§4.1
- landelijke overheid = rijksoverheid, gemeente + provincie = lagere overheden - De overheid vormt samen met de instellingen voor de sociale verzekeringen de collectieve sector. De collectieve sector streeft niet naar winst maar alleen voor kwaliteit. - Bedrijven + burgers = particuliere sector, hebben als doel winst maken. - Als de overheid diensten uitlevert aan bedrijven noemen we dat privatiseren. Bij uitbesteding is de overheid wel verantwoordelijk voor het werk maar doet het niet zelf. - De overheid = grootste werkgever, Mensen die voor de overheid werken zijn ambtenaren. - De overheid heeft als taken= · werkgever · burgers beschermen · leveren van goederen en diensten · streven naar rechtvaardige inkomens verdeling
§4.2
- Nederland = verzorgingsstaat = * geeft iedereen recht op inkomen * bied minimum loon aan * geeft subsidies * onderwijs en zorg betaalbaar maken - In verzorgingsstaat is sociale zekerheid, indelen in sociale verzekeringen en voorzieningen, worden betaald van belastingsopbrengsten - Hoe meer je verdient hoe meer je betaalt aan loonsheffingen en volksverzekeringen. - AOW = algemene ouderdomswet = volksverzekering – geeft iedereen boven 65 jaar een pensioen. - WW = werkeloosheidswet = volksverzekering, geeft uitkeringen om drie voorwaarden: * in 39 weken voor werkeloosheid minimaal 26 weken gewerkt * minimaal 5 arbeidsuren per week verliezen + beschikbaar voor ander werk * inschrijving bij CWI = centrum voor werk en inkomen. De uitkering = maximaal 2 jaar daarna ga je de bijstand in. De uitkering bedraagt 70% van het minimumloon
§4.3
- ABW = algemene bijstandswet geeft iedereen het recht in Nederland tussen 21 en 65 jaar op een inkomen = sociaal minimum = bedrag om minimaal van leefonderhoud te kunnen voorzien. - Rijksbegroting = inkomsten uitgaven die een land het komende jaar verwacht te maken. Wordt bekend gemaakt in de miljoenennota tijdens prinsjesdag. - Gemeente fonds = 60% van het inkomen van de overheid: Komt tot stand door de gemeentelijke belastingen zoals rioolrecht en parkeerbelasting
§4.4
- belastingen = verplichte betalingen van iedere burger zonder directe tegenprestatie - BTW = belasting toegevoegde waarde = omzet´s belasting - Accijns = belasting om prijzen te verhogen en daarmee het gebruik ervan te ontmoedigen. - Motorrijtuigen belasting = houderschapsbelasting aan houders van motorrijtuigen - Inkomstenbelasting = moet je betalen over je inkomsten - Vennootschapbelasting = moet je betalen als je een bedrijf bezit
V1
- economische groei = wanneer de totale economie van een land stijgt (toeneemt) (= nationaal product) gevolg meer welvaart. - Verwachte inkomsten = lager –financieringstekort, Schulden aflossing + financieringstekort = begrotingstekort. Als de inkomsten hoger zijn als de uitgaven heb je een begrotingsoverschot - Staatsschuld = totaal bedrag aan leningen
V2
- Belastingen kan je indelen in directe en indirecte belastingen. Directe belastingen betaal je direct aan de overheid, indirecte belastingen zit verborgen in de prijs van een product. Bijv. BTW - Profijtbeginsel = heffing op goederen = een vorm van retributie - Draagkrachtbeginsel = iemand met een hoger inkomen moet meer belasting betalen. - Belastbaar inkomen = inkomen – heffingskortingen + eigen woning forfait
REACTIES
1 seconde geleden
I.
I.
dus wat ik wou vragen was
''waar is V1.3"
12 jaar geleden
Antwoorden