Antwoorden A-vragen bij Karel en Elegast
Hoofdstuk 1
1. De meeste verhalen beginnen met ‘er was eens’ of ‘lang geleden’ of iets dergelijks. Dit verhaal begint met ‘ik kan u een waar gebeurd verhaal vertellen, luister ernaar’. Dit begin is minder algemeen en wekt nieuwsgierigheid op.
2. God was leenheer aan de koning. De koning werd daardoor een leenman van God. Omdat het land veel te groot was om door één iemand te besturen, leende de koning stukken van zijn land uit aan hertogen en graven. De koning was op die manier ook leenheer en de hertogen en graven leenmannen. Ook voor de hertogen en graven was zo’n stuk land te groot en deze leenden het ook weer uit (aan vazallen). Op de hofdag kon de koning al zijn onderdanen zien en belangrijke zaken bespreken met de hertogen, graven, vazallen en andere onderdanen.
3. Het getal drie is een symbolisch getal. Bij de eerste oproep dacht Karel dat hij had gedroomd. Bij de tweede oproep dacht hij dat het de oproep afkomstig was van de duivel (twee is het getal van de duivel). De derde keer wist hij zeker dat het een oproep van God was, omdat alle goede dingen in drieën komen.
Hoofdstuk 2
11. Het feit dat er voor het jaar 1100 al kinderen een naam uit verhalen van Karel kregen, is het bewijs dat ook toen Karels verhalen al verteld werden. Veel kinderen heetten toen bijvoorbeeld Roeland, uit het Roelandslied. Het verhaal van Roeland was dus bij veel mensen al bekend en werd van mond op mond overgeleverd.
12. In de middeleeuwen waren de mensen erg geïnteresseerd in het verleden. Nu zien we het verleden vooral als discontinuïteit, maar toen werd het verleden juist gezien als continuïteit. Mensen die wat bijzonders hadden gedaan, werden vereerd als helden, of ze nog leefden of niet.
Hoofdstuk 3
18. In het bos ga je nadenken. Het bos stond in de middeleeuwen symbool voor een plaats van inkeer, om jezelf te leren kennen en tot rust te komen (à zie vers 199-272, Karel komt terecht in het bos en gaat nadenken over waar hij nou eigenlijk mee bezig is).
19. Adelbrecht stal van de kerken, iets wat in die tijd niet door de beugel kon, omdat de meeste mensen erg gelovig waren. Karel wilde eigenlijk niet stelen, het was een opdracht van God. Hij had dus eigenlijk toestemming om te stelen. Daardoor werd dit door veel mensen wel goed gevonden.
20a. Hij zag het dan niet als écht stelen, hij zou iets stelen wat toch al van hem zelf was. Hij zou er niemand mee bedriegen. Ook wilde hij de trouw van Elegast controleren.
20b. Dat Elegast trouw is aan zijn koning.
Hoofdstuk 4
27. Heel veel edelen waren wel geschoold en konden wel lezen en schrijven. Ze werden zo genoemd omdat ze de titel ‘litteratus’ (= geletterde) niet hadden, alleen geestelijken kregen die titel.
28. Een bekend verhaal of thema waarin kleine veranderingen zijn aangebracht. In de middeleeuwen was dat erg populair. Karel en Elegast is hiervan een goed voorbeeld (het verhaal begint bij de koning die zich opmaakt voor een hofdag: zoals vele verhalen beginnen, maar later krijgt diezelfde koning de opdracht van God om te gaan stelen: een andere wending dan de mensen verwachten).
Hoofdstuk 5
33. Een ploegijzer werd wel gebruikt om in te breken, maar niet om een muur mee door te komen en daar wil Adelbrecht het wel voor gebruiken.
34. Als Karel niet de opdracht had gekregen om te gaan stelen, was hij er nooit achter gekomen dat Eggerik hem wilde vermoorden.
35. Elegast wilde niet inbreken bij de koning en wilde Eggerik niet laten leven. Omdat hij de koning wil helpen verteld hij hem ook over de samenzwering van Eggerik.
Hoofdstuk 6
42. Boendale kon niet in zijn Latijnse geschriften terugvinden dat Karel ooit gestolen had, dus nam hij aan dat dit ook niet gebeurd was. Ook twijfelt hij aan de ‘morele waarheid’. In die tijd geloofde men dat Karel een held was en helden zouden niet stelen, dus ook Karel niet.
43a. De manier waarop de adel dacht. Volgens de adel was je naam het belangrijkste en was eer belangrijker dan een geweten.
43b. De manier waarop de geestelijkheid dacht. Volgens de geestelijken was je van Gods genade afhankelijk om weer in het reine te komen.
Hoofdstuk 7
49. Eggerik en Elegast hebben dezelfde hertogelijke status en moeten dus als gelijkwaardige worden gezien.
50. Als iemand ergens van beschuldigd werd en zelf zijn/haar onschuld niet bekende, dat werd er een tweegevecht toegepast. Als de beschuldigde persoon inderdaad schuldig zou zijn, zou God hem straffen door hem/haar te laten verliezen.
51. Wanneer iemand opgehangen werd, kon iedereen naar deze persoon kijken en schande spreken over wat deze persoon had gedaan. Ook al was Eggerik al dood, hij moest opgehangen worden om deze ‘straf’ niet te ontkomen.
Hoofdstuk 8
59. De letters en uitspraken zijn veranderd en het verhaal is aangepast. Onder andere omdat iedereen het verhaal op een andere manier vertelde en er iets aan toevoegde of wegliet.
60. De boeken werden nog met de hand geschreven en op die manier was elk boek uniek.
61. Van prozaromans werden veel exemplaren gemaakt, van incunabelen niet. Prozaromans werden hierdoor goedkoper.
REACTIES
1 seconde geleden