Hoofdstuk 4 en 5 (Lesbrief de vraag)

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 367 woorden
  • 29 november 2004
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
9 keer beoordeeld

Hoofdstuk 4 Het Buitenland

4.2 gesloten economie -> open economie een economie waar geen handel met tegenovergestelde gesloten economie het buitenland plaatsvindt
4.3 Lopende Verkeer: beinvloed nationaal inkomen
1. goederenverkeer: (zichtbaar verkeer) exportquote: de exportwaarde (hoeveelheid geexporteerde goederen x prijs) in % van nationaal inkomen. Of export / nationaal inkomen. Hoe opener de economie, des te hoger de exportquote. Handelsoverschot = export is groter dan import. 2. dienstenverkeer: (onzichtbaar verkeer) Voornamelijk transport en reisverkeer. 3. inkomensverkeer: (onzichtbaar verkeer) beloningen voor het beschikbaar stellen van productiefactoren aan het buitenland.

Kapitaalverkeer: geld gaat eruit bij export, komt binnen bij import. - Leningen - Beleggingen, wil winst maken op aandelen - (directe) Investeringen, wil invloed uitoefenen op de gang van zaken binnen een onderneming. Kan ook het vestigen van een onderneming of het uitbreiden ervan zijn.

4.4 Dekkingspercentage: in hoeverre wordt de import gedekt door de export exportontvangsten x 100% importontvangsten
Materieel evenwicht: als de 4 deelrekeningen in evenwicht zijn. Waar zijn export en import van afhankelijk? 1. ondernemersschap: leidinggevend vermogen
2. kapitaal: aantal en kwaliteit machines, techniek
3. arbeid: aantal arbeiders, loonkosten, opleiding
4. natuur: natuuromstandigheden
Waardoor ontstaan prijzen? (1) kapitaalkosten, prijzen kapitaalgoederen + rentekosten (2) loonkosten.

Hoofdstuk 5 De Macro-economische Vraag

5.2 Conjuncturele ontwikkeling: de ontwikkeling vd macro-economische vraag die de ontwikkeling van het nationaal product bepaalt. De effectieve vraag & trend. Structurele ontwikkeling: de ontwikkeling van productiecapaciteit & trend. Effectieve vraag: de feitelijke bestedingen in een land door consumenten, ondernemingen, overheid en buitenland.

Hoog conjunctuur: boven trend; overbesteding - de effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit - geen werkeloosheid - machines worden volledig benut - prijzen stijgen -> inflatie
Laag conjuctuur: onder de trend; onderbesteding - de effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit - conjuncturele werkeloosheid - prijzen dalen > minder verkoop > minder vraag > teveel aanbod - machines staan stil
Trend: gemiddelde groei conjunctuur
Recessie: lange tijd slecht
Depressie: wanneer feitelijke groei van de productie omslaat in negatieve groei.

5.3 Anticyclisch begrotingsbeleid : het dempen, stabiliseren van conjunctuurgolven waardoor er prijsstabiliteit + een evenwichtige arbeidsmarkt ontstaat. - Bij hoog conjunctuur moet de overheid bezuinigen. Manier 1: belasting stijgen > minder consumptie > minder te besteden > lagere productie > lager inkomen. 2: overheidsbestedingen dalen > lagere bestedingen > lagere productie > lager inkomen. - Bij laag conjunctuur moet de overheid stimuleren. Nationaal inkomen: = nationaal product + invoer. Het aanbod van goederen en diensten. Het wordt besteed aan: (1) particuliere consumptie, (2) particuliere investeringen, (3) uitvoer

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.