Ruimte:
3dimensionaal: werkelijk bestaande ruimte bezittend; drie afmetingen hebbend (hoogte x breedte x diepte)
2 dimensionaal: in het platte vlak; twee afmetingen hebbend (hoogte x breedte)
dimensie: afmeting
werkstuk ruimte inneemt: 3 dimensionaal (beeld, gebouw, stoel)
beeld in platte vlak: 2 dimensionaal (foto, schilderij)
bouwkunst grenzen kunstmatig: muren, plafond, vensters
compacte vorm meer nadruk op zichzelf
luchtiger beeld: ruimte eromheen accentueren
meerdere vormen: afmetingen ruimte benadrukken (rij beelden plein)
hoe opener begrenzing, hoe vloeiender binnen- en buitenruimte in elkaar over gaan
ruimtelijkheid: wisselwerking tussen beeld en omringende ruimte
gesloten vorm: vormen van elkaar afgesloten, geringere ruimtelijkheid dan open vorm
open vorm: vorm met grote wisselwerking met omringende ruimte (lijnenkubus)
ruimteomvattend: lijkt hol
ruimteinnemend: massief/zwaar
plasticiteit: beschrijft voelbare ruimtelijke kwaliteit van oppervlak van beeld
bij platte vlak: suggestie indruk van tastbare ruimtelijkheid
bij 3 dimensionaal: werkelijk voelbare ruimtelijke aard van beeld
ruimtelijke (open) vorm minder plastisch dan gesloten compacte vorm
diepte: meetbare (3 dimensionale/2 dimensionale) ruimte > betrekking op bekende overzichtelijke ruimte waarin afstanden kunt meten of schatten
ruimte: nietexact aangeven waar ruimte ophoudt.
schilderkunst: diepte: redelijk meetbare vorm van ruimte-uibeelding gebruikt
(perpectief, isometrie)
ruimte: suggestie van ruimte, maar onbepaald
zonder ruimte-suggestie: ruimte wordt aangeduid, weergave is symbolisch en niet
werkelijkheid
met ruimte-suggestie: geprobeerd ruimte overtuigend weer te geven
voorbeelden ruimte-uibeelding: stapeling, omklapping, functionele ruimte-uitbeelding
functionele vormen: plattegrond, doorsnede, aanzicht, projectiemethoden
illusionisme/trompe l’oeil: als de illusie van ruimte zo sterk is dat het lijkt alsof er echt een
ruimtelijke werkelijkheid ontstaat
ruimte suggereren:
gradienten
overlapping
indeling in plans
afsnijding
licht/schaduwwerking
ruimtewerking door lijnen
kleurperspectief
middelen ruimte suggereren: gradienten, overlapping
gradienten: zaken die verder van beschouwer vandaag zijn minder duidelijk
grootte gradient: vormen worden kleiner naarmate ze verder weg lijken
repoussoir: op voorgrond een detail groot weergegeven tegen een verre, kleine
achtergrond > ontstaat sterk ruimtelijk effect > vorm van ruimte contrast
structuur/textuurgradient: de duidelijkheid van structuur/textuur neemt af naarmate de afstand tussen beschouwer en voorwerp groter is
kleurgradien/atmosferisch perspectief: kleuren lijken in verte te vervagen, neigen naar
luchtkleur(grijsblauw) (verstrooide kleuren door atmosfeer), hoe vochtiger lucht, hoe sterker
voorgrond: warme donkere kleuren
coulissenperspectief: planmatige opbouw van ruimte (kijkdozen/toneeldecors) meerdere
lagen > sterker effect
indeling in plans: voorgrond-achtergrond
afsnijding: wegvallen van vormen, doordat ze aan rand van beeldvlak worden afgesneden
(voorstelling zet zich buiten het werk voort) soort venstertje
kader: rand van beeldvlak
lijnperspectief: wetenschappelijke manier om ruimte in beeld te brengen, ontwikkeld in
Renaiisance : gaat uit van vaste plaats van oog van beschouwer (kijkt met één oog)
perspectief: zuigende werking, blik van kijker wordt ongemerkt diepte ingetrokken, werkt erg
sterk
lijnperspectief: wiskundige manier om ruimte te suggereen op platte vlak
horizon: oogshoogte van beschouwer, vluchtpunten op horizon, mogelijk om systematisch weer te geven
standpunt: plaats (schijnbare hoek) van waaruit je het tafereel lijkt te zien. hoe hoger standpunt, hoe meer grond, hoger horizon, hoe lager standpunt, hoe lager horizon, des te meer lucht
vogelvluchtperspectief: extreem hoog standpunt
kikvorsperspectief: extreem laag standpunt > werken effectvol en filmisch
distantie: schijnbare afstand tot voorstelling op beeldvlak
totaaloverzicht: hele voorstelling op beel, afstand tot voorstelling lijkt groot
detail/close up: 1 onderdeel van voorstelling in zichtbaar, afstand klein
voorbeelden perspectief met meer vluchtpunten
-vluchtpunt (alle lijnen die van de beschouwer vandaan lopen (wijken), en die evenwijdig zijn
aan elkaar, komen in één punt op de horizon bijeen: het vluchtpunt
-centraalperspectief
-meerdere vluchtpunten
-verkorting: afstanden in de diepterichting worden relatief korten dan afstanden evenwijdig aan het beeldvlak, vorm die naar je toe of van je af wijst lijkt dus korter
horizon: lijn die bestaat uit verzameling vluchtpunten van alle lijnen in horizontale vlak
parallelperspectief: lijnen zijn evenwijdig, lopen niet naar vluchtpunt, betrouwbaarder
beeld > zelfs maten opmeten
isometrie: wijkende lijnen lopen evenwijdig en verkorten niet, alle lijnstukken in juiste
maatverhouding, maatverhoudingen afleesbaar, midden van lijnstuk blijft in het midden
tekenprogramma’s computerdesign: isometrie of parallel perspectief
anamorfose: 2 dimensionale wijze van weergeven van voorstelling, alleeen via spiegels,
spiegelende kegels of cilinders kan de voorstelling in haar oorspronkelijke vorm gezien
worden (barok) 20e eeuw herontdekt door filmindustrie (cijfers op straat/wereldkaart)
mercatorprojectie: het oppervlak van een bol geprojecteerd op een vlak (vervormingen)
ruimtecontrasten:
binnen-buiten
dichtbij-ver weg
echt-suggestie
suggestie-suggestie
vorm: uiterlijke gedaante van voorwerp
2dimensionale vormen (in platte vlak)
3dimensionale vormen (in de ruimte)
relief: 3dimensionaal beeld, maar vormen zitten vast aan een vlak van hetzelfde materiaal.
hoog relief: vorm komt ver uit het vlak
laag relief: vorm zit vrij vlak tegen de achtergrond
verdiept relief (bas relief)voorstelling in materiaal is uitgehold (verdiepte tekening/mal)
restvorm: deel van ruimte dat tussen of naast vormen over blijven, kan 3 dimensionaal, kan 2
dimensionaal
totaalvorm: omtrek van het totaal > grote vorm van een beeld met voorbijzien van
onderdelen(details), wordt omschreven als: horizontaal, verticaal, diagonaal, zwevend,
balancerend, leunend
als totaalvorm bestaat uit meerdere delen kun je omschrijven hoe die delen met elkaar te maken hebben: naast elkaar gezet, gestapeld, strak geordend, tegen elkaar gezet, plastisch verbonden, constructief verbonden
detail: deel van groter geheel, kan zelfstandig deel zijn, maar ook willekeurig stuk
basisvormen: vormen die niet meer te vereenvoudigen zijn
2dimensionale basisvormen: eenvoudige vlakke vormen: cirkel, vierkant, gelijkzijdige driehoek,
afgeleid van cirkel: ellips en eivorm, gelijkzijdige 5/6/8 hoek
3dimensionale basisvormen: ruimtelijke basisvormen: cirkel, bol, driehoek, kegel, vierkant,
rechthoek, cilinder
vormsoorten: eigenschappen van een vorm
vormsoorten:
symmetrische asymmetrische vormen
vloeiende hoekige vormen
organische geometrische
statische dynamische
regelmatige onregelmatige
enkelvoudige samengestelde
gesloten open
symetrie: 2 gelijke helften , ook mensen en dieren
as van symmetrie: lijn die de gelijke delen scheidt, kunnen meer assen zijn
versiering asymmetrisch: druk
vloeiende hoekige vormen: terug te voeren tot ronde basisvormen, vierkant, driehoek, enz
organisch: onregelmatig, gegroeid
geometrisch: voorspelbaar, opgebouwd uit meetkundige figuren
statisch: vormen zonder uitgesproken richting(cirkel, bol, vierkant), mocht er sprake zijn van
overheersende richting: horizontaal/verticaal
stevige solide basis: breedste deel van vorm: trapezium, driehoek, piramide (statische vormen)
dynamisch: vormen in duidelijke richting(meestal diagonaal)
regelmatige vormen: herhaling structuur, zijn dynamisch
samengestelde vormen: meerdere vormen samengesteld
gesloten vorm: ruimte innemend karakter: lijkt massief
textuur: aard van oppervlak van vorm, bepaalt door materilaal en manier waarop het bewerkt is
stofuitdrukking: als textuur gesuggereerd word(tekening/schilderij)
zaken textuur afhankelijk:
reflectie: glimt het, reflecteert het licht en hoe vel?
transparantie: doorschijnend, helemaal of gedeeltelijk en hoe ver?
glad/ruwheid:
glad of ongelijk, op regelmatige manier, zijn er patronen, of net niet
structuur(opbouw): opgebouwd uit kleinere delen? (kristallen, schubben)
kleur
changeantstoffen: texxtielsoorten die onder ander belichtingen anders lijken
vleug van stof ontstaat door kleurverschil
embleem: onderscheidingstekens (swastika), soms hoort er tekst bij
attributen: toegevoegde vormen aan die een meer algemene voorstelling een bepaalde betekenis
geeft, kunnen sterk cultureel bepaald zijn (sinterklaas en zwarte piet/bisschop)
ideogram: begripteken, vertegenwoordigt een abstract gegeven, via teken word idee
weergegeven (heiligheid>aureool)
personificaties/allegorien: mensvormend die worden gebruikt om abstracies weer te geven
(jonge vrouw met bloemen>lente)
icoon: grieks voor beeld, word door elkaar gebruikt met pictogram: vereenvoudigde afbeelding
met informatieve bedoeling, stelt schematische werkelijkheid voor
REACTIES
1 seconde geleden