Renaissance

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2384 woorden
  • 3 juni 2004
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
53 keer beoordeeld

GLO Engels, tentamen Renaissance
1. Samenleving
• Renaissance, van 1500 tot 1700 • 16e en 17e eeuw waren woelig; heksen op de brandstapel, politici en geleerden vermoord, veel slachtoffers door de pest -> The Plague Year (1565/1566), 1/3 deel van Londense bevolking weggevaagd door pest, altijd wel ergens oorlog. Ook toenemende welvaart, groeiende handelssteden, verre reizen, belanrijke ontdekkingen. Copernicus-> aarde is niet centrum van heelal maar draait om zon met andere planeten. Columbus-> 1492 per ongeluk ontdekking Amerika. Boekdrukkunst ontdekt, dus kennis en ideeën sneller verspreid. • 1445, boekdrukkunst uitgevonden door Johannes Gutenberg, had enorme invloed op maatschappij, meer mensen konden kennisnemen van nieuwe ideeën over wereld, godsdienst, kerk, wetenschap. Nieuwe bijbelvertalingen en reisverslagen werden gedrukt en gelezen door geschoolde elite. Lijst van verboden boeken met daarop o.a. studies van Copernicus en Gallilei, niet iedere drukker trok zich hier iets van aan. Ook commercieel-> verboden boeken verkochten goed. • West-Europeanen veroverden grote delen van wereld, ontstaan van handel in kruiden, suiker, koffie, tabak, slaven (moesten vuil werk op plantages in koloniën doen). 17e eeuw -> Gouden Eeuw, kooplieden en bankiers werden rijk door gouden handel, feodale stelsel verdween, geldhandel verving ruilhandel, grote scheiding tussen arm (sappelde of stal voor brood) en rijk (verdiepte zich in kunst en literatuur, had geld om kunst te kopen -op bestelling-) • Mensen richtten zich op leven op aarde, wilden zelf op onderzoek uitgaan. Middeleeuwse memento mori (gedenk te sterven) maakte plaats voor carpe diem (pluk de dag). Deze ideeën werden Renaissance (rebirth, herboring) genoemd. Dit is een verwijzing naar hernieuwde belangstelling voor Griekse en Romeinse cultuur uit klassieke Oudheid, ontstaan in Noord-Italië (1300) waar kooplieden inspiatie in verleden zochten. Bijna twee eeuwen later raakte ook rest van Europa in ban van Renaissance. Humanisten, geleerden die vonden dat mens vrij en kritisch moest zijn en zich zoveel mogelijk moest ontwikkelen, gingen zelf op onderzoek uit, namen niet aan wat kerk zei. Renaissance ideeën hadden grote invloed op wetenschap, kunst en literatuur, kunstenaars en schrijvers lieten zich inspireren door kunst en literatuur uit klassieke Oudheid.

Renaissance ideeën: • Mens is uniek individu, zijn leven op aarde staat centraal. • Wetenschapper is iemand die niet alles gelooft, maar zelf wil onderzoeken. • Kunst van klassieken is mooiste en dient als voorbeeld. Mooi is evenwichtig, ordelijk, harmonisch. Nadoen was niet onorigineel, maar was bewijs van kunstenaarsschap. • Kunstenaar mag trots zijn op zijn werk, zijn naam erbij zetten, is hoogstaande figuur.

• Grootste ideaal van Renaissance was homo universalis (universele mens), een alleskunner en allesweter, die uitblinkt als wetenschapper en kunstenaar, bijvoorbeeld Leonarde da Vinci die ‘Mona Lisa’ schilderde en bouwplannen voor helikopter en duikboot maakte en werkte als architect en beeldhouwer en zich bezig hield met techniek en anatomie en was musicus en schrijver. Nederlandse alleskunner was Constantijn Huygens, was componist, musicus, schilder, graficus, schrijver, architect, wegenbouwer, groot talenwonder (Grieks, Latijn, Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans) • Visie op geloof en positie van kerk veranderden net als ideeën over kunst en wetenschap. Kerkvorsten lieten liever paleizen bouwen dan ze zich bekommerden om welzijn volk. Ontstaan van levendige handel in aflaten (kwijtschelden van zondestraffen tegen betaling) waaraan kerk veel aan verdiende. Humanisten Desiderius Erasmus en Thomas More (beide overtuigde katholieken) verzetten zich tegen verval van kerk, probeerden kerk van binnenuit te hervormen door kritisch te schrijven over kerk en maatschappij. Bekendste boeken: Erasmus -> Lof der Zotheid (1511, over huichelarij en corruptie van kerk) More -> Utopia (1516, over ideale samenleving, gebaseerd op religieuze verdraagzaamheid) • Duitse Martin Luther en Franse Jean Calvin waren radicaler in kritiek op kerk. Zij braken met katholieke kerk, en pleitten voor zuiver geloof. Kregen veel aanhangers -> Reformatie (hervorming van het geloof) werd feit. Contrareformatie (reactie van kerk), maatregelen om misstanden binnen kerk te beëindigen maar tevergeefs, het was al doorgedrongen in samenleving. Opstand in Nederland (1568-1684), ontstaan van geuzenliederen (verzetsliederen van protestantse Nederlanders tegen katholieke Spanjaarden). In Duitstalig gebied brak Dertigjarige Oorlog (1618-1648) uit, na 1648 kloof tussen protestantse noorden van Europa en katholieke zuiden.

2. Kunst • Klassieke mythologie werd populair, kunstenaars maakten studiereis naar Italië voor inspiratie in renaissancekunst en kunst van latere barok. Schilders gingen ook naakten schilderen, portretkunst bloeide. Schilders maakten zo natuurgetrouw mogelijke portretten (van rijke burger(families) of van zichzelf), waarvoor ze meer oog voor perspectief kregen. Compositie was belangrijk -> wiskundige principes, ook in bouwkunst, herkenbare elementen zijn strakke symmetrie en zuilen. • Barok (16e eeuw), nauw verbonden met Contrareformatie. Barokkunstenaars schilderen bijbelse taferelen o.a. om mensen te overtuigen van katholieke geloof. Het ging in renaissancekunst om rust, evenwicht, harmonie. Gebouwen werden versierd met krullen, in schilderkunst werd het clair-obscur (contrastwerking tussen licht en donker) gebruikt ter verhoging van dramatische spanning. Amsterdamse Rembrandt van Rijn en Antwerpse Pieter Paul Rubens schilderden in 17e eeuw renaissance- en barokstukken. • Voor muziekgeschiedenis (1600-1750) is vooral barok van belang, barok in muziek heeft raakvlakken met barok in kunst, tegenstellingen tussen licht en donker (kunst) en hard en zacht (muziek). Belangrijke componisten: Johann Sebastian Bach (‘Matthäuspassion’) en Georg Friedrich Händel (‘Messiah’).

3. Literatuur • Schrijver publiceerde werk dat hij vaak opdroeg aan belangrijke figuur of God (dit gaf zijn werk meer aanzien) liefste met portret van zichzelf erbij, in ieder geval zijn naam, dit gaf zijn werk nog meer aanzien. Zijn hoogste streven was om een poeta laureatus (gelauwerde dichter) te worden, in Romeinse Oudheid werden beste schrijvers met lauwerkrans bekroond, dit gebruik herleefde. • Classicisme (het imiteren of navolgen van grote schrijvers uit klassieke Oudheid) bepaalde de literatuur in Renaissance. Opvattingen over literatuur van Griek Aristoteles en Romein Horatius en literaire werken van klassieke schrijvers werden bestudeerd. Belangrijkste genres van Grieken en Romeinen waren epos en tragedie die door renaissanceschrijvers werden overgenomen. Drie manieren om klassieke voorbeelden na te volgen: 1. Een zo mooi mogelijke vertaling (translatio) in eigen taal maken. 2. Oude meesters proberen te evenaren door nabootsing (imitatio). 3. Poging om oude meesters te overtreffen (aemulatio, houdt in dat heidense inhoud christelijk werd gemaakt, klassieke gofen werden vervangen door God, klassieke helden werden christelijke helden). • Tragedieschrijvers lazen klassieke tragedieschrijvers (Grieken Sohocles en Euripides en Romein Seneca) om zo op beste inhoud en vorm van treurspel te komen en bestudeerden Aristoteles en Horatius. Tragedies werden in Renaissance gespeeld in schouwburgen voor elitair publiek, rijken hadden zitplaatsen in galerijen, voor gewoner volk waren staanplaatsen gereserveerd. Tragedies waren vaak meer om te luisteren dan om te kijken. Een tragedie moest aan de volgende regels voldoen: 1. Geschreven in dichtvorm. 2. Moest uit vijf bedrijven bestaan (uitstalling, toewerken naar climax, climax, omslag richting fatale afloop, fatale afloop). 3. Tussen bedrijven moest koor of rei zingen of spreken, dit geeft terugblik op wat heeft afgespeeld en wat volgt. 4. Drie eenheden moet en in acht worden genomen: eenheid van plaats (spel moest zich op één plaats afspelen dus geen decorwisselingen), eenheid van tijd (tijd binnen stuk mocht niet langer zijn dan 24 uur), eenheid van handeling (het stuk moest één thema behandelen, geen nevenintriges). 4. De held (hoofdpersoon) moest belangrijke figuur zijn die door eigen schuld (een karakterzwakte) ten onder gaat. Tragedieschrijvers hoopten met treurspel gevoelens van vrees en medelijden op te roepen bij toeschouwers. Sommige schrijvers hielden zich precies aan regels, anderen minder. Vaak hoofdpersonen uit vaderlandse, de mythologische of bijbelse geschiedenis. Grote tragedieschrijvers: Engelse Shakespeare, Nederlandse Hooft en Vondel, Franse Corneille en Racine. • Komedie kwam bij Romeinen (Terentius en Plautus) tot bloei. Vaak ingedeeld in 3 of 5 bedrijven. Het doel was de toeschouwers te wijzen op hun eigen tekortkomingen door ze aan het lachen te maken, bevatte geen echte boodschap. Schrijvers gebruikten vaak elementen uit middeleeuws volkstoneel. Bekende komedieschrijvers: Engelse Shakespeare, Nederlandse Bredero, Franse Molière. • In een epos (heldendicht) wordt het leven van een nationale held beschreven die symbool staat voor wat de natie groot maakt. Bekendste Griekse schrijver was Homerus. Hij schreef de Illias over de strijd om Troje met daarin de helden Ajax, Odysseus en Achilles. Ander heldendicht van Homerus is Odyssee, dat de omzwervingen van Odysseus gedurende zijn thuisreis na de Trojaanse oorlog beschijft. Romeins voorbeeld: Vergilius met zijn epos Aeneis dat over zwerftocht van Trojaanse prins Aeneas gaat nadat zijn vaderstad Troje door Grieken was verwoest. • Het sonnet was nieuw, een gedicht van 14 regels. Italiaan Francesco Petrarca was hiermee begonnen. Hij droeg ze op aan Laura -> mooie, getrouwde vrouw op wie hij verliefd was. Hij kreeg al snel navolgers, het werd een stroming -> het petrarkisme waarin het belangrijkste thema het verlangen naar de onbereikbare vrouw is. De vrouw is mooi, met krullen, ogen als de zon of als sterren, blos op de wangen, tanden als parels, robijnrode lippen. Bekende petrarkische dichters: Franse Ronsard, Engelse Wyatt, Spenser, Shakespeare, Nederlandse Bredero, Hooft. Reactie op petrarkisme was antipetrarkisme waarin vrouwen als monsters werden bespot. • Een emblema is een plaatje met een praatje, een soort opvoedkundige voorloper van het stripverhaal; hiervan komt de emblematiek. In Nederland verschenen emblematabundels van Hooft en Cats • Proza was de taal van de filosofie, van geschiedschrijving en van wetten en voorschriften en werd ook gebruikt voor reisverslagen. De eerste romans in proza ontstonden in Spanje, de schelmenromans (schelm=deugniet). In Spanje verscheen Lazarillo de Tormes (1554) anoniem. Het genre vond in rest van Europa navonlging in laat 17e en 18e eeuw. • P.C. Hooft: Raakte onder indruk van Renaissance na reis naar Italië, woonde in Muiderslot, hield zich met een groepje (Muiderkring) bezig met muziek, voorlezen van werk, wetenschappelijk debat. Hij bekleedde belangrijke functies, was in eerste plaats kunstenaar. Schreef petrarkische gedichten en treurspelen en blijspelen (Warenar, 1616, gebaseerd op toneelstuk Aulularia van Plautus; Molière schreef Franse versie hiervan -> L’avare (1668)) • Joost van den Vondel: Koos vaak bijbelse figuren als hoofdfiguur in zijn meer dan 20 treurspelen, waarmee hij bekend is geworden. Voorbeelden: Joseph in Dothan (1640), Adam in ballingschap (1664) en Lucifer (1654). Zijn tragedie Gijsbrecht van Aemstel (1637) over de held Gijsbrecht van Aemstel heeft lange speeltraditie, het is een voorbeeld van aemulatio. Vondel probeerde het epos Aeneis vna Vergilius te overtreffen door zijn held Gijsbrecht christelijk te maken. • G.A. Bredero: Leefde kort, heeft veel liederen en toneelstukken geschreven, ook blijspel Spaanschen Brabander Jerolimo (1617), een verwerking van de stof uit de schelmenroman Lazarillo de Tormes, het gaat over een aan lagerwal geraakte jonker die verhuisd om schuldeisers te ontlopen. • Jacob Cats: Werd door volk op handen gedragen, door opvoedkundige toon en eenvoudige taalgebruik. Boeken die veel 17e eeuwers in huis hadden: De Statenbijbel en een boek van Cats. In de 18e eeuw begon zijn reputatie af te brokkelen. • Beroemdste Engelse schrijver is William Shakespeare, hij overtreft iedereen als toneelschrijver, ging zijn eigen weg toen iedereen zich liet leiden door klassieke voorbeelden. Hij putte voorbeelden uit klassiek toneel maar ook uit het middeleeuwse volkstoneel. In Macbeth (1606) krijgen 3 heksen behalve koorfunctie ook belangrijk aandeel in de handeling. ER is ook een glansrol weggelegd voor dronken poortwachter. Shakespeares bekendste tragedie is Hamlet (1600-1601) waarin prins Hamlet de moord op zijn vader (koning van Denemarken) moet wreken. Bekende woorden uit dit stuk: To be or not to be, that is the question. Hij schreef ook groot aantal petrarkistische sonetten, komedies en koningsdrama’s. Zijn toneelstukken worden nog opgevoerd. Andere schrijvers uit 16e eeuw: Edmund Spenser (het epos The Fairie Queene (1590-1596) en John Milton (het epos Paradise Lost (1667)) • Duitstalige literatuur, de bijbel werd vertaald door Martin Luther, hij bewees hiermee ook een groot dichter te zijn. Andreas Gryphius, studeerde enkele jaren in Leiden, is bekend geworden met gedichten waarin hij het leven als een tranendal beschrijft. Paul Gerhardt, nog altijd bekend door zijn tekst voor de Matthäuspassion van J.S. Bach
Hans Jakob Christoffel von Grimmelhausen, beschreef in zijn roman Der abentheuerliche Simplicissimus Teutch (1669) de ontwikkeling van jongen die tot man rijpt. • Franse literatuur moest zo mooi mogelijk zijn, daarom moest Franse taal verrijkt worden met uit het Latijn geleende woorden. De regels hiervoor beschreef een groep dichters die zich ‘La Pléiade’ noemde. Pierre de Ronsard (Amours de Cassandre (1552) en Sonnets pour Hélène (1578))was de belangrijste dichter van de groep. Ander soort schrijver was François Rabelais, hij schreef satiristische verhalen over de reuzen Pantagruel (1532) en Gargantua (1543), de verhalen doen humanistisch maar ook middeleeuws aan. Michel de Montaigne had als filosoof veel invloed op anderen.

Shakespeare and the Renaissance • Shakespeare was born in 1564 in Stratford-on-Avon, a place near London. You can still visit Shakespeare’s house there. • Shakespeare’s mother was named Marie. She was born in a place near Stratford and inherit al little farm. Her family had a real good name. • Shakespeare went to a real fine school and he studied Latin Grammar till he was 16. • He didn’t went to university, but he worked as a clerk on a lawyer’s office and worked himself up. • He married a woman called Anne at 18 and they got 3 kids: a girl, Susan and twins • He went to London with his family in 1587 to work there. • Francis Drake is England’s most famous globetrotter. • The heads of executed people were placed on top of London’s Bridge to warn and scare the people. • The Royal Exchange is a famous trading place from the time Shakespeare lived. Two other famous buildings from his time: Palace of the bishop of Canterbury (protestants) and West-Minister Palace. • Nobody knows anything about Shakespeare’s thoughts about religion. • Shakespeare had a lot of love-affaires. • He formed a group of actors etc. to perform with. In his time everybody went to the theatre. It was first called : William Shakespeare and the Lord Chamberlain men, but later on he changed the name of the group into: The King’s players/men. • When Shakespeare was 30 he was very rich and very famous. He owned a little fortune and bought a house in his birthplace Stratford. • He was known for his elegance clothing. In his time kids were dressed like adults. • Shakespeare’s plays had brilliant dialogs, music and sound effects. 1/10 of the theatre The Globe was in Shakespeare’s hands. • Shakespeare wrote 37 plays. Three kinds of plays: Histories, comedies and tragedies. Most of them were History plays, plays that are based on historical facts. He wrote 4 famous tragedies. Shakespeare gave his plays a human dimension. Shakespeare made his tragedies easier by putting comic relieves in them like a drunk man or other comic happenings. • Shakespeare changed the style of the theater and everybody loved his plays. Theatre in his time was very active. • Shakespeare retired in 1614 and went back to Stratford to live in his house there. One month before his death he wrote his will. Shakespeare died on 23 April 1616, on his birthday.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.