Economie Module 2
Hoofdstuk 1
1.
- ondernemen in het algemeen = het stellen van de juiste doelen, het organiseren, en vervolgens het realiseren van die doelen.
- ondernemen in de economie = het combineren van de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur, met het doel daarmee producten te maken waarmee winst kan worden behaald.
- onderneming/bedrijf = organisatie die naar winst treeft.
- organisatie = een geordende groep mensen die samenwerkt om bepaalde doelen te bereiken.
- winst = het positieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten (afzet).
- participanten = deelnemers in een onderneming.
- dankzij ondernemingen kunnen mensen beschikken over:
. werkgelegenheid
. inkomen
. producten
- produceren = waarde toevoegen
- een goede ondernemer:
. weet aan welke producten de mensen behoefte hebben
. combineert alternatief aanwendbare productiefactoren zo dat de minst schaarse middelen worden gebruikt
. schat ondernemersrisico\'s in en gaat deze niet uit de weg
. op basis van de voorgaande drie punten realiseert hij zich een positief verschil tussen opbrengsten en kosten
2.
- ondernemen doe je voor: spanning en uitdaging en winst.
- maar ook voor:
. behoefte voorziening van maatschappelijke behoeften
. welvaartsgroei
. werkgelegenheid
- bij het ondernemen maakt de onderneming gebruik van:
. arbeid
. kapitaal
. natuur
. ondernemerschap
- winst en verlies: sturen de toedeling of allocatie van de productiefactoren.
- ondernemingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid voor het milieu, onze leefomgeving.
- emancipatie = uit onderdrukte positie komen.
3.
- ondernemingsgrootte = hoe \'groot\' en onderneming is, of de onderneming erg bekent is.
- omzet = prijs x hoeveelheid (p x q)
- afzet = omzet/prijs = hoeveelheid (q)
- aandeel = een eigendombewijs waarmee elke aandeelhouder zijn/haar deelname aan het risicodragend vermogen van een vennootschap kan aantonen.
- beurswaarde = aantal uitstaande aandelen x beurskoers
- toegevoegde waarde = de waarde van de eindproducten min de waarde van de ingekochte grondstoffen, hulpstoffen en diensten van derden (diensten geleverd van andere bedrijven).
- bedrijfstak = een groep ondernemingen die sterk verwante producten maakt.
4. - balans = een vermogenoverzicht op een bepaald moment; overzicht van bezit, schuld en eigen vermogen. - eigen vermogen = bezittingen - schulden - bezittingen = eigen vermogen + schulden - totaal activa = totaal passiva - activa = bezittingen - passiva = gefinancierde bezittingen - begroting = overzicht van de verwachte opbrengsten, kosten en winst. - resultatenrekening = een overzicht van kosten, opbrengsten en winst over een afgelopen periode. (winst of verlies rekening) bedrijfsresultaat = winst of verlies.
Hoofdstuk 2
1.
- kosten = alle noodzakelijke offers waarmee een ondernemer goederen kunnen produceren.
- constante kosten = kosten die niet veranderen bij een verandering van de productieomvang.
- variabele kosten = kosten die veranderen bij een verandering van de productieomvang.
- proportioneel variabele kosten = kosten die veranderen rechtsevenredig met de productieomvang.
- totale kosten = constante en variabele kosten samen.
- break-evenpoint = als de totale kosten precies gelijk aan de omzet zijn, er wordt geen winst gemaakt of verlies geleden, de onderneming speelt quitte.
- productiecapaciteit = de maximaal mogelijk productie bij een gegeven hoeveelheid productiemiddelen.
. totale kosten (TK) totale variabele kosten + totale constante kosten
. totale opbrengsten (TO) = prijs x hoeveelheid
. totale winst (TW) = totale opbrengsten - totale kosten
. totale variabele kosten = aantal producten x variabele kosten per product TK = (a x q) + b //b= waarde van de totale constante kosten//a= waarde van de variabele kosten per eenheid product//q = productieomvang
2.
- om uit te breiden moet je letten op de extra opbrengsten en de extra kosten
- arbeidsovereenkomst = een overeenkomst waarin de arbeidsvoorwaarden staan, afspraken tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse rechten en plichten bij het werk.
- primaire arbeidsvoorwaarde = afspraken over geldelijke beloning en de wijze van betaling.
- secundaire arbeidsvoorwaarde = zijn de niet-geldelijke afspraken, zoals werktijden enz.
- tertiaire arbeidsvoorwaarde = afspraken over inspraak en medezeggenschap vand e werknemers.
- individuele arbeidsovereenkomst = geldt altijd als je werkt voor een werkgever, zelf als deze niet schriftelijk is vastgelegd.
- collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) = afspraken door werkgevers- en werknemersorganistaties over arbeidsvoorwaarden voor ALLE werknemers voor een bedrijfstak.
- er zijn verschillende soorten loonsverhoging:
. incidentele loonsverhoging = loonsverhoging voor een individuele werknemer.
. prijscompensatie = loonsverhoging met hetzelfde percentage als de prijsstijging van de consumptiegoederen, waardoor voor de werknemers de koopkracht op hetzelfde peil blijft.
. initiële loonstijging (reële loonstijding) = loonsverhoging boven de prijscompensatie, waardoor de koopkracht van de werknemers toeneemt. Met hun nieuwe loon kunnen zij meer goederen kopen dan voorheen.
3.
- de hoeveelheid en kwaliteit van het kapitaal hebben een grote invloed op de arbeidsproductiviteit.
- innovaties = toegepaste vernieuwingen van producten op productieprocessen.
- investeren = het aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen:
. breedte-investeringen: verhouding tussen arbeid en kapitaal blijft gelijk
. diepte-investeringen: verandert de verhouding tussen arbeid en kapitaal ten gunste van kapitaal.
- kapitaalintensiteit: de verhouding kapitaal ten opzichte van arbeid stijgt.
- schaalvergroting = vergroting van de productiecapaciteit.
- fusie = het samengaan van voorheen zelfstandige ondernemingen.
- overname = als één van de bedrijven groter is bij een fusie.
REACTIES
1 seconde geleden