeuw http://nl.wikipedia.org/wiki/Alexius_Meinong

De 20e eeuw http://nl.wikipedia.org/wiki/Cees_van_Peursen

VERKLARENDE WOORDENLIJST Ideeënleer: de leer van Plato over de zintuigelijke werkelijkheid en wat hij noemt de échte werkelijkheid van de ideeën.

Ideeënwereld: wereld binnen de theorie van Plato waarin alle werkelijke ideeën bestaan --> dit is dus de échte werkelijkheid.

Materie : stof

Metafysica: filosofie van hetgeen de ervaring overstijgt, van de buitenzintuigelijke ervaring of totaliteitservaring.

Object: het lijdend voorwerp, ofwel het ding dat beschouwd wordt

Ontologie: tak in de filosofie die nadenkt over het zijn der dingen --> zijnsleer

Subject: het beschouwende ik

Substantie: stof waaruit een voorwerp of massa bestaat.

Vergankelijk: niet duurzaam; onderworpen aan tijd en ruimte.

de Vier grondstoffen: presocratische opvatting over datgene waar de natuur in essentie uit bestaat. Empedocles noemde deze vier grondstoffen aarde, water, lucht en vuur.

Vorm: uiterlijke gedaante; onstoffelijk

Wijsgerige antropologie: filosofie over het menszijn

Zijnde: datgene wat is. Een zijnde is een afbakening in ruimte en tijd van het zijn.

Zintuigelijk: interpretatie van de werkelijkheid welke tot ons komt via de zintuigen; de ogen, de oren, de neus, de huid en de tong.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.