Hoofdstuk 1 t/m 7

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas havo | 2813 woorden
  • 20 maart 2004
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
33 keer beoordeeld

Opdracht en Letterkunde

Leesdossier hoofdstuk 2.1

Inleiding Opdracht 3

-Ik vind het een vreemd verhaal, het verhaal heeft geen inhoud. -Het is allemaal heel onduidelijk verteld -de mening van de schrijver komt er niet in naar voren -het is nooit echt gebeurd, je laat iemand niet zomaar verdrinken -de tekst is goed opgebouwd; er zijn technische mogelijkheden gebruikt om het verhaal duidelijk te maken. -de bedoeling van de schrijver komt niet naar voren

Opdracht 5 Leesautobiografie

Dat ik heb gelezen op de basisschool

Voordat ik naar school ging las mijn moeder alle bekende sprookjes voor. Toen ik in groep 2 zat las de juffrouw altijd voor in Jip en Janneke en Ot en Sien. Ik weet nog dat de juffrouw die boeken voorlas toen het buiten heel erg koud was en dat het heel hard sneeuwde. Die groepen daarna las de meester of juf meestal nog wel een paar boeken voor. In groep 5 las ik heel veel strips zoals Donald Duck, Tina en Suske en Wiske. Later heb ik alle boeken van De Olijke Tweeling gelezen. Dat waren echt boeken die ik dan wel 3 keer las. Ook las ik wel eens In De Soete Suikerbol. Verder kreeg ik weinig boeken. Wel kreeg ik het boek Zo blijft het niet Lisette. Maar dat vond ik zo`n dom zielig verhaal dat ik het ook nooit weer heb gelezen. In groep 7 heb ik alle boeken van Dik Trom en Pietje Bell gelezen. Ik las ook de boeken van W.G van de Hulst zoals Gerdientje en Peerke met zijn kameraden. Het boek Kruimeltje heb ik ook gelezen, die vond ik ook heel mooi. Zo mooi dat ik vorig jaar de video van Kruimeltje wilde zien.

En dit las ik in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs.

Ik vond toen dat ik heel veel huiswerk had, en dacht dat ik dus geen tijd voor boeken lezen had. Maar later dacht ik toch dat dat onzin was. Ik heb heel veel boeken uit de mediatheek geleend. Ik kende alle boeken van Bert Wiersema nog niet, en alle delen stonden in de mediatheek. Zoals De Offersteen, Schaakspel in de wildernis. Ik denk dat De schatten van de Titanic het mooiste boek is dat ik ooit heb gelezen. Alles wordt daar zo mooi verteld. Dit boek is ook geschreven door Bert Wiersema. Ook las ik toen de boeken van Snuf. In de tweede heb ik alle boeken van Leni Saris gelezen, zoals Stem van goud. In de derde heb ik mijn boekverslag gedaan over De Rugzak van Joke Verweerdt. Verder lees ik nu niet zoveel meer behalve dan elke week de Donald Duck. ( lekker op niveau )

Hoofdstuk 1 Wat is literatuur?

Opdracht 3: a. als je droomt gaat de tijd heel snel voorbij en je kunt dan lekker weg dromen. b. De prettige kanten van lezen vind ik dat je soms helemaal in een boek op kunt gaan net alsof je het zelf beleeft. Dat je helemaal niks om je heen hoort, ook niet al roepen anderen je naam. Soms is dat heel fijn als het een prettige belevenis is. Maar soms voel je jezelf heel zielig en lijkt net of jij dezelde pijn lijdt als misschien de persoon in het boek.

Opdracht 4: Veel mensen hebben wel kennis van de titel maar hebben het boek zelf nog nooit gelezen.

Opdracht 5: a. ik ken heel weinig boeken uit de Nederlandse literatuur omdat het me niet zo interesseert. Wel ken ik het boek “Karel en de Elegast” ook het boek “De Rugzak” heb ik gelezen. Meer weet ik er echt niet. b. “De Rugzak” van Joke Verweerdt heb ik gelezen. Heb maakte best heel veel indruk op me. Ik vond het wel een beetje zielig maar ook een voorspelbaar verhaal. Iedereen kon al weten wat er zou gebeuren. Daar heb ik een hekel aan.

Opdracht 6 a. Babs van Gerda Ronhaar
b. Ik herken mezelf vaak in de hoofdpersoon. Het gezin waarin zij leeft lijkt veel op het gezin waarin ik leef.

Opdracht 7 a. Peuter: een klein kind tussen 2 en 4 jaar
b. Peuter: een lekker dik kindje dat zijn of haar blokken in het mondje stopt en de koffiekopjes van de tafel probeert te gooien.

Opdracht 8. 1. Alles wat men schrijft, haalt men uit het leven, en uit wat men om zich heen ziet. 2. Met schrijven kan men vaak mensen op hun plaats zetten en de waarheid goed uitleggen. 3. Als je vaak ruzie en problemen heb, kan je je in boeken ontspannen, en geen ruzie maken met de personages. 4. Een goede lezer is iemand die de bedoeling van een boek, en de wereld achter het verhaal ziet, en het dan een goed boek vindt. 5. Een goed huis is goed opgebouwd, en voldoet aan de meeste eisen, zo is dat bij een goed boek ook. 6. Een hartstochtelijk lezer is iemand die in de boeken zijn eigen leven wil herkennen en er ook nog wat van wil leren.

Opdracht 9. Literatuur is de schoonheid van de beek en de maatschappij ziet er zo bedorven en verrot uit.

Hoofdstuk 2 Stijl en beeldspraak

Opdracht 2

1. antithese
2. retorische vraag
3. hyperbool
4. climax
5. paradox
6. hyperbool
7. opsomming
8. anti-climax
9. antithese
10. paradox
11. herhaling repetitie

Opdracht 3
1. pleonasme
2. eufemisme
3. litotes
4. understatement
5. woordspeling
6. tautologie
7. pleonasme
8. litotes
9. paradox
10. tautologie

Opdracht 4 - directeuren wonen in een villa en arbeiders in een huisje - hun vrouw is eigen werkster - ze hebben allemaal een kleurentelevisie

Opdracht 7. 1. Metonymia 2. Vergelijking, personificatie, metonymia 3. Metonymia 4. Metafoor 5. Personificatie 6. Synesthesie 7. Metafoor 8. Personificatie 9. Vergelijking 10. Metafoor, metafoor 11. Vergelijking 12. Metonymia 13. Personificatie 14. Synesthesie

Opdracht 8.b. Vergelijking:- Met als: object is als het beeld. - Met van: een beeld van het object. - Zonder voegwoord of voorzetsel. Metafoor: alleen beeld van vergelijking wordt genoemd. Metonymia: deel van geheel wordt genoemd
Synesthesie: indrukken van twee zintuigen met elkaar verbinden. Personificatie: onderwerp uitbeelden als levend wezen. Onzorgvuldige beeldspraak: beeld onoorspronkelijk, spreekt niet aan, overdreven.

Opdracht 9 1. metafoor
2. synesthesie
3. vergelijking
4. vergelijking
5. personificatie
6. metonymia, personificatie
7. synesthesie
8. metonymia
9. vergelijking
10. personificatie
11. metafoor, synesthesie
12. metonymia

Hoofdstuk 3 Proza

Opdracht 1

Soort volksverhaal Kenmerken Voorbeeld
1. legenda Godsdienstig Beatrijs ( Maria legenda ) 2. sage Magie Heldensage (Koning Arthur) 3. mythe Godenverhaal Homerus
4.sprookje 1: Volkssprookje
2: Cultuursprookje Sneeuwwitje
Hans C. Anderson
5. fabel Dierenverhaal Anasi de spin
6. parabel Onverwacht einde Barmhartige Sameritaan

Opdracht 2 Sage: historische kern, lijkt waar gebeurd maar valt niet te achterhalen.

Opdracht 3 Er was een hele rijke man. Hij had zoveel geld dat hij alle arme mensen te eten gaf. Enz. moet je maar ff zelf verzinnen.

Opdracht 4 De vos en de raaf. Op een dag, zat een raaf op een boom met een stuk kaas in zijn mond. Toen kwam Reinard de vos langs; die zag dit. En hij zei tegen de raaf: jouw veren zijn zo mooi! Je zult wel uitblinken naast de ander vogels. Bovendien kun je zo mooi zingen. Jazeker, zei de raaf, dat kan ik, en hij wilde zijn stem horen. Hij deed zijn bek open, en het stuk kaas viel eruit. De vos greep snel naar het stuk kaas en liep ermee naar zijn hol terug. Zo zijn er velen beetgenomen, door de lof die hun gegeven werd.

Opdracht 5 a. daar bedoelt hij de mensen met macht mee. b. Daar bedoelt hij het gewone volk mee
c. -Ze willen altijd meer hebben - ze liegen en bedriegen het gewone volk
d. -Hij beoordeeld een samenleving zoals die niet moet zijn. - hij kijkt kritisch naar de huidige situatie.

Opdracht 6

Ridderroman: - Middeleeuwen - Beschrijven avonturen van de hoofdpersonen
Avonturenroman: - 17e en 18e eeuw - Beschrijven avonturen van de hoofdpersonen
Schelmenroman: - Beschrijven avonturen van slimme, vrijgevochten fortuinzoekers
Psychologische roman: - Ontwikkeling in 18e eeuw - Veel uitbeelding van geestesleven
Zedenroman: - 19e eeuws - Opvoedkundig - Zeden spelen belangrijke rol
Historische roman: - 19e eeuw - Oorspronkelijk is verhaalinhoud niet historisch - Betreft spannende avonturen met dappere en deugdzame lieden - Wordt levendig en boeiend beeld geschapen van dagelijks leven in een bepaalde periode
Streekroman: - Ofwel: regionale roman - 1e helft 19e eeuw - verhalen spelen zich in een bepaalde streek af
Politieroman: - Ofwel: misdaad of thriller - Misdaad en de oplossing speelt een belangrijke rol - Zorgvuldig opgebouwde spanningen en ingenieus opgebouwde handelingen
Oorlogsroman: - Oorlogsjaren en/of effecten van die jaren op de naoorlogse generaties worden beschreven
Sciencefiction + Fantasie:- Technische en wetenschappelijke theorieën als uitgangspunt - Wordt een wereld gecreëerd die slechts denkbaar is - Speelt in het verre verleden of toekomst

8.a. Nee, ik vind er niets ‘afstompends’ aan! b. Ja, voor pornografische strips. c. Strips die ik mensen zou aanraden zijn: Suske en Wiske, hier is nog wat van te leren omdat ze in veel verschillende landen met verschillende culturen komen, Jan, Jans en de kinderen, Noortje, Asterix en Obelix, Deze raad ik aan omdat ze stuk voor stuk leuk zijn, sommige leer je nog wat van. Strips als ‘rooie oortjes’ zou ik afraden, omdat ze nogal uitnodigend zijn, en mensen op verkeerde gedachten zou kunnen brengen.

Hoofdstuk 4: verhalen lezen

Opdracht 2 -a Het boek “Babs” van Gerda Ronhaar -b Babs ging elke keer bijna dood, maar ze wordt weer beter.

Opdracht 4 Nou, hier zit ik dan, achter mijn computertje. Naast mij liggen stapels brieven en rekening en kerstkaarten die nog verstuurd moesten worden. Over de stoel ligt een enorme hoop kleren die nog gewassen en gestreken moeten worden. Het bed is nog niet eens opgemaakt. Dit is nu mijn kamer.

Opdracht 5. a. Uitvoerig: de kamer
Minimaal: de voorkamer b. Als Anton naar de erker gaat, en de erker wordt uitvoerig besproken. Om de spanning te doen stijgen c. Eerste stuk, want daar is de actie aan de gang

Opdracht 8. a. Ik-verhaal
b. Auctoriaal verhaal

Opdracht 10 a. Heel kil en grauw b. Grauwgesausde vezelplaten, ingelijst door metalen strips c. Zoals het er nu uitziet niet, hij wil de leuke dingen niet zien! d. Personaal verhaal e. Er wordt vooral over ruwheid gesproken (van het beton) en niet over het supergladde glas, ik vind dat een mooie aanwijzing voor het leidmotief van dit verhaal f. Een conflict tussen ouderwets en modern.

Opdracht 11. a. Park, traplopen b. Trappenhuis of flat of op een zolder in een gewoon huis c. Ik-verteller d. Een hond e. Ja, alles is beter dan bij haar, ik mis de kinderen het meest. Dit mag je eigenlijk geen flashback noemen, het is gewoon een op zichzelf staand verhaaltje uit het verleden f. De hond moet wennen aan de situatie (heimwee)

Opdracht 12.

Samenvattend overzicht Hfd 4, verhalen lezen. 1. Spanning
2. Basiselementen van een verhaal
3. Ruimte
4. Verhaalfiguren
5. Situaties
6. Vertelwijze
7. Motieven en Thema

Hoofdstuk 5 Poëzie

Opdracht 2 Bijzondere ervaringen en gevoelens uiten in woorden die op een bepaalde manier gerangschikt zijn.

Opdracht 3 b De tuin, is een romantisch gedicht. c Laatst, die slaat nergens op of ik kan de boodschap niet vinden.

Opdracht 4 b Diep in de nacht
Stort het water met geraas van de waterval. Boven het op zilver lijkende water
Verdort het laatste blad van een plataan
Achter de boom kwam de maan tevoorschijn
Er zat alleen nog een tak voor. c - Dichten en minigolven - Bij allebei moet je eerst denken dan pas doen

Opdracht 5a Wil rust houden en aangeven dat heet gezellig kan zijn aan de Amstel. b Harde blauwe lucht, wandelende spieren, luie skiff klapwiekt, oksels van de rivier. c Dit blijkt uit het fragment: “Hun spieren wandelen langzaam over hun armen rugwaarts”

Opdracht 5 Het gedicht heeft een regelverdeling, het is beknopt, het is een moment opname van iemand die pas ziek geweest is en er worden stijlfiguren en beeldspraak gebruikt.

Opdracht 6 Korte zinnen drukken meestal verdriet of woede uit.

Opdracht 7 Op de weg is het erg lawaaierig maar in het bos is het stil

Opdracht 8 Hij wil zeggen dat sommige mensen poëzie mooi vinden en andere mensen niet.

Opdracht 12 a Er is sprake van een modern gedicht want het gedicht heeft een wisselende strofe lengte, weinig leestekens en eindrijm en wisselende regellengte. b 1e strofe: Het was om 8 uur nog zeldzaam zacht voor de tijd van het jaar. 2e strofe: Ik zat onder de appelboom en de buurman spitte de tuin. 3e strofe: Het werd nacht. 4e strofe: Ik hoorde alleen de ganzen. 5e strofe: Er kwam iemand bij mij. c acht ? zacht / jaar ? klaar / zeldzaam ? zacht

Opdracht 13 nevel ? gebleven / jouw ? jas Hoofdstuk 6: Gedichten lezen

Opdracht 1 Sonnet = 14 regels ? 2x kwatrijn / 2x terzine
1e en 4e regel, 2e en 3e regel van de kwatrijnen rijmen
1e, 3e en 2e regel van de volgende terzine rijmen
Ballade (danslied) = 10 strofe van 8-10 regels
1 laatste of de laatste regel herhaald zich. Sinds 18e eeuw word de naam ook gebruikt voor verhalende gedichten. Epigram (puntdicht) = kort gedicht met korte regels
Grafschrift = zie Epigram
Limerick = kort puntdicht van 5 regels, 1e regel eindigt op een plaatsnaam. Kwatrijn = gedicht van 4 regels, de 3e regel rijmt niet. Haiku = gedicht van 3 regels en 17 lettergrepen. Visuele poëzie = gedicht waar ook de vorm belangrijk is, of zelfs belangrijker als het gedicht.

Opdracht 2 a 1e strofe: een soldaat sliep op het slagveld. 2e strofe: hij werd geraakt door een kogel. 3e strofe: het regende en het waaide, de kanonnen begonnen te schieten. 4e strofe: er glijd een briefje voor zijn liefje uit zijn jas waar opstaat dat de oorlog nog niet begonnen is. b Soldaat c Metafoor, hij bedoelde een kogel. d Er vloeide bloed. e Er zit een grote afstand tussen. f Het gaat van droom naar werkelijkheid. g De laatste, het is de ontknoping.

Opdracht 3 a Hij maakt expres fouten. b Een hen wordt verleid door een haan en beleid schuld. c Zij moet boeten. d De wending zit tussen de 2e en de 3e strofe. e Het onderwerp is niet verheven.

Opdracht 4 a “Zij ging al voor haar vader staan: ‘Och vader, mag ik naar Halewijn gaan?’” In de 6e/7e, 10e/11e, 14e/15e en 18e/19e regel. “Och nee, gij dochter, nee, gij niet! Wie derwaarts gaan, die keren niet.” In de 8e/9e, 12e/13e, 16e/17e regel. b In de 42e regel: wat er gezegd wordt ontbreekt.

Opdracht 5 a 1e gedicht: Werkgevers moeten oog hebben voor de werknemers. 2e gedicht: Hij doet duur en zij moet goedkoop doen. 3e gedicht: Spiegels laten zien wie je echt bent. 4e gedicht: Er valt niet precies te zeggen wat je bedoeld. b Het 1e gedicht: Dit heeft tenminste echte waarde. c Het 4e gedicht: het zegt mij het meest.

Opdracht 7 Met een zeppelin ging men van Londen naar een mooi eiland, dit kwam in alle kranten.

Opdracht 9 a Een draaiende beweging. b Zelfmoord. c Nee, het taalgebruik ligt mij niet.

Opdracht 10 a Aan de woorden ruischen en ransel. b Nee je leest nergens van een dolk of bajonet.

Opdracht 12 Titel: Bommen
Dichter: Paul Rodenko
Bundel: nvt
Keuze: Het is de eerste. Inhoud: Op het 1e gezicht vind ik de inhoud niet erg gevoelig en niet mooi, dit komt vooral omdat ik het niet thuis kan brengen, hierom vind ik het ook niet realistisch. Ik ben het met de dichter eens, de opbouw van het gedicht lijkt mij goed. Ik vind het wel een interessant onderwerp. Samenvatting: De schrijver is aan het woord. Er komen maar 3 personen in voor: kangoeroes, een vrouw en een kat. Er vallen bommen op een plein. Er zit wel een bedoeling in het gedicht alleen snap ik die niet. De regel die mij het sterkst aanspreekt is de 11e, ik vraag me af hoe dit kan. Onderzoek: je komt vooral personificatie en alliteratie tegen. De rijm die erin zit is vooral beginrijm. Het is een modern gedicht want het heeft geen eindrijm, geen strofe, is onregelmatig en heeft geen leestekens. Naar inhoud is het meer een lied maar als je naar de vorm kijkt is het meer een epigram. Het gedicht heeft 1 lange strofe met verschillende lengte regels. Het kernwoord van het gedicht is het woord rode vlag. Als je het mij vraagt is het thema van het gedicht de stilte maar dit weet ik niet zeker, dit komt door de bommen, zij vallen, maar geruisloos. De titel komt ook nog letterlijk terug als de bommen vallen. Beoordeling: Ik weet niet wat ik van het gedicht moet denken daarom had het op mij een wat negatieve invloed. Ook sprak het thema van dit gedicht mij niet erg aan.

Hoofdstuk 7: Toneel, Cabaret, Film en Televisie

Opdracht 1 Ontstaan ervan: schouwspel op mysterieuze plaatsen. Middeleeuwen werd in kerken gebruikt ter verduidelijking van teksten. Opera is toneel met muziek. Episch toneel is complex toneel met een al even zo complex wereldbeeld. In de handelingen zit een logische opbouw. De kijker en luisteraar moet zich inleven in het toneel. Na 2e wereldoorlog wordt het decor steeds belangrijker. Je krijgt verschillende toneelstijlen.

Opdracht 2 Tragedie: -Vast verhaalschema - Vaste opbouw - Op 1 plaats, tijd en 1 handeling Komedie: blijspel met een moraal
Klucht: - Humoristisch toneelstuk - Types met uitgebreide karaktereigenschappen - Veel grove en seksuele grappen
Sketch: Theatershow, radio, tv, musical - Eenvoudige opbouw - Herkenbare mensen - Herkenbare situaties.

Opdracht 3 a Nee
b Als je verhalen leest moet je de omgeving er bij verzinnen hier het innerlijk van een toneelspeler.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.