H1 Nederland 1780-1848
§1 Nederland: uitzondering net als Zwitserland→Republiek/staat zonder vorst. Met 80-Jarige oorlog (1568-1648) hadden de Noordelijke Nederlanden zich bevrijd van Filips II. 1648: Vrede van Munster→Republiek der 7 Verenigde Nederlanden erkent als staat. Verschillen in de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden: • Statenbond (bond van grotendeels zelfstandige staten), dus staatkundig geen eenheid. De gewesten hadden alleen geen directe zeggenschap over de buitenlandse politiek en defensie. Dit deed de Staten-Generaal in Den Haag, die bestond uit vertegenwoordigers van de gewesten • Bestuur: Holland en Zeeland door de stedelijke bovenlaag, Overijssel en Gelderland door vooral de adel. De Generaliteitslanden (N-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen en delen van Limburg) verovert door de Republiek, geregeerd door de Staten-Generaal. In die gebieden vooral katholieken en in de zelfstandige gewesten vooral protestanten. Taal: nog niet officieel. Wel een soort schrijftaal zoals de bovenlaag in Holland die sprak. Regionale dialecten verschilden erg. Handel: Holland en Zeeland bloeiende handel en veeteelt, oostelijke gewesten kleine boren en onvruchtbaar land, dus weinig/geen handel. Binnen gewesten grote verschillen tussen stad en platteland en steden onderling. De inwoners voelden zich meer verbonden met stad/gewest dan met de Republiek. Toch was er een bepaald gevoel van verbondenheid door: • gemeenschappelijke strijd tegen Spanje • stadhouders van het Huis van Oranje. Veel politieke invloed en militaire leiders; Willem v. Oranje, Maurits en Frederik Hendrik waren die leiders in de 80-Jarige Oorlog geweest. 40% v/d bevolking was katholiek, 50% gereformeerd (calvinistisch) en 10% anders (luthers, remonstrants, doopsgezind, joods). Gereformeerde Kerk bevoordeeld door Republiek; alleen leden van die kerk mochten bestuursfuncties/openbare ambten bekleden. Omdat gereformeerden hoofdrol in Opstand hadden gespeeld; niet alleen tegen Spanje, maar ook tegen de katholieke kerk. Anders gelovigen werden niet vervolgd, maar wel 2de rangsburgers. Betrekkelijke verdraagzaamheid vanwege de economische situatie: Gouden Eeuw ( 17e eeuw), want verdraagzaamheid was goed voor de handel. Republiek: standenmaatschappij, door afkomst. Verschillende standen: • gegoede burgerij: de top, 10% v/d bevolking, had economische en maatschappelijke macht. Rijke kooplieden, professoren, advocaten, adel en soms grote boeren. De helft verdeelde de hoge bestuursfuncties onder elkaar→corruptie, vriendjespolitiek. Bestuurders: regenten. Grote kloof tussen deze stand en de rest • kleine burgerij: betere kleine ondernemers, bijv. winkeliers, boeren. 25% v/d bevolking • volksklasse: 60 á 70% v/d bevolking. Geschoolde werknemers, dienstpersoneel, kleine boeren. Daaronder: bedeelden, zij kregen hulp v/d overheid/kerk. Bevolking accepteerde standsverschillen→door God gewild. Dus: niet boven/onder je stand leven, bijv. door te trouwen met iemand uit een lagere stand. Republiek in de Gouden Eeuw toonaangevend in internat. handel. Zeevaart, handel, nijverheid in Holland en Zeeland. Daar vooral de welvaart. Amsterdam: belangrijkste handelsstad v. Europa. 18e eeuw: economische achteruitgang. Eng. en Fr. probeerde eigen handel te beschermen. Hierdoor nam handel af en verarmde de bevolking in de dichtbevolkte steden. ±1800: Napoleon beheerst Europees vasteland. Eng. is de grote vijand. Door die oorlog werd de handel en nijverheid v/d Republiek zwaar getroffen. Eng. vloot beheerste de zee en veroverde de Ned. koloniën in Azië en Amerika. Hierdoor verschoof het zwaartepunt naar de landbouw. In die tijd dacht men dat het a/d morele instelling v/d Nederlanders zelf lag; degelijkheid, spaarzaamheid, ondernemingslust en zorg voor \'t algemeen verdwenen. Bovenlaag was verfranst; mode, boeken, liedjes, gebruiken (feesten). Paupers: volksklasse die erg arm was. Geen vaste woonplaats, bedelend door het land→bedreiging voor de samenleving, omdat: • ze in verzet konden komen tegen hun armoede • ze werden beschreven als: onbeheerst, goddeloos en zedeloos. Soms werd dit negatieve beeld ten onrecht op de hele volksklasse toegepast.
§2 2e helft v/d 18e eeuw: Ned. beïnvloed door Britse en Franse Verlichting. Verlichting: eigen verstand, dus geen christelijk geloof of Grieks-Romeinse Oudheid. Rationalisme: rede/verstand staat centraal→anders denken over mens, maatschappij, staatsvorm en godsdienst. Belangrijkste denkbeelden: • mens is van nature vrij en gelijk, mensenrechten • macht niet v. vorsten, maar v/h volk, door verkiezingen • door opvoeding en onderwijs: meer kennis, waardoor misstanden zullen verdwijnen. Patriotten/vaderlandslievenden: Ned. aanhangers v/d Verlichting. Ze kwamen uit de gegoede en kleine burgerij. Zij maakten zich zorgen om de ec. achteruitgang en het morele verval. Zij zagen wel mogelijkheden om het individu en de hele samenleving te verbeteren. Vooral door: opvoeding en onderwijs. Dit zou vanzelf tot ec. herstel leiden. Meer kennis: hogere zedelijkheid. Opvoeding en onderwijs: einde armoede (daarvoor was als gezegd dat armoede iets onvermijdelijks was). Patriotten spraken niet alleen over armoede, maar ook over maatschappelijke, economische en politieke kwesties. In: tijdschriften, koffiehuizen, genootschappen. Concrete adviezen: • door middel van prijsvragen. De beste inzendingen beloond. Bijv. Hoe moet men het hart en verstand van een kind sturen om het op een gegeven moment een gelukkig en nuttig mens te latne worden? • 1781: Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen. Doel: verlichting van het volk. Zij schreven ook prijsvragen uit. Kenmerken van het \'Nut\': • politiek neutraal, meeste wel patriotten • gedecentraliseerd, plaatselijke afdelingen • stimuleren van burgers op eigen kosten situatie van armen te verbeteren door scholen en bibliotheken op te richten.
§3
De debatten v. verlichte patriotten was nieuw, omdat ze op nat. niveau werden gevoerd over dingen die het hele land betroffen. Goed burgerschap was één v/d idealen:
• vaderlandse plicht; niet eigenbelang, maar alg. belang
• verlicht burgerschapsideaal: actieve maatschappelijke deelname. Centraal: deugdzaam, verdraagzaam, matig, redelijk, godsvruchtig (dit was geen Verlichtingsideaal)
In Nederland was Verlichting \'christelijk\'
Patriotten: iedereen kan burger zijn, niet alleen de gegoede en kleine burgerij.
Onenigheid onder de patriotten:
• politieke gezagsdragers moesten gekozen worden. Maar wie moest kiesrecht krijgen? Sommigen: iedereen behalve tegenstanders. Anderen: alleen mannen die economisch zelfstandig zijn en genoeg weten over geschiedenis en staatsinrichting v/d Republiek (dus: gegoede en kleine burgerij)
• meer nationale verbondenheid. Maar door een nationale staat of zelfstandige gewesten
1870: concrete kritiek v/d patriotten tegen Willen V en de orangisten/Oranjegezinden (plattelandsbevolking en benedenlaag v/d stadse bevolking, Huis van Oranje: beschermers v/h gewone volk). Patriotten: politieke en militaire macht beperken v. stadhouder. En de vriendjespolitiek en corruptie bij de regenten moet stoppen.
§4
V.a. 1783: exercitiegenootschappen (kleine legertjes). 1785/1786: aantal steden en gewesten in handen v. patriotten. 1787: koning v. Pruisen grijp in, want de vrouw van Willen V, prinses Wilhelmina is zijn zus. Snel zijn de patriotten verslagen en ze slaan op de vlucht naar de Zuidelijke Nederlanden en later naar N-Frankrijk. Door de Franse Revolutie (1789) keerden de kansen; Franse revolutionairen verklaren alle vorsten de oorlog, ook Willem V.
1795: Franse leger rukt op naar de Republiek. Willem V vlucht naar Engeland. Patriotten, geholpen door de Fransen, roepen de Bataafse Republiek uit→fluwelen revolutie (zonder bloedvergieten).
2 vragen na het aan de macht komen v/d patriotten:
• Ned. gedecentraliseerd of eenheidsstaat?
• Hoe moet je invloed v/h volk regelen?
Over het eerste kon men het niet eens worden. In 1798 hakten de voorstanders v/d eenheidsstaat de knoop door:
• 2 staatsgrepen. Gesteund door de Fransen die een Bataafse Republiek wilden die een sterke bondgenoot was.
• eenheidsstaat: centrale regering met wetten voor het hele land
grondwet: belangrijkste punten van staatsinrichting en burgerrechten
Kenmerken v/d nieuwe grondwet:
• gecentraliseerd gezag:
o gekozen parlement, wetgevend
o centrale regering, gekozen door parlement, uitvoerend
o autonomie v/d gewesten en steden afgeschaft
• denkbeelden v/d Verlichting:
o politieke invloed v. volk. Alle mannen die in hun eigen onderhoud konden voorzien en lezen en schrijven konden kregen kiesrecht
o burgerrechten vastgelegd
o gelijkheid voor de wet→grote maatschappelijke gevolgen:
alle niet-gereformeerden in principe een volwaardig burger
standen formeel afgeschaft
scheiding Kerk en staat, dus geen bevoorrechte kerk.
Politieke invloed v/h volk al snel teruggedraaid. 1801: herziening v/d grondwet→regering meer en parlement minder macht. En censuskiesrecht: alleen kiesrecht als je veel belasting betaalde.
1805: bijna alle macht in handen v. Rutger Jan Schimmelpenninck, raadspensionaris. Redenen voor de beperking volksinvloed:
o uitbreiding aantal kiezers zorgde voor teleurstellingen over politieke verdeeldheid
o Bataafse Republiek steeds meer onder Fr. invloed. V.a. 1799 was Napoleon daar aan de macht en hij wilde: centralisme en een sterk gezag, dus geen democratie.
1806: einde Bataafse Republiek→Lodewijk Napoleon wordt koning v/h Koninkrijk Holland ( 1806-1810). 1810-1813: Nederland hoort bij het Franse Keizerrijk. In deze tijd: begin natievorming (overheid stimuleert gemeenschapsgevoel), op verschillende terreinen:
o cultuur en taal: Kon. Bibliotheek (1808), Rijksmuseum en standaardisatie v/d Nederlandse taal (1804). Plannen waren al wel v/d Bataafse Republiek
o onderwijs: 1806, schoolwet→lager onderwijs voor het hele land geregeld, dit verbeterde de toegang voor de armen
o armenzorg: armen moesten goede burgers worden door soc.-ec. wantoestanden te bestrijden.
o maatregelen op nat. niveau voor ec. herstel
o armenwet, 1801; armenzorg centraliseren
o standaardisatie v/d munt, gewichten en maten. 1810: gulden, meter, kilogram.
o uniformering v/d rechtspraak: landelijk wetboek voor straf- en burgerlijk recht. naar het Franse wetboek. Hiervoor moesten Nederlanders een echte achternaam kiezen en werden ze alfabetisch ingeschreven in de burgerlijke stand
o nationaal belastingstelsel, 1806, door Schimmelpenninck. Dit hief de onderlinge verschillen tussen gewesten op.
o nationale posterijen, 1806, door Schimmelpenninck.
§5
1813: Napoleon verslagen in Rusland. In nov. sloegen ze in Nederland op de vlucht. De zoon van Willem V kwam op verzoek terug uit Engeland. Hij werd souverein vorst, beperkt door de grondwet in 1814.
Bij het Congres van Wenen (1815) werden de grenzen opnieuw getrokken en de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werden samengevoegd, zodat er een sterkere staat zou staan ten noorden van Frankrijk. Koninkrijk der Nederlanden: constitutionele monarchie (koninkrijk met grondwet), met koning Willem I. Hij kreeg veel politieke macht. Ministers waren hem alleen verantwoording schuldig en hij kon ze benoemen en ontslaan. Dus het parlement stelde niet veel voor. De koning kon zaken buiten het parlement om regelen via Koninklijke Besluiten.
Grote verschillen tussen Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden:
o Zuiden was: Franstalig, katholiek en liberaler.
o economische ontwikkeling was heel verschillend
Discussie over onderwijs/burgerschap/samenleving. Bijv. wat zijn de rechten v. katholiek onderwijs in Z-Nederland? En welke taal?
Koning Willem I geïnspireerd door Lodewijk wat betreft natievorming. Doorgaan met die van de Noordelijke Nederland, maar ook om Noordelijke en Zuidelijke één te maken.
Willem I voerde hierom cultuurpolitiek, gericht op vaderlandse karakter v/d nieuwe natie. Nadruk op:
o zelfde zeden en gebruiken
o nat. gs. ten tijde van Keizer Karel V was men ook 1 land geweest
o gebruik v/d Ned. taal (Vlaamse provincies: Ned. verplicht, hoewel de bovenlaag Franstalig was).
Cultuurpolitiek paste in die tijd. Na Napoleon kwam nationalisme op. Juist door die overheersing waren de mensen zich ervan bewust geworden ergens bij te horen.
Integratie Noord en Zuid mislukt. 1830: Zuidelijke Nederlanden in Opstand en scheiden zich→België.
Daarna werd de cultuurpolitiek gewijzigd. Willem I legt de nadruk op prot. chr. geloof.
±1815: Ned. nijverheid ambachtelijk, nog niet geïndustrialiseerd. Geen fabrieken/grote bedrijven. Industrie vooral mijbouw in Zuidelijke Nederland. Stagnatie v. ec. in Noordelijke Nederlanden. Op gang brengen door te investeren in infrastructuur, zo werden Twente en Brabant aangesloten. Zorgden voor werkgelegenheid.
Ook na afscheiding: nauwelijks industrialisatie en grote werkloosheid. Ook landbouw verviel en leidde tot armoede, o.a. door aardappelziekte in 1845. Zo werden stadsarbeiders ook afhankelijk v/d bedeling. Zware jaren, 1845-1849. Trof ook middengroepen, omdat niemand hun goederen en diensten kon kopen. Dit leidde tot soc. achteruitgang: kleine burgerij slonk en velen kwamen in de volksklasse.
Volksklasse: gezinsloonmodel en armoedecyclus.
Gezinsloonmodel: kinderen moeten al jong werken.
Armoedecyclus: armoede wordt van generatie op generatie doorgegeven.
Al vroeg werken→ niet naar school→geen vak leren→als volwassene arm→hun kinderen ook al vroeg werken→ enzovoort: armoedecyclus
REACTIES
1 seconde geleden