Geschiedenis H8 Van Sriwijaya tot Indonesië
§ 1 De mensen dachten bij het horen van de naam Indië aan een sprookjes achtig tropisch eilanden rijk met een vreedzame bevolking (Gordel van Smaragd). De natuur herbergde geheimzinnige bovennatuurlijke krachten (vulkanen). Het beeld is ontstaan uit de exotische reisverhalen uit de 19de eeuw en uit literaire werken van Mutatulie (echte naam Eduard Dauwes Dekker), Louis Couperus en Hella Haasse. De natuurlijke omgeveing had (en heeft) invloed op de ontwikkeling van Indonesië: · Langs de kusten ontwikkelden zich staten die leefden van handel en visserij. · In de binnenlanden ontstonden landbouwnaties. · In de jungle gebieden leefden stammen van de jacht en het verzamelen van bosproducten. · Door vele eilanden en jungle gebieden werd het onderling contact bemoeilijkt. Er ontstond een lappendeken van een paar honderd volken met verschillende cultuuruitingen.
§ 2
Oud Indonesisch Rijk Periode dat het rijk bestond Welk deel van het huidige Indonesië het omvatte
Sriwijaya Ca. 600- ca. 1200 Sumatra, Java en een deel van Borneo (kalimantan)
Modjopahit Ca. 1200 – 1527 Oostenlijk deel van Java en geheel Bali
Mataram Ca. 1600 – 1757 Grootste deel van Java
§ 3 In de oudste, traditionele godsdienst geloofden mensen in een groot aantal goden en geesten (animisme = natuurgodsdienst). Dingen hebben een ziel en kunnen aanbeden worden. Het hindoeïsme, boeddhisme en de islam ontstonden later in Indonesië. De islam werd in Indonesië de godsdienst met de meeste aanhangers, dat gebeurde op de volgende wijze: Moslims namen onderdelen uit de bestaande godsdiensten over. Daardoor was de overstap niet zo groot.
§ 4 Een belangrijk kenmerk van de manier waarop mensen in Indonesië samenleefden is dat: de mensen leefden in dorpen (dessa’s), in een gelaagde samenleving. Op basis van grondbezit en afkomst. Er bestonden grote verschillen tussen de dorpen. Belangrijke bevolkingsgroepen: · In de kustdorpen rijke handelaren en arme vissers. · In de dorpen in het binnenland grootgrondbezitters en boeren die kleine stukken grond bebouwden. Slavernij kwam (komt) veel voor op Sumatra, Kalimantan en Sulawesi, elders minder.
§ 5
VOC: 1602-1800
Belangrijkste doel van de VOC: behalen van winst door specerijen en andere producten uit Azië te verkopen op de Europese markt.
De VOC breidde haar macht uit door bij oorlog tussen Indonesische vorstendommen de zwakste partij aan de overwinning te helpen. Als tegenprestatie vroeg men handelsvoorrechten.
De Indonesische boer moest nu niet alleen een deel van zijn opbrengst afstaan aan de lokale vorst maar ook werken voor de VOC om aan de verplichtingen te kunnen voldoen.
Cultuurstelsel: stelsel van overheidsmonopolie (1830-1870) waarbij de Javanen verplicht waren op 1/5 van hun grond producten te verbouwen die de Nederlandse overheid in Europa met winst kon verkopen, zoals indigo, tabak, koffie en suikerriet.
Drie gevolgen van het cultuurstelsel:
1. Rond 1860 kwam 1/3 van de Nederlandse staatsinkomsten rechtstreeks uit Nederlands-Indië (Indonesië)
2. De Javaanse vorsten en hun Indonesische ambtenaren dwongen de boeren vaak meer arbeid te leveren dan een gewone oogst vroeger vereiste.
3. Het betalen van belastingen had tot gevolg dat het gemeenschappelijk bezit van de grond in de dessa’s weer opkwam.
Gevolgen afschaffing cultureel stelsel (1870):
· De Indonesiërs kregen steeds meer met Nederlandse ondernemers te maken, en minder met de koloniale overheid.
· Dat bracht voor de Javaanse boeren geen verbetering. De belastingen moesten betaald worden en wat zijn n iet meer hoefden te doen voor de overheid moesten ze nu doen voor de plantage eigenaars.
De ethische politiek hield in:
· Maatregelen om het welzijn van het Indonesische volk te verbeteren.
· Ziekenzorg werd verbeterd.
· Onderwijs werd mogelijk gemaakt voor de Indonesiërs (op beperkte schaal).
· Bestuursraden waarin enkele Indonesiërs zitting hadden werden ingesteld.
Gevolgen ethische politiek:
· In de praktijk bracht de ethische politiek weinig verandering voor de Indonesiërs op economisch en politiek gebied.
· In het onderwijs waren de resultaten mager.
· De nieuwe onderwijspolitiek had ook een onbedoeld gevolg: nationalisme.
Opstanden tegen het Nederlandse gezag ontstonden in de 19de eeuw op de Molukken (Matulesia/Pattimoera); op Midden-Sumatra (Diponogoro) en in Atjeh (Teukoe Oemar).
Het verzet werd door het Nederlandse koloniale leger met geweld verbroken. Dit leger trad soms wreed op (b.v. van Heutz).
§ 6 De eerste nationalistische bewegingen ontstonden in de periode 1908-1927. De volgende drie organisaties droegen bij tot het ontstaan van Indonesische politieke partijen: · Boedi Oetomo -> hield zich voornamelijk bezig met de Javaanse cultuur. · Sarekat Islam -> wilde oorsponkelijke groeiende invloed Chinezen in Indonesië tegengaan. · Muhammadiyah -> spande zich in op de gebieden van onderwijs en welzijn, predikte de Islam en bestreed het Christendom en plaatselijk ‘bijgeloof’. Sinds 1920 werden drie Indoneschische politieke partijen opgericht: Partai Kommunis Indonesia (PKI), Partai Nasoinal Indonesia (PNI) leider Soekarno en de Pendidikan Nasional leiders Hatta en Sjahrir. Gezamelijke doelen van deze drie partijen: de onafhankelijkheid van Indonesië (Indonesia Merdeka). Het verschil tussen de partijen: De PKI was communistisch en wilde onafhankelijkheid door een (communistische) revolutie, de andere 2 niet. Het Nederlandse koloniale gezag liet in de eerste jaren de opkomst van de nationalistische partijen toe. Na de opstand van de PKI in 1926 werden radicale nationalistische bewegingen door de Nederlandse regering verboden. De Japanners beloofden tijdens hun bezetting onafhankelijkheid. Pas toen het slechter ging in de strijd tegen de geallieerden kwamen de Japanners aan de eisen van de Indonesiërs tegen moet. Na de Tweede Wereldoorlog bleek dat de vooroorlogse verhoudingen niet zouden kunnen worden hersteld. Dat was in Indonesië en in de rest van de wereld: · Tijdens de Japanse bezetting (WO-2) was alles wat westers was verboden. Jongeren kregen een antiwesterse houding en waren bereid te strijden voor onafhankelijkheid. · Kort na de capitulatie roepen Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid uit (17 augustus 1945) · Voor WO-2 werd in de wereld de toon nog aangegeven door West-Europese koloniale mogendheden. Na WO-2 waren er twee grootmaten de USA en de SU. In 1945 bestonden er in Nederland de volgende opvattingen over de relatie met Nederlands-Indië: · In 1945 dachten veel Nederlanders dat de nationalisten in een korte oorlog verslagen konden worden. · Veel Nederlanders waren bang voor de economische gevolgen. · Ook dachten de Europeanen beter dan de Aziaten te weten wanneer dekolonisatie aan de orde zou zijn. · Er waren ook Nederlanders die voor de onafhankelijkheid van Indonesië waren. Hun pleidooi vond geen gehoor. Het verkrijgen van onafhankelijkheid: · Sommige leider wilden de onafhankelijkheid door onderhandelen en desnoods iets toegeven bereiken. · Anderen wilden een snelle onafhankelijkheid zonder Nederlandse voorwaarden, desnoods met strijd. Door millitaire acties probeerde Nederland zijn gezag te herstellen. Nederland gaf toe en erkende de Indonesische onafhankelijkheid in 1949 omdat de VN beide keren opriep tot een staakt-het-vuren en traden op als bemiddelaar. Ook de VS oefenden druk uit en dreigden daarbij Marshall-hulp aan ons land in te trekken. Nederland gaf daaraan toe.
§ 7
In 1957 maakt de Indonesische regering een einde aan de parlementaire democratie die na de onafhankelijkheid was ingevoerd.
‘Geleide democratie’: een dictatuur waarbij de macht in handen was van Soekarno en het leger.
In de politiek was de verdeeldheid groot. Het vormen van kabinetten, regeringen was daardoor bijzonder moeilijk. Regeringen wisselden elkaar in hoog tempo af.
In 1999 werd de parlementaire democratie opnieuw ingevoerd de oorzaken hiervan waren:
Demonstranten wilden:
· Bestrijding van corruptie
· Invoering van democratie
Vrije verkiezingen werden toegestaan. Partijen die voor parlementaire democratie waren wonnen.
Sinds de onafhankelijkheid van Indonesië wordt gepoogd van het hele land een nationale eenheid te maken. Op de volgende manieren probeert de regering het nationaal gevoel aan te wakkeren:
· Pancasila, de ‘vijf’ principes -> geloof in God, nationaal bewustzijn, menselijkheid, sociale gerechtelijkheid en gemeenschappelijk overleg.
· Het onderwijs vindt alleen plaats in de nationale taal (bahasa Indonesia) streektalen worden daardoor steeds minder gesproken.
· De lessen geschiedenis worden gebruikt om het ‘eigen’ verleden te benadrukken. Nationale helden en hun draden (de gemeenschappelijkheid) staan voorop.
Problemen van het tegenwoordige Indonesië:
· Overbevolking op Java.
· Overgang van een corrupt millitair bewind naar een democratisch geregeerd Indonesië.
· Verdeling van inkomsten van het land.
· Afscheidingsbewegingen in verschillende delen van het land.
· Godsdienstige tegenstellingen tussen fundamentalisten en gematigde moslims, tussen moslims en christenen.
REACTIES
1 seconde geleden