Economie Samenvatting Arbeidsmarkt
Hoofdstuk 1 de arbeidsmarkt op
Op de arbeidsmarkt zijn vragers en aanbieders (werkgevers en werknemers.)
Paragraaf 1.2 het aanbod van arbeid. Het aanbod van arbeid bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen mogen werken.
Het aanbod van arbeid zijn de geregistreerde werklozen, de werknemers en de zelfstandigen. Een ander woord voor het aanbod van de arbeidsmarkt is de beroepsbevolking. Je bent officieel werkloos als je staat ingeschreven bij het CWI. Het aanbod van arbeid zijn alle mensen tussen de 15 en 65 die willen, kunnen en mogen werken. Beroepsbevolking = werkzame beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking (geregistreerde werklozen) tussen 15 en 65 jaar. Niet beroepsbevolking = mensen tussen 15 en 65 die niet werken en niet op zoek zijn naar werk. Beroepsgeschikte bevolking (ook wel potentiële beroepsbevolking) = beroepsbevolking en niet beroepsbevolking samen.
Deelnemingspercentage = welk deel van de beroepsgeschikte bevolking tot de beroepsbevolking hoort. Deelnemingspercentage = beroepsbevolking : beroepsgeschikte bevolking x 100
Invloeden op van het aanbod van arbeid:
De beroepsbevolking in Nederland groeit elk jaar, dat komt door demografische groei (steeds meer mensen in Nederland). En ook komt het door de bevolkingssamenstelling, er zijn steeds meer mensen in de beroepsgeschikte leeftijd.
Naast de demografische factoren spelen maatschappelijke opvattingen ook een belangrijke rol bij de verandering in de omvang van de beroepsbevolking. Bijvoorbeeld jonge vrouwen die steeds vaker gaan werken.
Ook de economie speelt een rol. Als het goed gaat met de economie, vinden mensen zichzelf sneller kansvol. Dit heet aanzuigeffect: de arbeidsmarkt trekt mensen die willen en kunnen werken aan zodat het aanbod van arbeid groter wordt. Als het slechter gaat met de economie zullen mensen zich minder snel aanbieden, omdat ze een kleine kans hebben. Dit heet ontmoedigingseffect.
Ook de wetgeving beïnvloedt het arbeidsaanbod. Bijvoorbeeld leerplicht en pensioenleeftijd.
Ten slotte wordt het arbeidsaanbod beïnvloedt door de organisatie van het arbeidsproces. Door betere kinderopvang en betere mogelijkheden voor deeltijdwerk, is de opvoeding van kinderen beter te combineren met betaald werk. Ook hierdoor stijgt het arbeidsaanbod.
Paragraaf 1.3 de vraag naar arbeid
De totale vraag naar arbeid bestaat uit de werknemers, de zelfstandigen en de openstaande vacatures.
Beïnvloeding van de vraag naar arbeid:
Als de economie groeit, groeit ook de vraag naar arbeid. Dat komt omdat er meer geproduceerd wordt, waardoor er dus veel werknemers nodig zijn.
De vraag naar arbeid wordt daarnaast beïnvloed door de stand van de techniek. Als er veel machines worden ontwikkeld neemt de vraag naar arbeid af, doordat er minder werknemers nodig zijn. Maar technische ontwikkelingen hebben ook tot gevolg dat er nieuwe goederen en diensten worden geproduceerd neemt dat de vraag naar arbeid daardoor juist toe.
Ten slotte zijn de loonkosten van invloed op de vraag naar arbeid. Als de loonkosten stijgen voor werkgevers zullen zij op zoek gaan naar manieren om deze kosten terug te dringen. Dus verplaatst een bedrijf zichzelf bijvoorbeeld naar een land met lagere lonen, waardoor de vraag naar arbeid daalt.
Paragraaf 1.4 de arbeidsmarkt
Concrete arbeidsmarkt = dat het gaat om een plek waar vragers naar en aanbieders van een bepaald product elkaar ontmoeten. Abstracte arbeidsmarkt = het geheel van vraag en aanbod zonder dat er een plaats is waar de vragers en aanbieders elkaar ook echt ontmoeten. De vraag en het aanbod bepalen de prijs. Op de arbeidsmarkt komen vraag naar arbeid en aanbod van arbeid samen. Hierdoor wordt bepaald hoeveel mensen daadwerkelijk arbeid verrichten. Dit aantal wordt de werkgelegenheid genoemd. De werkgelegenheid bestaat uit alle werknemers en zelfstandigen bij elkaar opgeteld.
Arbeidsjaar = een volledige baan.
Behalve de omvang van de werkgelegenheid komt ook de prijs van de arbeid, het loon, tot stand op de arbeidsmarkt. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod dan spreken we van een krappe arbeidsmarkt, het loon zal dan stijgen. Wanneer de vraag kleiner is dan het aanbod spreken we van een ruime arbeidsmarkt. Het loon zal dan dalen.
Hoofdstuk 2 Loondienst of zelfstandig
Paragraaf 2.1 de ene baas is de andere niet
Eenmanszaak = zaak met één eigenaar, die aansprakelijk is voor eventuele schulden. Voordelen: eenvoudige manier om ermee te beginnen, zonder last te hebben van anderen zelf belangrijke beslissingen nemen & de hele winst voor jezelf kan houden.
Vennootschap onder firma (VOF)= meerdere eigenaren, die aansprakelijk zijn voor schulden. Voordelen : grotere mogelijkheden om geld te lenen.
Besloten vennootschap (BV) en Naamloze vennootschap (NV) = er is een scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn. Ze zijn juridisch zelfstandig. De eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor schulden. Aandeelhouders zijn eigenaren van een BV of NV. Een aandeelhouder ontvangt de deel van de winst: het dividend.
BV= aandelen of naam, meestal is een BV in handen van één of enkele directeuren-grootaandeelhouders. Als het bedrijf failliet gaat zijn de aandeelhouders alleen het ingelegde bedrag kwijt, meer niet.
NV= de aandelen staan niet op naam en ze zijn vrij verhandelbaar. De aandelen zijn vrij verhandelbaar; ze kunnen worden doorverkocht.
Paragraaf 2.2 de arbeidsovereenkomst
Werkgever en werknemer moeten altijd een arbeidsovereenkomst opstellen. In een individuele arbeidsovereenkomst worden loon en de arbeidstijd vastgesteld. Het overige staat in de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO). In de CAO staan de rechten en plichten van de werkgevers en de werknemers zwart op wit. Meestal wordt een CAO afgesloten voor een bedrijfstak. Een bedrijfstak omvat alle bedrijven die zich bezighouden met eenzelfde soort productie.
Bonden van werkgevers en werknemers onderhandelen over de CAO. Namens de werknemers onderhandelen de vakbonden (ook wel werknemersbonden of vakverenigingen). Namens de werkgevers onderhandelen de werkgeversbonden. Werkgevers en werknemers kunnen zelf weten of ze zich bij deze bonden aansluiten. In Nederland zijn bijna alle werkgevers georganiseerd. De organisatiegraad van werknemers (dat is het percentage van werknemers dat is aangesloten bij een vakbond) ligt een stuk lager op ongeveer 1 op de 4.
In de individuele arbeidsovereenkomst en het CAO staan afspraken over de arbeidsvoorwaarden. - primaire arbeidsvoorwaarden : het loon en de normale arbeidstijd. - secundaire arbeidsvoorwaarden: vakantieregelingen, reiskostenvergoeding, kinderopvang, auto van de zaak enz.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
E.
E.
Er staat als reden voor het dalen van de arbeidskosten bij flexibilisering: werknemers in vaste dienst. Dit is geen reden. Het moet zijn dat je werknemers in vaste dienst makkelijk kunt ontslaan want mensen die niet in vaste dienst zitten loopt het arbeidscontract gewoon af en het scheelt ook kosten bij de vaste werknemer omdat je bij niet-vaste werknemers ook vaak extra moet betalen aan het arbeidsbureau.
16 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
goeie samenvating...dank je wel;)
19 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Heel chill :)..
19 jaar geleden
AntwoordenK.
K.
Goede samenvatting, alleen jammer dat je de formules er niet in hebt staan!
11 jaar geleden
Antwoorden