RUBENS, EEN OVERVLOED VAN GAVEN
Rubens werd geboren op 28 juni 1577 te Siegen in de Duitse provincie Westfalen als zesde kind van Jan en Maria Rubens. Negen jaar daarvoor waren Jan en Maria uit hun geboortestad Antwerpen gevlucht om aan godsdienstvervolgingen te ontkomen. Jan, hoewel oorspronkelijk katholiek, had sympathie opgevat voor de protestantse leer van Johannus Calvijn en dit was gevaarlijke ketterij in een land dat geregeerd werd door de katholieke koning van Spanje.
Het huis waarin Peter Paul opgroeide was ondanks de verbanning en het ongeluk van zijn vader rustig en harmonieus. Hij erfde van zijn beide ouders de beste eigenschappen. Net als zijn moeder had hij een mild en gedegen temperament en een vermogen trouw te zijn en lief te hebben. Van zijn vader had hij het snelle intellect en de gemakkelijke charme. Jan Rubens zelf nam de opvoeding van de jongen op zich en bracht hem een blijvende liefde voor wetenschap en literatuur bij.
Maar toen Peter Paul nog geen tien jaar oud was stierf zijn vader en liet Maria en haar kinderen met hun eigen beperkte geldmiddelen achter in een vreemd land. Maria had een kleine bezitting in de buurt van Antwerpen en daar ging ze met haar kinderen heen. Ze kon dit veilig doen omdat ze haar gezin weer had verzoend met de katholieke Kerk. Wellicht had ze het protestantse geloof van haar echtgenoot nooit helemaal gedeeld.
Toen Jan en Maria Antwerpen in 1568 ontvluchtten, was Antwerpen een handelscentrum van Noord-Europa, de grootste geldmarkt van Europa en ook een van de grootste steden ter wereld. Maar zo was het niet meer toen Maria met haar kinderen in 1587 terugkeerde naar de stad. Antwerpen had rampzaliger dan welke stad in de Nederlanden geleden, gedeeltelijk onder de Spaanse heerschappij, gedeeltelijk door de opstand hiertegen. De gebeurtenissen die deze droevige toestand hadden veroorzaakt begonnen lang voor de geboorte van Rubens, maar ze waren uiterst belangrijk voor de vorming van de politieke en religieuze opvattingen die zijn leven beheersten.
Rubens bracht zijn jeugd door in een stad die langzaam maar zichtbaar weer bijtekende. Eerst studeerde hij aan de school van Rombout Verdonck. Hier sloot hij een - zoals later zou blijken - levenslange vriendschap met Balthasar Moretus, een gebrekkige jongen die enige jaren ouder was dan hij. Moretus was de kleinzoon van Christoffel Plantijn en zou te zijner tijd aan het hoofd van de beroemde drukkerij komen te staan. 'Ik kende hem al van zijn kinderjaren,' schreef Moretus jaren later, 'en ik hield van deze jongeman die een volmaakt karakter en een zeer vriendelijke aard had.'
Peter Paul bleef echter niet lang op school. In 1590 trouwde zijn zus Blandina en de geldmiddelen van de familie Rubens werden aangesproken om haar een behoorlijke bruidsschat te geven. Daarom moesten Philip, die toen zestien jaar was, en Peter Paul van dertien in hun eigen onderhoud gaan voorzien. Zijn moeder plaatste Peter Paul als schildknaap in de huishouding van de gravin van Lalaing. Rubens leerde zijn goede manieren en zijn vertrouwdheid met het leven aan het hof in de tijd die hij bij de gravin van Lalaing doorbracht; maar zelfs toen al wist hij dat hij schilder wilde worden en na enkele maanden haalde hij zijn moeder over hem uit de dienst van de gravin te nemen en als leerjongen bij een kunstenaar te plaatsen.
De keuze van Rubens' eerste leermeester Tobias Verhaecht, schijnt een toevallige te zijn geweest, voortvloeiend uit een familierelatie: Verhaecht was kort daarvoor met een familielid van Maria Rubens getrouwd. Hij was een niet opvallend schilder van kleine landschappen, die goed verkocht werden en Rubens kan niet veel van hem hebben geleerd. Al heel snel ging hij naar het atelier van de veelzijdiger Adam van Noort, waar hij ongeveer vier jaar bleef voor hij weer veranderde en zich tenslotte verbond met Otto van Veen, een van Antwerpens belangrijkste schilders. Hij heeft de esthetische vorming van Rubens belangrijk beïnvloed en was zeer goed in staat zijn leerling leiding te geven bij de ernstige compositiestudie en zijn belangstelling te stimuleren in de intellectuele aspecten van hun beroep.
Toen hij eenentwintig jaar was werd Rubens na een leertijd van zeven of acht jaar in 1598 aangenomen als meester bij het St. Lukas Gilde, de Antwerpse vereniging van kunstenaars en handwerkslieden. Hoewel hij dan nog geen eigen atelier heeft en nog twee jaar bij Otto van Veen blijft werken, is hij dan gerechtigd leerlingen aan te nemen en hij heeft er minstens een gehad - Deodatus del Monte, zoon van een Antwerps zilversmid.
Rubens was zeker een goed vakman. Maar hij was geen jeugdig wonderkind, zoals de jonge Anthonie van Dyck enkele jaren later zou worden. Zijn ouders hoefden zich nog over niets te verbazen of te verwonderen. Hij leerde nog steeds en haalde al het mogelijke uit het voorbeeld van oudere Antwerpense schilders, maar leerde zichzelf meer dan ze hem konden leren. In zijn beroep kwam hij laat tot rijpheid, niet door de traagheid of door gebrek aan zijn gaven. Het leek bijna alsof hij het opzettelijk rustig aan deed met een wonderlijke zelfdiscipline. Weinig schilders met zo'n duidelijk talent hebben zo lang en systematisch aan de grondslagen van hun techniek gewerkt. Nu ja.
Toen Peter Paul Rubens in mei 1600 zijn Italiaanse reis begon was hij beter voorbereid dan de meeste jonge schilders die voor hem de Alpen overgetrokken waren. Hij sprak al Italiaans, waarschijnlijk in zijn vroege jeugd van zijn vader geleerd. Hij schreef en las ook met gemak Latijn en kende de meeste grote schrijvers uit de Oudheid. Eerst deed hij Venetië aan, waar hij kennis maakte met de werken van Titiaan, Tintoretto en Veronese. Inmiddels was hij in dienst bij de hertog van Mantua, Vincenzo I en vervolgde hij zijn reis en ging naar Florence. Hier bezichtigde hij de kolossale graftombes van Michelangelo voor de Medici in de kerk van San Lorenzo en de werken van vooraanstaande Florentijnse schilders.
De reizen die Rubens in dienst van de hertog door Italië maakte en waarbij hij zichzelf ontwikkelde duurden acht jaar. Hoewel zijn gangen niet precies kunnen worden nagegaan, ging hij zeker naar Florence en Genua, Padua en Verona, Lucca en Parma, meer dan eens naar Venetië, misschien naar Urbino en in ieder geval naar Milaan, waar hij een schets maakte van Het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci. Ook verbleef hij gedurende twee langere periodes in Rome. Er zijn maar heel weinig schilders te noemen die Italië zo goed kenden als Rubens het leerde kennen. De brieven die hij gedurende deze periode naar huis schreef zijn in levend en correct Italiaans geschreven en getekend 'Pietro Pauolo'; die dubbele naam is hij zijn hele verdere leven blijven gebruiken.
In de herfst van 1608 ontving Rubens bericht dat zijn moeder ernstig ziek was. Zonder de toestemming van de hertog of zelfs maar de onthulling van zijn nieuwe altaarstuk in de Chiesa Nuova af te wachten, begon hij de lange reis naar huis. Hij was niet van plan lang weg te blijven; hij zei tegen de huismeester van de hertog dat hij met verlangen naar zijn terugkomst uitkeek. Maar toen op 28 oktober 1608 de Vlaamse hofschilder van de hertog van Mantua Rome verliet, was dit voorgoed.
Hoewel hij snel reisde hoorde Rubens bij zijn aankomst in Antwerpen dat zijn moeder reeds gestorven was. Het enige was hij nog kon doen was boven haar graftombe, als monument voor de 'liefste moeder', het edele altaarstuk plaatsen dat hij oorspronkelijk ontworpen had voor de Chiesa Nuova en dat hij zelf het mooiste schilderij vond, dat hij ooit geschilderd had.
Mede dankzij het huwelijk van zijn broer Philip in maart 1609 werd Peter Paul verhinderd onmiddellijk terug te keren naar Rome. Uiteindelijk keerde hij dus helemaal niet terug, met als voornaamste reden het feit dat hij zijn hart had verloren aan Isabella Brant. Rubens voelde tevens ook de verplichting en het verlangen te helpen bij de opleving van zijn land. In de zomer van 1609 hakte hij de knoop door; hij zou met Isabella gaan trouwen en een atelier beginnen en zich in Antwerpen vestigen.
We nemen een vlucht naar de zomer van 1626 wanneer Isabella sterft na een gelukkig huwelijk van zeventien jaar. Het was een verschrikkelijke slag. De oorzaak van haar dood is onbekend en sommigen hebben verondersteld dat ze door de pest die in die zomer in Antwerpen heerste, getroffen werd. Rubens geniet gedurende deze periode het volste vertrouwen van de landvoogdes Isabella en krijgt meerdere diplomatieke opdrachten en missies te verwerken. Aldus komt hij in Spanje en Engeland terecht. De werken van Titiaan en de bewondering van de Hertog van Buckingham stimuleren vanzelfsprekend de kunstenaar.
Zijn enige verdriet onder al die genoegens was dat hij zich soms te oud voelde zoveel nieuwe indrukken te kunnen verwerken. Ondanks dat verlangde Rubens naar een vrouw en hij is drieënvijftig als hij in 1630 hertrouwt met de zestienjarige Hélène Fourment. Over het algemeen wordt altijd verondersteld dat Hélène vaak voor Rubens geposeerd heeft voor de vele naakte nimfen en godinnen die zijn latere schilderijen versieren.
De laatste tien jaren van Rubens' leven behoorden tot zijn gelukkigste en bevredigendste. Behalve zo nu en dan een aanval van jicht, die hem tijdelijk belette te werken, genoot hij een krachtige, goede gezondheid. Als hij niet werkte reed hij uren te paard door het land en hernieuwde zijn oude liefde voor de natuur. Aan zijn ezel maakte hij gebruik van een schat van ervaring, en schiep liefdestuinen, vredige landschappen, boerenfeesten. Zo bleef Rubens in zijn landhuis en in Antwerpen schilderen, tot hij op 30 mei 1640 overleed.
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Super
13 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
ik vind dit heel origineel van jullie
8 jaar geleden
Antwoorden