Inleiding
Overal waar je komt is er straling, ook in de natuur komt straling veel voor. Kunstmatige straling kan voor diverse doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld de kernbom en in de geneeskunde. In deze onderzoeksopdracht beperken we ons uitsluitend tot de vreedzame toepassingen van radioactieve straling. Hiervoor wijken we naar de toepassingen op geneeskundig gebied en onderzoeken we de rol van de wiskunde bij radioactieve straling. We hebben deze opdracht gekozen omdat straling en de gevolgen ervan een belangrijke rol speelt in onze samenleving en je er dus veel over hoort. Zowel kunstmatige als natuurlijke straling wordt steeds meer onderzocht. Het ene na het andere onderzoek bewijst weer dat het niet of juist wel schadelijk is om bepaalde producten te eten, behandelingen te ondergaan of kernenergie te gebruiken. Om nu toch is wat meer te weten te komen over deze ‘dreiging’ of juist dit ‘hulpmiddel’ vonden we het leuk om dit te onderzoeken.
Plan van aanpak
Onderzoeksvraag: Wat heeft radioactieve straling met wiskunde te maken?
Deelvragen: Welke soorten straling zijn er? Wat is de halveringstijd? Welke vreedzame toepassingen van radioactieve straling zijn er? Hoe wordt radioactieve straling in de geneeskunde gebruikt?
Soorten straling
De belangrijkste bindingskracht in de stralingsfysica is de onderlinge massa-aantrekkingskracht tussen de nucleonen* in de atoomkern. Er zijn enorme krachten nodig om kerndeeltjes van elkaar los te maken, namelijk in de orde van miljoenen elektronvolt. De elektrostatische kracht tussen atoomkernen en hun elektronen in daarentegen aanzienlijk zwakker, zodat de elektronen verhoudingsgewijs gemakkelijk uit hun banen zijn te verwijderen. De atoomkern bestaat uit dicht opeengepakte neutronen en protonen. De massa-aantrekkingskracht tussen protonen onderling is niet voldoende om de onderling afstotende elektrische krachten tussen de ladingen van gelijk teken te compenseren. Neutronen daarentegen zijn ongeladen. Hun onderlinge massa-aantrekkingskracht samen met die tussen neutronen en protonen zorgen ervoor dat de kernen niet uiteenvallen. Neutronen vormen als het ware de ‘lijmstof’ binnen de kernen.
In de kernfysica zijn fundamenteel twee vormen van straling te onderscheiden, namelijk straling als golfverschijnsel en deeltjesstraling. Onder straling verstaan we in het algemeen de energie die door een energiebron wordt uitgezonden. In geval van deeltjesstraling, ook wel corpusculaire straling genoemd, wordt de energie door de bron uitgezonden in de vorm van massa van materie en kinetische energie van die materie. De straling als golfverschijnsel is bekend als elektromagnetische straling.
Ioniserende en elektromagnetische straling
Wanneer een elektron in een andere dan de eigen baan op grotere afstand van de kern beweegt, dan is de potentiële energie van dat elektron ten opzichte van de kern groter dan in de grondtoestand. Men noemt dit de aangeslagen toestand van het atoom.
Wanneer 1 of meer elektronen zodanig ver van de kern zijn verwijderd dat ze in feite los zijn gemaakt van het atomaire verband, dan verkeert het elektron in de toestand met de grootst mogelijke potentiële energie. Men noemt het
atoom geïoniseerd. Het proces waarbij een of meer elektronen uit het atomaire verband worden verwijderd heet ionisatie. De extra-energie of ionisatie-energie die hiervoor nodig is, hangt af van het energieniveau waarop het elektron zich oorspronkelijk bevond. De ionisatie-energie is het kleinst voor elektronen in de meest naar buiten gelegen elektronenbaan van de grondtoestand. Omdat afhankelijk van het aantal protonen in de kern de bindingskrachten tussen de kernen en de elektronen voor alle elementen verschillend zijn, kent iedere atoomsoort zijn eigen kenmerkende ionisatie-energie.
*nucleonen: verzamelnaam voor protonen en neutronen.
Röntgenstraling Wanneer elektronen vanuit geïoniseerde en aangeslagen toestanden terugkeren naar lager gelegen energieniveaus, dus naar dichter bij de kern gelegen elektronenbanen, vermindert hun potentiële energie. Het energieverschil bij dergelijke elektronenovergangen kan in de vorm van elektromagnetische straling door het atoom worden uitgezonden. Op deze wijze ontstaat röntgenstraling.
Gammastraling Ook aangeslagen atoomkernen zullen hun energieoverschot kwijtraken door straling uit te zenden en op die manier overgaan tot energetische grondtoestand. De elektromagnetische straling waarvan hierbij sprake is wordt gammastraling genoemd. In veel gevallen kan echter ook straling in de vorm van deeltjes worden uitgezonden, hetgeen dan meestal weer gepaard gaat met het uitzenden van gammastraling.
Deeltjesstraling
Alfastraling (α-straling) Alfastraling bestaat uit heliumkernen van twee protonen en twee neutronen. Deze vier elementaire deeltjes zijn zo stevig aan elkaar gebonden dat het alfadeeltje zich gedraagt alsof het zelf een fundamenteel deeltje is. Een alfadeeltje heeft een massa van viermaal de atomaire massa-eenheid en de elektrische lading is tweewaardig positief.
Betastraling (β-straling)
Bètastraling bestaat uit zeer snelle elektronen en positronen die hun ontstaan vinden in de atoomkernen. Meestal wordt met bètastraling de negatieve elektronenstraling of
bèta-minstraling bedoeld. Deze bestaat uit eenwaardig negatief geladen elektronen die identiek zijn aan de atomaire elektronen. Wanneer ze dan ook hun aanvankelijk zeer hoge snelheden hebben verloren, leven ze voort als gewone vrije elektronen.
De andere bètadeeltjes zijn eenwaardig positief geladen.
Hierdoor ontstaat de bèta-plusstraling. Deze deeltjes, de positronen, blijken slechts zeer korte tijd zelfstandig te kunnen bestaan. Binnen een tijdin de orde van een microseconde verdwijnt het positron door samen te gaan met een elektron. Bij dit verdwijnings- of annihilatieproces wordt de massa van de deeltjes omgezet in energie.
Neutronenstraling Neutronenstraling bestaat uit vrije neutronen die bijvoorbeeld worden gevormd bij kernsplijtingsreacties of bij kernreacties van lichte elementen. De levensduur van vrije neutronen is beperkt, omdat ze uiteen blijken te vallen in een proton en een elektron.
Protonenstraling Protonenstraling bestaat uit eenwaardig positief geladen deeltjes, met een massa van één atomaire massa-eenheid. Protonen zijn identiek met de kern van het waterstofatoom. Protonenstraling wordt onder andere gevormd door versnelling van waterstofionen of bij botsingsreacties van neutronen in waterstofrijke materialen. Wanneer de protonen hun kinetische energie nagenoeg hebben verloren, zullen ze elk een vrij elektron aan zich binden en verder voortbestaan als waterstofatomen.
De halveringstijd
Een radionuclide zorgt voor radioactieve straling doordat de kerndeeltjes vervallen in dochterkernen. De dochterkernen vallen meestal ook weer uit elkaar in verschillende kerndeeltjes, gebeurt dit niet dat is de radionuclide een stabiel isotoop. Het verval van de deeltjes verloopt via een bepaalde tijd die kenmerkend is voor het isotoop, deze tijd wordt halveringstijd genoemd omdat de radionuclide meestal de helft van zijn kerndeeltjes kwijtraakt (dit geld ook voor de eventuele dochterkernen.) De halveringstijd hangt dus samen met de vervalconstante l (lambda) van de kerndeeltjes, waarbij de vervalconstante de kans op verval aangeeft. Dit is een soort kansberekening die je als volgt kunt beredeneren; je hebt 20 dobbelstenen en je probeert een 2, een 4 of een 6 te gooien, er vallen steeds meer dobbelstenen af dus is de kans op een 2, 4 of 6 steeds kleiner. De grafiek die je hieruit kan krijgen is expentioneel (dalend) en staat voor de halveringstijd. Bij het vervallen van de kerndeeltjes in de radionuclide ontstaat er radioactieve straling omdat er spanning staat op de kerndeeltjes die elkaar aantrekken. Het verval dat optreedt zorgt voor een halveringstijd. De halveringstijd geldt ook voor de hoeveelheid straling die vrijkomt, naarmate de kerndeeltjes vaker vervallen zijn in dochterkernen produceren deze kernen de helft van de straling die de voorgaande kern produceerde toen deze verviel in nieuwe dochterkernen. De straling die vrijkomt bij stoffen met een lange halveringstijd hebben een kleine activiteit en voor stoffen met een korte halveringstijd geldt het omgekeerde. Er bestaan dus nucliden die ongeveer 15 dagen actief zijn (kortlevende radionucliden) en andere kunnen zelfs miljarden jaren actief zijn (langlevende radionucliden.) Na deze periode kun je aannemen dat het isotoop stabiel is. De radioactieve straling die vrijkomt bij het verval wordt uitgedrukt in Becquerel (Bq) en geeft aan hoeveel desintegraties (van moeder- en/of dochterkern) er plaatsvinden per seconde. Dus het verval is hetzelfde als desintegratie van de kerndeeltjes.
Omdat de grafiek die je uit de halveringstijd krijgt expentioneel is kun je voor elke stof een formule opschrijven met behulp van de vervalconstante. De halveringstijd verloopt op deze manier; ½ x ½ x ½ ……; enzovoort, hieruit is af te leiden dat het werkelijk om een expentioneel verband gaat dat ook wel de ‘e-macht’ wordt genoemd. Om een waarde voor de halveringstijd (T½ ) te berekenen bij een gegeven vervalconstante (l) kun je de formule T½ = ln2/l gebruiken. Dit is dus gelijk aan de afname van de activiteit van de radionuclide, de halveringstijd. De formule voor de activiteit die hieruit volgt is At = Ao x e x E-lt, met At als waarde op gemeten tijdstip, Ao als waarde op begintijdstip, l als de vervalconstante en t is de tijd in seconden. Deze formule is te herleiden tot de vergelijking; ln At = ln Ao - lt, waarin t = o bekend is.
Vreedzame toepassingen van radioactieve straling
De eerste persoon die de straling, die door de Duitse geleerde W.C. Röntgen ontdekt was, radioactieve straling noemde was Madame Curie. Samen met haar man Pierre Curie ontdekte zij veel dingen op het gebied van radio activiteit en het verval van kerndeeltjes. De geleerde Rutherford ontdekte dat je langs kunstmatige weg radioactieve straling kan produceren door middel van transmutatie (het bombarderen van een moederkern met andere kerndeeltjes zodat deze uiteen valt in dochterkernen.) Na deze ontdekking begon men de toepassingen te zoeken, wat kun je doen met dit feit? De radioactieve straling die vrijkomt kan gebruikt worden voor diverse doeleinden.Voorbeelden zijn industrie, landbouw, geneeskunde en de voedseltechniek. De radioactieve straling zorgde in de industrie voor een versnelling in het productieproces, een goedkopere productie en een betere controle op de kwaliteit van de producten. In de landbouw kon het dienen als insectenverdelger en groeimiddel voor planten omdat bestraalde planten harder gingen groeien of betere oogsten leverden. Bij de geneeskunde kon men sneller diagnoses stellen en ging het onderzoek sneller wat ervoor zorgde dat het welzijn van de mensen steeg. In de ziekenhuizen werden hulpmiddelen bestraald om ze steriel te krijgen. In de voedseltechniek werd ook radio actieve straling toegepast, doordat bestraling zorgde voor het doden van ziekteverwekkers en de producten steriel konden worden verpakt. Ook medicijnen werden zo beschermd waardoor de kans op ziekte afnam. Deze toepassingen van bestraling hadden het nadeel, dat radioactieve straling schadelijk is voor de mens en de kans op kanker verhoogt. Dit is de reden om bestraling van goederen te beperken tot een minimum, evenals de onderzoeken in het ziekenhuis die nodig zijn voor een snelle en goede behandeling.
Medische toepassingen
Vrijwel direct na de ontdekking van röntgenstraling heeft men zich gerealiseerd dat deze straling in de geneeskunde kon worden toegepast. De toepassingen liggen op twee gebieden, namelijk:
a. Het opsporen van ziekten en het verzekeren van de juiste diagnose. Met röntgenstraling kan men zaken ‘zien’ die anders onzichtbaar blijven, bijvoorbeeld het verdwijnen van botweefsel op plaatsen waar tumormetastasen aanwezig zijn.
b. De behandeling van ziekten, vooral tumoren.
In een röntgenbuis worden elektronen onder invloed van een hoge elektrische spanning versneld, vallen daarna op een trefplaatje of target van een geschikt materiaal zoals wolfraam of molybdeen en wekken hierin de röntgenstraling op. De röntgenbuis is doorgaans omgeven door een laag materiaal dat de straling afschermt, behalve in de richting van de te gebruiken stralingsbundel. Deze opening wordt het buisvenster genoemd. Alle toestellen bestaan uit een röntgenbuis, een hoogspanningsgenerator en een bedieningsgedeelte, dat kan variëren van een eenvoudig paneeltje of schakelaar tot een gecompliceerde bedieningslessenaar. De medisch-therapeutische toestellen staan vrijwel altijd in een afzonderlijke bestralingsruimte opgesteld, terwijl de bedieningslessenaar in een aangrenzend vertrek staat.
Röntgendiagnostiek
Röntgen- en gammastraling worden sterker geabsorbeerd, naarmate er in het bestraalde materiaal meer zware elementen (bijv. calcium, ijzer, lood) aanwezig zijn. Bij bestraling van ledematen zal het bot (calcium) de straling sterker absorberen dan de zachte weefsels. Op een fotografische plaat veroorzaakt röntgenstraling, evenals het zichtbare licht, een zwarting. Het bot zal door de sterke absorptie als een ‘schaduw’ zichtbaar zijn. Op deze wijze is het mogelijk röntgenfoto’s te maken. Met behulp van röntgenstraling kunnen fracturen en andere botafwijkingen gemakkelijk worden waargenomen. De foto’s moeten van verschillende richtingen worden gemaakt om een volledig beeld van de fractuur of afwijking te krijgen. Verder kunnen afwijkingen van de longen, waarbij het luchthoudende weefsel door niet-luchthoudend weefsel wordt vervangen, bij bijvoorbeeld tumoren en tuberculose, eenvoudig worden gediagnostiseerd. Ook ziekten waar op abnormale plaatsen kalk wordt afgezet, bijvoorbeeld bij tumoren van botweefsel waar nieuw bot wordt geproduceerd, bij kalkbevattende stenen in de galblaas, urineblaas of nieren kunnen eenvoudig worden gediagnostiseerd.
Door kunstmatige toediening van straling absorberende contrastmaterialen is het mogelijk geworden ook ‘zachte’ organen zichtbaar te maken. Bijvoorbeeld door het drinken van bariumpap kan men het maagdarmkanaal zichtbaar maken en beter onderzoeken. Voor het onderzoek naar de aanwezigheid van borstkanker is de mammografie ontwikkeld. Omdat de borsten geheel uit zacht weefsel bestaan, is er een techniek ontwikkeld waarbij, gebruik makend van betrekkelijk zachte straling, kleine verschillen in samenstelling van dit zachte weefsel kunnen worden gevonden. Voor de patiënt zijn er vrijwel geen risico’s aan röntgenonderzoek verbonden.
Röntgentherapie
Al snel na de ontdekking van de röntgenstraling werd duidelijk dat de straling een destructief biologisch effect kon hebben. In de eerste jaren hebben verschillende werkers met röntgenstraling de tragische gevolgen van deze effecten moeten ervaren. Omdat vooral snel groeiende weefsels gevoelig bleken te zijn, kwam men tot het inzicht dat de destructieve effecten ook ten gunste van patiënten konden worden gebruikt, namelijk voor het doen verdwijnen van gezwellen. Vooral lymfatische tumoren bleken na bestraling al snel in grootte af te nemen. Helaas bleek dat het effect meestal niet van blijvende duur was. Om alle tumorcellen uit te schakelen, is het nodig de stralingsdosis op de tumor zo hoog mogelijk op te voeren. Men heeft op een aantal manier getracht de beschadiging van de tumor zo groot mogelijk te maken zonder dat dit tot schade voor normale weefsels leidt. In de eerste plaats heeft men de kwaliteit van de straling steeds harder gemaakt. Naarmate de straling zachter is, wordt er namelijk een groter percentage straling geabsorbeerd door de huid.
Om met een hardere straling te kunnen werken heeft men in de laatste jaren naast röntgentoestellen nog andere soorten toestellen ter beschikking gekregen, die kunnen worden samengevat onder de naam deeltjesversnellers: betatrons, lineaire versnellers en elektronenversnellers. De elektromagnetische straling die hierbij wordt opgewekt heeft niet alleen een hogere energie en intensiteit dan bij de klassieke röntgentoestellen, maar kan ook vaak meer gelokaliseerd worden toegediend. Bovendien worden in de radiotherapie nog wel radioactieve bronnen voor bestralingsdoeleinden gebruikt. Deze bestralingen gebeuren in hiervoor bestemde ruimten, waarin tijdens de bestraling alleen de patiënt aanwezig is. In de tweede plaats kunnen de normale weefsels worden gespaard door te bestralen met een roterende stralingsbundel. De tumor blijft daarbij steeds in de bundel, terwijl het bestraalde gezonde weefsel zoveel mogelijk wisselt.
Naast de therapie door uitwendige straling past men ook wel bestraling van binnenuit toe door het in de tumor inbrengen van kleine gesloten radioactieve bronnen, bijvoorbeeld radium-226 bevattende naaldjes. Het harde radium ligt opgesloten in de naald, zodat de patiënt hier niet mee kan worden besmet. De harde gammastraling van het radium komt echter door de naald naar buiten en zal het omliggende weefsel bestralen. De vermindering van de stralingsintensiteit is recht evenredig met het kwadraat van de afstand tot de stralingsbron. De directe omgeving van de naaldjes –dus de tumor - zal hierdoor een hogere dosis straling ontvangen dan de verder verwijderde gezonde weefsels.
Nucleaire geneeskunde
Met nucleaire geneeskunde wordt de medische toepassing van radioactieve nucliden bij patiënten bedoeld. De radioactieve stof wordt, meestal gekoppeld aan een farmaceutisch preparaat, in het lichaam van de patiënt ingebracht. Men zegt dan dat het farmacon gelabeld is met de radionuclide* en spreekt van een radiofarmacon. Nadat het radiofarmacon intraveneus of oraal is toegediend zal deze zich op een bepaalde wijze (kenmerkend voor het type farmacon) over het lichaam verspreiden of door specifieke organen worden opgenomen.
De sporenelementen van de radioactieve stof maken het mogelijk om aan de buitenkant van het lichaam te meten hoe het radiofarmacon zich over het lichaam heeft verdeeld. De straling, afkomstig van de radioactieve kernen, is buiten het lichaam meetbaar wanneer ze niet volledig door het lichaam is geabsorbeerd. Dit betekent dat er gebruikt wordt gemaakt van gammastralers, omdat alfa- en bètastraling sterk worden verzwakt en dus niet buiten het lichaam kunnen worden gedetecteerd.
De halveringstijd van de gebruikte nuclide moet kort zijn. De toepassing van zeer kortlevende radionucliden is in de praktijk niet zonder meer mogelijk. Door het snelle radioactieve verval zou de activiteit namelijk als het ware verdwijnen voordat deze kan worden toegepast. Uitzondering is het geval dat de radionucliden ter plaatse kunnen worden geproduceerd, bijvoorbeeld met een kernreactor. In een aantal gevallen is de toepassing van zeer kortlevende nucliden mogelijk door gebruik te maken van een zogenaamde nuclidengenerator, ook vaak een radioactieve koe genoemd. Hieronder verstaan we een systeem waarbij een langlevende radioactieve moedernuclide chemisch of fysisch op een drager is gebonden en waarbij het mogelijk is het radioactieve dochterprodukt van de moeder te scheiden. De oorspronkelijke radioactieve kern wordt de moederkern genoemden de na radioactief verval gevormde kern heet de dochterkern. Dit scheiden noemen we het ‘melken’ van de generator. De dochternuclide vertoont duidelijke chemische en fysische verschillen met de moedernuclide. Dit verschil maakt het mogelijk de scheiding uit te voeren. Het werkingsprincipe van zo’n generator berust op het feit, dat de halveringstijd van de moeder veel groter is dan die van de dochter. Na ruim tienmaal de halveringstijd van de dochter is er een radioactief evenwicht tussen moeder en dochter ontstaan (de hoeveelheid radioactiviteit van beide is gelijk). Ondanks het herhaald verwijderen van de dochteractiviteit uit de generator worden steeds opnieuw nieuwe dochterkernen gevormd.
Een voorbeeld is de techneticum-koe; het techneticum-99m is een vervalprodukt van molybdeen-99. In de nucleaire geneeskunde wordt techneticum-99m vooral gebruikt voor scanning van lever, pancreas, hersenen en schildklier. Met behulp van afbeeldingstechnieken kan men ook de dynamische processen van organen zelf registreren.
* radionuclide: atoomsoort die radioactief verval vertoont
De invloed van radioactieve straling op de mens
Wanneer radioactieve straling vrijkomt vindt er een verandering in het aantal kerndeeltjes van een isotoop plaats. Deze straling zorgt voor zichtbare strepen op een foto van de kern die ‘vervalt’ en laat de botten van een mens zien op een röntgenfoto. De meeste straling die de mens ontvangt krijgt hij/zij binnen via medische toepassingen (tegenwoordig). Deze straling heeft invloed op de molecuulstructuur en kan in het lichaam zorgen voor het in de war raken van de stofwisseling of, zoals meestal het geval is, de celdeling storen. Wanneer de straling in een keer boven de limiet komt is er een direct gevaar op celdood of ontregeling, ook bij langdurig eenzelfde hoeveelheid bestraling of een bepaald aantal keer in één periode kan dit probleem optreden. De medische toepassingen zijn echter zo afgesteld dat er meestal geen schade optreedt of dat deze zo klein is dat deze snel hersteld kan worden door het lichaam. Na de kernbomexplosies op Hirosjima en Nagasakie bleken de mensen die overleefden een te hoge dosis straling te hebben gehad waardoor velen stierven aan kanker en veel ‘mislukte’ kinderen geboren werden. Het probleem van het onderzoek naar kanker, ontstaan door radioactieve straling, is dat de ziekte bij elke persoon op een verschillend moment opkomt, dit kan komen omdat men aanleg kan hebben voor kanker en dat het door bestraling geactiveerd wordt. Zoals bleek uit het onderzoek naar de ‘mislukte’ kinderen is een mens het gevoeligst voor straling wanneer hij/zij nog ongeboren is. De oorzaak hiervan is dat het aantal celdelingen veel groter is en dus de kans op herstel van een bestraalde beschadigde cel vrij klein is. De mens is gevoelig maar kan herstellen van bestraling, dus dreigt er weinig gevaar zolang je onder de kankerverwekkende limiet blijft. De geslachtscellen en de ooglens daarentegen zijn een uitzondering want deze beschadigen vrij snel en kunnen moeilijk herstellen. De geslachtscellen kunnen zelfs zo beschadigen dat het nageslacht ‘mislukt’ geboren wordt of zelfs niet kan ontstaan. De ooglens kan over gaan op staar door de mutaties in de lens. De natuur zelf levert ook een dosis straling die voortkomt uit de zon en de aarde zelf. Wanneer men dichter bij de zon komt (bergen, vliegreis) ontvangt men meer straling. Alles om ons heen levert straling, een betonnen huis bijvoorbeeld levert meer straling dan een houten huis omdat hout minder radioactief is. De stralingsdosis die de mens ontvangt wordt aangegeven in mSv (milliSievert), en ligt gemiddeld rond de 2 a 3 mSv. De mens ontvangt bij het maken van een röntgenfoto ongeveer 0,2 mSv. De limiet voor een mens bedraagt 20 mSv per jaar.
Conclusie
Het onderzoek dat we uitgevoerd hebben leidde tot zeer veel verschillende aspecten van straling. Na het formuleren van de deelvragen ontdekten we dat er veel meer bij komt kijken dan alleen de straling en wiskunde. We hebben ontdekt welke straling er in de geneeskunde wordt toegepast, namelijk vooral röntgenstraling en gammastraling. Tegenwoordig wordt er veel voorzichtiger omgegaan met straling dan vroeger omdat men zich nu bewust is van het feit dat radioactieve straling zeer schadelijk kan zijn voor de mens. Het enige wiskundige onderdeel dat wij hebben kunnen ontdekken is het feit dat de halveringstijd van een radionuclide een expentionele functie is. De kans dat er verval optreed bij deze halveringstijd hangt dan af van het soort isotoop en kan uitgelegd worden met een kansberekening. Wat is de invloed van radioactieve straling op de mens?
Bronnen
Boek: -J.L. Lewis en Wenham, radioactiviteit. -Straling in de samenleving, medisch biologisch perspectief.
Internet: -http://www.ecn.nl/document/abc_boek -http://amstel.wins.uva.nl/~cmulder/dbhweb/20/verval -http://209.235.102.9/~kerncent/index2.htm -http://www.wilfred.van.es.scarlet.nl/radioactiviteit.htm
Tijdschrift: -Natuur en Techniek, uitgave 2, februari 2000
REACTIES
1 seconde geleden