In Nederland
Inleiding: De negatieve kant van de industrialisatie: het werk werd saaier, mensen werden gebruikt als verlengstuk van en machine, en zo werden ze ook behandeld. Door de industrialisatie kwam er minder arbeid in de fabrieken, en werden er vaak ongeschoolde arbeiders gezocht; die waren goedkoper. Maar er waren ook positieve kanten: er werden door o.a. Thomas Edison veel dingen uitgevonden die het leven aangenamer maakten; film, gloeilamp enz.
1.1 economische ontwikkelingen in Nederland
Nederland in 1870
· werk vooral in landbouw en dienstensector
· aantal fabrieken (twente en leiden – textielfabrieken)
· veel kindersterfte
· het eten heel erg eenzijdig
Nederland rond industrialisatie 1890:
· Textielfabrieken als eerste
· Nederland klein land dus kleine afzetmarkt --> exportmogelijkheden waren er nodig om verder te ontwikkelen.
· Na 1895 begon de welvaart echt te stijgen --> steeds meer consumptieartikelen voor de middenklasse
· Mensen met geld kwamen erachter dat ook in Nederland winsten behaald konden worden. De Nederlandse bedrijven kregen de kans om te groeien
1.2 Arm en rijk In 1900 konden de mensen gemiddeld 25% meer kopen dan in 1860. Door de toenemende welvaart kwam grotendeels bij de rijkere mensen terecht, die dat op gingen sparen. De armen hadden ook iets meer te besteden, omdat de prijzen lager waren geworden. Er werden namelijk goedkopere dingen uit o.a. de VS beschikbaar. Door de betere welvaart steeg de gemiddelde leeftijd ook. Het onderwijs was een manier om hogerop te kunnen komen, dat lukte steeds meer mensen.
1.3 Reacties op de industrialisatie en schaalvergroting Het werken in fabrieken werd afgekeurd, zelfs bazen vonden het onfatsoenlijk werk. Veel mensen wilden iets doen aan de ellende van de arbeider. Er werden: · Vakbonden opgericht · (socialistische) Politieke partijen · vrouwen uit de gegoede ( (hoge) middenklasse) gingen ook helpen
Eerst kwamen dus de vakbonden, eerst kwam de ANWV – voor de geschoolde arbeiders. Later kwamen de Socialistische vakbonden de grootste daarvan werd het NVV. Wat nu heel speciaal is aan Nederland is dat er daarnaast nog confessionele vakbonden werden opgericht. De kerken waren namelijk behoorlijk bang dat zij de arbeiders onder hun leden zou verliezen aan het socialisme. Zij organiseerden eigen vakbonden, waardoor er een verzuilde vakbeweging ontstond. Van 1920 tot 1960 was de helft van de arbeiders lid van een confessionele bond. Tot enorme stakingen ed. kwam het niet, de grootste was van de spoorwegstaking. De christelijke arbeiders schrokken hier zo van dat zij snel afhaakten. Het gevolgwas dat de socialistische vakbonden een andere strategie gingen volgen. Zij voerden voortaan kleine, gerichte acties en probeerde door te onderhandelen te komen tot collectieve arbeidsovereenkomsten (cao). Ze wilden kortere werkdagen en een hoger loon. De SDAP werd in 1894 opgericht onder leiding van Jelle Troelstra. Zij probeerde politieke invloed te krijgen. De vrouwen uit de burgerij hadden hulpprogramma’s opgezet. Zij streden in de steden tegen prostitutie en drankmisbruik. Door hun werk in de armste wijken werden de vrouwen uit de gegoede kringen geconfronteerd met de slechte omstandigheden van de arbeiders. Ze richtten ten huizen op voor ongehuwde moeders.
1.4 Rol van de overheid De industrialisatie ging samen met de opkomst van een nieuwe middenklasse. Hun politieke idealen waren die van het liberalisme: de individuele mens neemt zelf zijn verantwoordelijkheid en kan zelf zijn wereld veranderen. De overheid moest in de ogen van hun zo weinig mogelijk ingrijpen in de samenleving, vooral in de economie. Zowel in Nl als in de VS had deze rauwe versie van het liberalisme tegen de eeuwenwiseling zijn langste tijd wel gehad. Er waren vakbonden en neiuwe politieke bewegingen ontstaan. Sommige liberalen begonnen te twijfelen of de afzijdigheid van de overheid wel zo verstandig was. De problemen die de industrialisatie daarmee gepaard gaande urbanisatie opriepen werden steeds erger. Deze liberalen zorgden er daarom bijvoorbeeld voor dat er vanaf 1874 wetten kwamen die eerst de kinderen en later ook de vrouwen in de fabrieken beschermden. De confessionele partijen die aan het einde van de eeuw steeds meer macht kregen vond het otch meer de verantwoordelijk van demensen zelf om in tijden van nood bij et springen. Er kwam in 1901 wel een ongevallenwet maar veel verder kwam men niet met sociale wetgeving. Tot 1917 lagen de confessionelen, liberalen en socialisten nog met elkaar in de clinch over het onderwijs, algemeen kiesrecht en de ‘sociale kwestie’.
In Amerika
1.5 Economische ontwikkelingen in Amerika In 1865 had de VS een vreselijke burgeroorlog achter de rug, maar het land kwam sterker terug dan ooit. Het was meer dan duidelijk dat de VS één land was, en in de ogen van veel immigranten was Amerika het land van belofte. Het land was eindeloos groot. In deze periode was de VS vooral een agrarische natie; tarwe maïs en katoen waren de belangrijkste landbouwproducten. Land was onder bepaalde voorwaarden gratis. Voeg daarbij dat er, bijvoorbeeld in Californië, regelmatig goud werd gevonden --> toen stonden er veel mensen uit de oude wereld te popelen om naar de ‘nieuwe wereld’ te vertrekken. John D. Rockefellers motto was ‘to pay nobody a profit’. Deze boekhouder werd een van de rijkste mannen van Amerika. Hij begon met het opkomen van olieraffinaderijen, en langzamerhand alle bedrijfstakken die daarmee iets te maken hadden – zo hoefde hij geen winst uit te betalen. Tegenover dat succes verhaal staan er nog een heleboel van talloze immigranten die moesten werken tot ze erbij neervielen, terwijl er ook kleine kinderen rond renden om vanalles te doen in de fabriek. De nieuwe wereld stelde teleur, maar toch bleven ze dromen van betere tijden. Alle voorwaarden voor een snelle en grootschalige industrialisatie – big business – waren in Amerika aanwezig: arbeidskrachten, genoeg afzetgebied en ook genoeg grondstoffen. In deze periode bleken de Amerikanen ook nog eens goede uitvinders te zijn. Het was niet zo dat alleen de industrie zich ontwikkelde. Met behulp van steeds betere machines die in het industriële noordoosten van de VS werden gemaakt, verdubbelde het landbouwarsenaal. Een aantal ondernemers slaagde erin grote trusts te vormen. Die slaagden erin alles over te kopen en concurrenten uit te schakelen.
1.6 Arm en rijk het feit dat zo af en toe iemand was die zich opwerkte van krantenjongen tot miljonair sprak enorm tot verbeelding. Zo iemand was Andrew Carnegie. Zijn rijkdommen wilde hij niet allemaal aan zijn kinderen nalaten, maar nog tijdens zijn leven aan goede doelen besteden. Dat moest zo gebeuren dat de mensen die ervan profiteerden zichzelf verder konen ontwikkelen. Zo was de cirkel weer rond, want iederen wilde graag geloven dat een ‘selfmade man’ in hem school.
1.7 reacties op industrialisatie op schaalvergroting. De Vs was oorspronkelijk een land van zelfstandige boeren. De mensen die erheen gingen wilde graag een eigen grond, zelf bewerken en geen gezeur van landheren ed. Hoewel de Amerikaen bekend staan als een pragmatisch ingesteld volk, gingen de mensen, naarmate de industrialisatie vorderde, van kleine godvruchtige, zelfstandige boerengemeenschappen enorm idealiseren. De Amerikanen zagen de armoede en uitbuiting als iets tijdelijks, dat bij het immigranten bestaan hoorde. Maar de werkdagen waren lang, aantal ongelukken in de fabrieken groot, en er werkten veel kinderen. Er moest dus wel iets veranderen. Er ontstonden vakbonden, de meest succesvolste was de AFL – geleid door een man van Nederlandse afkomst – Samuel Gompers. Deze bond had geen moeite met het kapitalistische systeem en probeerden gewoonweg hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden te realiseren. Er kwamen naar een tijdje door de vrouwen opgerichte volkshuizen --> daar werden immigranten opgevangen en ook crèches voor hun kinderen georganiseerd. Al snel streden de mensen die zich heermee bezig hielden ook voor sociale hervormingen, zoals beschermende wetgeving.
1.8 De rol van de overheid Vanaf het moment dat de eerste 13 staten zich uitriepen tot de VS hebben de Amerikanen moeite met het idee van een overheid die mensen in hun vrijheden kan beperken. Op lokaal niveau was alles (schoolbesturen, politie, enz) zeer democratisch georganiseerd en een centrale overheid, die ergens in een verre plaats wetten en regels bedacht, was een beetje verdacht. De ondernemers hadden de meeste invloed op de centrale overheid. Grote industrieën werden dan ook gesteund met hoge importtarieven en grote bedrijven, die concurrentie en dus de vrije markt probeerden te ondermijnen, kregen alle steun. Voor arbeiders en boeren was geen aandacht. Die aandacht kwam wel vanuit de progressive movement. Een hervormingsbeweging die zich o.a. inzette voor meer democratie, een betere overheid en het uitbannen van de corruptie. De president Theodore Roosevelt (1901-1909) en Woodrow Wilson (1913-1921) waren de eerste presidenten die dat begrepen en de grote bedrijven durfden aan te pakken. Beschermende wetgeving voor vrouwen en kinderen kwam zeer langzaam op gang, omdat dat iets was dat per staat geregeld moest worden.
REACTIES
1 seconde geleden