Het bloed

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 3e klas tto vwo | 1730 woorden
  • 15 augustus 2006
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
23 keer beoordeeld

Inhoudsopgave

Het Bloed
De Bloedsomloop
De bloedvaten
Uitscheiding
De Hartslag
Weefselvloeistof en lymfe
Bloedgroepen

Het bloed.

De mens heeft 5 à 6 liter bloed. Bloed bestaat uit; -ong. 45% bloedcellen -en bloedplaatjes, -ong. 55% bloedplasma. Bloedplasma bestaat voor 90% uit water met opgeloste stoffen o.a. zouten. De functie van bloedplasma is het vervoeren van vele stoffen; -voedingsstoffen, -een klein beetje zuurstof en -afvalstoffen waaronder ook koolstofdioxide.

Er zijn twee typen bloedcellen: -rode bloedcellen -en witte bloedcellen. Rode bloedcellen zijn kleine ronde, rode schijfjes in je bloed en hebben geen celkern. Je hebt veel meer rode bloedcellen dan witte bloedcellen. Per mm³ bloed komen ongeveer 5 000 000 rode bloedcellen voor. De functie van rode bloedcellen is het vervoeren van zuurstof. In de longen nemen ze zuurstof op en vervoeren dat naar andere organen en geven ze zuurstof af. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine, een rode kleurstof, waardoor ze gemakkelijk zuurstof kunnen opnemen en af geven. Als je niet genoeg ijzerzouten binnenkrijgt kan er niet voldoende hemoglobine worden gemaakt. Je hebt vaak hoofdpijn en je voelt je moe en duizelig. Deze mensen lijden aan bloedarmoede.

Witte bloedcellen kunnen in alle vormen zijn, ze hebben geen vaste vorm en hebben wel een celkern. Je hebt veel minder witte bloedcellen dan rode bloedcellen. Per mm³ bloed komen ongeveer 5 000 witte bloedcellen voor.De functie van witte bloedcellen is het onschadelijk maken van ziekteverwekkers. Dat de witte bloedcellen geen vaste vorm hebben is eigenlijk een voordeel. Want zo kunnen ze ook door kleine openingen in de wand van de kleinste bloedvaten heen. Er zijn verschillende typen witte bloedcellen. Sommige bestrijden bacteriën. De witte bloedcellen sluiten dan de bacteriën in. De bacteriën gaan dan dood maar de witte bloedcellen gaan meestal ook dood. Dus eigenlijk offeren je witte bloedcellen hun leven voor je op, zodat jij gezond kan leven. Er zijn ook witte bloedcellen die op een ander manier ziekteverwekkers bestrijden. Ze maken antistoffen tegen de ziekteverwekkers. Als er een ziekteverwekker in het lichaam is binnengedrongen, maken de witte bloedcellen zo snel mogelijk antistof tegen de ziekteverwekkers. De antistof maakt zich vast aan de lichaamsvreemde stof (stoffen die niet in je lichaam thuishoren). De ziekteverwekker wordt bedekt met antistof en zo wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt.

Er zijn verschillende antistoffen voor verschillende ziekteverwekkers. Dus bovenstaande antistof kan niet alle ziekteverwekkers onschadelijk maken.Als de witte bloedcellen een antistof hebben gemaakt blijft het nog wel in je lichaam voor een tijdje. Dus wordt je na een dag weer besmet met dezelfde ziekteverwekker, dan hoeven je witte bloedcellen geen antistof te maken omdat het nog steeds in je lichaam was. Wordt je na een maand weer besmet met dezelfde ziekteverwekker dan moeten je witte bloedcellen wel weer antistof maken. Maar de witte bloedcellen \'onthouden\' hoe je deze antistof moet maken. Dus ze kunnen het heel snel produceren en kan je snel genezen. Je wordt dan niet ziek, maar dan ben je immuun geworden voor deze ziekte. Als je waterpokken hebt wordt er weer antistof gemaakt. Je hebt dan een blijvende immuniteit tegen waterpokken. Wanneer de mens zelf de ziekte heeft doorgelopen, noem je natuurlijke immuniteit. Waterpokken zijn dus ook een natuurlijke immuniteit. Je kan je ook inenten tegen bepaalde ziektes. De inenting wordt ook wel vaccinatie genoemd. Er wordt dan een vaccin(bevat een dode of verzwakte ziekteverwekker) ingespoten. De witte bloedcellen maken antistof tegen de lichaamsvreemde stof van de ziekteverwekker. De ingeente persoon is immuun geworden en wordt niet ziek, omdat de witte bloedcellen onmiddellijk antistof maken. Dit wordt ook wel kunstmatige immuniteit genoemd.

Bloedplaatjes zijn delen van uiteengevallen cellen. Het zijn dus geen cellen en hebben geen celkern. Ze bevatten stoffen die ervoor zorgen dat het bloed buiten de bloedvaten stolt. Het kan wel zo zijn dat het bloed toch wel in de bloedvaten stolt. Het bloed blijft aan elkaar \'plakken\' en zo ontstaat er een bloedprop waardoor een bloedvat afgesloten kan worden. Je bloed kan dan niet meer verder stromen. Trombose is als je bloed in je bloedvaten stolt en er dan een bloedprop in je bloedvat ontstaat. Per mm³ bloed komen ongeveer 300 000 bloedplaatjes voor. Ook het bloedplasma speelt een rol bij de bloedstolling.

De bloedsomloop.

De bloedsomloop is de weg die het bloed aflegt door het lichaam. Het hart pompt het bloed door de bloedvaten. Het hart is verdeeld in twee helften: een linker en een rechter helft. Tussen de twee helften is er een tussenwand, die de helften scheidt. Elke harthelft bestaat uit een boezem met een gespierde wand, waar het bloed instroomt via de aders en een kamer met een gespierde wand, van waaruit het bloed in de slagaders geperst wordt. De rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen: in de longen heeft de gas wisseling plaats: zuurstof word door het bloed op genomen en koolzuur afgegeven. Het zuurstofrijke bloed gaat nu weer naar het hart. Dit deel van de bloedsomloop heet de kleine bloedsomloop. De functie van de kleine bloedsomloop is het opnemen van zuurstof in het bloed en het afgeven van koolstofdioxide aan de lucht in de longen.

De wand van de kamers is meer gespierd dan de wand van de boezems, want die hebben kracht nodig om het bloed hard weg te pompen in de longslagaders en de aorta. De linkerkamer heeft de meest gespierde wand, omdat die het door alle organen moet laten stromen en dus heel hard moet pompen.De hartkleppen scheiden de boezems en de kamers. De kleppen gaan open om je bloed erdoor te laten stromen, waarna ze zich weer sluiten om te voorkomen dat je bloedt weer terugstroomt.

Kransslagaders zijn aftakkingen van de aorta. Een hartinfarct is als een kransslagader of een aftakking ervan verstopt raakt. Een deel van de hartspier kan dan geen zuurstof en voedingsstoffen meer krijgen. Dus dit deel van het hartspier sterft af. Een hartinfarct kan worden veroorzaakt door trombose of door aderverkalking. • Trombose: Een bloedprop komt in een kransslagader terecht • Aderverkalking: De bloedvaten zijn vernauwd door afzetting van cholesterol tegen de binnenwand van de bloedvaten. Cholesterol kan zich aan een beschadiging van een bloedvat hechten. Als het cholesterolgehalte van het bloed niet te hoog is. kan het cholesterol weer loskomen van de wand. Maar bij een hoog cholesterolgehalte wordt de cholesterollaag aan de bloedvatwand steeds dikker. Het bloedvatwand wordt steeds nauwer en later kunnen bloedvaten verstopt raken.

Je kan zelf ook \'meehelpen\' om de kans op een hartinfarct te verkleinen. • Eet niet te veel vette voedingsmiddelen. • Rook niet. • Zorg regelmatig voor lichaamsbeweging (sport veel!).

De bloedvaten.

Er zijn drie groepen bloedvaten: -slagaders -haarvaten -en aders.

Slagaders: Het bloed stroomt door de slagaders van het hart weg. Ze hebben een hoge bloeddruk, omdat het hart het bloed met kracht weg pompt. Ze hebben een dikke, stevige en elastische wand. In je pols ligt een slagader vlak onder je huid en kan je de \'slag\' voelen, maar ze liggen meestal diep in het lichaam, zodat ze niet snel beschadigd worden. Aan het begin van de longslagader en aorta zijn er halvemaanvormige kleppen.

Haarvaten: Een haarvat is een wand van één cellaag dik. Een haarvat is zo dun dat witte bloedcellen en vocht met zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen (o.a. koolstofdioxide) door de wand heen kunnen.

Aders: Door de aders stroomt het bloed naar het hart toe. Ze hebben een lage bloeddruk en een dunne wand. Meestal liggen ze ondiep in het lichaam, maar je kan de \'slag\' niet voelen. Er zijn veel kleppen, die verhinderen dat het bloed terugstroomt.

Uitscheiding.

Uitscheiding is het scheiden van afvalstoffen uit het bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. De afvalstoffen worden uit het bloed gehaald en uit het lichaam verwijderd. De nier bestaat uit nierschors, niermerg en nierbekken. De functie van de nieren zijn het verwijderen van afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen uit het bloed. Urine is al de verwijderde stoffen samen

De hartslag

De hartslag heeft 3 fasen: • Samentrekken van de boezems: Het bloed stroomt van de boezems naar de kamers. De hartkleppen zijn dan open en de halvemaanvormige kleppen zijn dicht. • Samentrekken van de kamers: Het bloed stroomt van de kamers naar de longslagaders en de aorta. De hartkleppen zijn dicht en de halvemaanvormige kleppen zijn open. • Hartpauze: Het bloed stroomt van de holle aders en longaders naar de boezems en kamers. De hartkleppen zijn open en de halvemaanvormige kleppen zijn dicht. De bloeddruk wordt vooral veroorzaakt door het samentrekken van de linkerkamer. De elastische wanden van de aorta en slagaders nemen na afloop van een hartslag de pompende kracht over. De bovendruk wordt veroorzaakt door het samentrekken van de hartkamers en de onderdruk ontstaat doordar de hartkamers zich ontspannen.

Weefselvloeistof en lymfe.

Weefselvloeistof ontstaat doordat vocht in de haarvaten naar buiten wordt geperst. He ontstaat bijna alleen in de grote bloedsomloop. Het ontstaan van de weefselvloeistof wordt veroorzaakt door de bloeddruk. Het bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen (o.a. koolstofdioxide) en het kan ook witte bloedcellen bevatten. Functie van de weefselvloeistof is het toevoeren van zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren.

Lymfe ontstaat doordat weefselvloeistof wordt opgenomen in lymfevaten. Lymfe bevat zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen (o.a. koolstofdioxide) het kan ook witte bloedcellen bevatten. Het lymfevatenstelsel voert de lymfe weer terug naar het bloedvatenstelsel. Lymfeknopen (ook wel lymfeklieren genoemd) zuiveren de lymfe van o.a. ziekteverwekkers.

Bloedgroepen.

In het bloedplasma bevinden zich ook antistoffen tegen het bloed van een ander. Er zijn 4 verschillende bloedgroepen: A, B, AB en o. Bloedfactor is de stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof werkt voor iemand die deze stof niet heeft. De belangrijkste twee bloedfactoren zijn bloedfactor A en bloedfactor B. Mensen die alleen bloedfactor A hebben behoren tot bloedgroep A. En hebben antistof tegen B. Deze antistof wordt anti-B genoemd. Iemand met bloedgroep AB heeft geen antistoffen tegen bloedfactoren. Mensen die alleen bloedfactor B hebben behoren tot bloedgroep B. Andere hebben A en B. Iemand met bloedgroep AB heeft geen antistoffen tegen bloedfactoren. Zij behoren tot bloedgroep AB. Er zijn ook mensen die geen van beide bloedfactoren hebben. Die horen tot bloedgroep o. Iemand met bloedgroep o heeft anti-A en anti-B. Bloedtransfusie is als men bij voorkeur bloed van een donor met dezelfde bloedgroep als de ontvanger geeft. Iemand met bloedgroep AB kan niet bloed geven aan iemand met bloedgroep o, omdat bloedgroep o antistoffen A en B maakt. De antistoffen zullen dus de bloedfactoren A en B onschadelijk maken

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.