Hoofdstuk 4 Het Buitenland
4.2 gesloten economie -> open economie
een economie waar geen handel met tegenovergestelde gesloten economie
het buitenland plaatsvindt
4.3 Lopende Verkeer: beinvloed nationaal inkomen
1. goederenverkeer: (zichtbaar verkeer)
exportquote: de exportwaarde (hoeveelheid geexporteerde goederen x prijs) in % van nationaal inkomen. Of export / nationaal inkomen. Hoe opener de economie, des te hoger de exportquote. Handelsoverschot = export is groter dan import.
2. dienstenverkeer: (onzichtbaar verkeer)
Voornamelijk transport en reisverkeer.
3. inkomensverkeer: (onzichtbaar verkeer)
beloningen voor het beschikbaar stellen van productiefactoren aan het buitenland.
Kapitaalverkeer: geld gaat eruit bij export, komt binnen bij import. - Leningen - Beleggingen, wil winst maken op aandelen - (directe) Investeringen, wil invloed uitoefenen op de gang van zaken binnen een onderneming. Kan ook het vestigen van een onderneming of het uitbreiden ervan zijn.
4.4 Dekkingspercentage: in hoeverre wordt de import gedekt door de export
exportontvangsten x 100%
importontvangsten
Materieel evenwicht: als de 4 deelrekeningen in evenwicht zijn.
Waar zijn export en import van afhankelijk?
1. ondernemersschap: leidinggevend vermogen
2. kapitaal: aantal en kwaliteit machines, techniek
3. arbeid: aantal arbeiders, loonkosten, opleiding
4. natuur: natuuromstandigheden
Waardoor ontstaan prijzen? (1) kapitaalkosten, prijzen kapitaalgoederen + rentekosten
(2) loonkosten.
Hoofdstuk 5 De Macro-economische Vraag
5.2 Conjuncturele ontwikkeling: de ontwikkeling vd macro-economische vraag die de ontwikkeling van het nationaal product bepaalt. De effectieve vraag & trend. Structurele ontwikkeling: de ontwikkeling van productiecapaciteit & trend. Effectieve vraag: de feitelijke bestedingen in een land door consumenten, ondernemingen, overheid en buitenland.
Hoog conjunctuur: boven trend; overbesteding
- de effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit
- geen werkeloosheid
- machines worden volledig benut
- prijzen stijgen -> inflatie
Laag conjuctuur: onder de trend; onderbesteding
- de effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit
- conjuncturele werkeloosheid
- prijzen dalen > minder verkoop > minder vraag > teveel aanbod
- machines staan stil
Trend: gemiddelde groei conjunctuur
Recessie: lange tijd slecht
Depressie: wanneer feitelijke groei van de productie omslaat in negatieve groei.
5.3 Anticyclisch begrotingsbeleid : het dempen, stabiliseren van conjunctuurgolven waardoor er prijsstabiliteit + een evenwichtige arbeidsmarkt ontstaat. - Bij hoog conjunctuur moet de overheid bezuinigen. Manier 1: belasting stijgen > minder consumptie > minder te besteden > lagere productie > lager inkomen. 2: overheidsbestedingen dalen > lagere bestedingen > lagere productie > lager inkomen. - Bij laag conjunctuur moet de overheid stimuleren. Nationaal inkomen: = nationaal product + invoer. Het aanbod van goederen en diensten. Het wordt besteed aan: (1) particuliere consumptie, (2) particuliere investeringen, (3) uitvoer
REACTIES
1 seconde geleden