HOOFDSTUK 1
Aantasting
Verandering aan het landschap en milieu en daarmee aan leefgebieden van dieren en planten (ecosystemen)
Complexiteit
Onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van planten en dieren
Diversiteit
Het aantal soorten dieren en planten
Draagfunctie
De natuur vormt het leefgebied voor leefgemeenschappen
Ecoduct
Speciale wildpassage over snelwegen
Ecologische hoofdstructuur (EHS) Samenhangend netwerk van ecosystemen
Ecosysteem
Systeem dat door een groep dieren en/of planten wordt gevormd met de niet-levende omgeving van dat systeem
Ecotoop
Gebied met een specifiek ecosysteem op laag niveau
Eilandtheorie
Het soortenaantal op een eiland is kleiner naarmate het eiland verder van het vastenland ligt; bovendien is het soortenaantal op een klein eiland kleiner dan op grote eilanden
Informatiefunctie
De natuur vormt een bron van informatie
Integraal ketenbeheer
Vorm van beleid waarbij stoffen in een systeem aanwezig blijven en niet verloren gaan in het milieu
Landschappelijke hoofdstructuur
Alle landschappen van Nederland samen
Milieukwaliteit
Het voortbestaan van functies van natuur, milieu en van natuurwaarden (en dus van de omgeving)
Nota’s ruimtelijke ordening
Beleidsstukken van de overheid waarin richtlijnen voor het van de ruimte zijn vrmeld; de bekenste nota is de ViNEx (Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra)
Productiefunctie
De opbrengst van producten uit de natuur ten behoeve van de mens.
regulatiefunctie
het reguleren van kringlopen door de natuur
ROM-gebieden
Samenwerkingsgebieden voor ruimtelijke ordening en milieu.
ruilverkaveling
het ruilen van stukken grond, veranderingen in een gebied, om de agrarische bedrijfsvoering te verbeteren en (soms) de milieukwaliteit te vergroten
schaalvergroting
ontwikkeling die het werken in grotere eenheden mogelijk maakt, met als doel het verhogen van bedrijfsresultaten
uitputting
iets onttrekken aan het milieu, zonder dat het milieu zich voldoende kan herstellen.
Verontreiniging
Iets toevoegen aan het milieu waardoor het milieu schade ondervindt.
HOOFDSTUK 2
Abiotisch
Niet-levende omgeving binnen een ecosysteem
Biotisch
Levende omgeving binnen een ecosysteem
Climax
Eindstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem
Compartiment-overstijging
Zowel water, lucht als bodem
Duurzame ontwikkeling
Ontwikkeling waarbij niet alleen de mensen die nu op aarde leven in hun behoeften kunnen voorzien, maar ook de volgende generatie
Ecologisch produceren
Produceren zonder het gebruik van giftige stoffen
Externe dynamiek
Veranderingen aan het ecosysteem van buitenaf, bijvoorbeeld door de mens.
Interactie
Het met elkaar en van elkaar leven door planten en dieren
Interne dynamiek
De variatie in soortenverhouding en aantallen individuen die in een ecosysteem in de tijd kan optreden.
Maatschappelijke effecten
De invloed van het milieueffecten op de mens
Milieueffecten
Effecten ontstaan door het ingrijpen van de mens in het milieu.
Milieugebruiksruimte
De aarde met haar hulpbronnen: maximaal gebruik van de aarde en haar hulpbronnen, zodat volgende generaties dezelfde mogelijkheden hebben.
Pioniersstadium
Beginstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem.
Ruimtelijk schaalniveau
Grootte van het gebied dat je bestudeert, uitgedrukt in een lokale, regionale, nationale, continentale of modale schaal.
Stabiliteit
Er treden geen langdurige en grote veranderingen op in de soortensamenstelling binnen een ecosysteem.
Successie
Ontwikkeling van een ecosysteem
Tolerantiegrenzen
Grenzen waarbinnen leven mogelijk is binnen een ecosysteem
Waterkringloop
De beweging van water en waterdamp van zee via de atmosfeer naar land en van daar weer terug naar zee
HOOFDSTUK 3
Broeikaseffect
Benaming voor het verschijnsel dat de temperatuur van de atmosfeer stijgt
Buys Ballot
De wet van Buys-Ballot: lucht verplaatst zich van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lage luchtdruk (eerste wet) en maakt daarbij een afwijking naar rechts op het noordelijk halfrond en een afwijking naar links op het zuidelijk halfrond (tweede wet)
Continentendrift
Platentektoniek; het verschuiven van delen van de aarde
Fysisch-geografische zone(s) Gebieden die je onderscheidt op basis van alleen fysisch-geografische kenmerken (dus door invloeden van de mens weg te laten)
Geologische tijdschaal
Verdeling van de geschiedenis van de aarde in tijdsperioden
Glaciaal
Relatief koude periode in de geologische geschiedenis
Hadley-cel
De cirkelbeweging die de lucht maakt door bij een lagedrukgebied te stijgen en verderop bij een hogedrukgebied weer te dalen om vervolgens langs het aardoppervlak weer terug te stromen naar het lagedrukgebied
Historische tijdschaal
Deel van de geologische geschiedenis waarin de mens sporen heeft achtergelaten
Hogedrukgebied
Plaats aan het aardoppervlak met een relatief hoge luchtdruk
Holoceen
Geologisch tijdvak waarin we nu leven, 10.000 jaar geleden begonnen.
Ijstijd
Zie GLACIAAL
Interglaciaal
Relatief warme periode in de geologische geschiedenis
Interne dynamiek
De variatie in soortenverhoudingen en aantallen individuen die in een ecosysteem in de tijd kan optreden
Kleine Ijstijd
Relatief koude periode tussen 1400 en 1650.
Klimaat
Gemiddelde toestand van de dampkring voor een groot gebied, voor een langere tijd (min. 30 jaar)
Klimaat van Köppen
Classificatiesysteem van klimaten op macroniveau
Kwartair
Geologische periode die ongeveer 2.500.000 jaar geleden is begonnen, onder te verdelen in de periodes Pleistoceen en Holoceen
Lagedrukgebied
Plaats aan het aardoppervlak met een relatief lage luchtdruk
Luchtcirculatie
Stroming van licht van de ene naar de andere plaats
Mondiaal windsysteem
Overheersende windrichtingen op wereldniveau
Pleistoceen
Geologische periode die 2.500.000 jaar geleden begon en 10.000 jaar geleden eindigde+ koude en warme perioden wisselden elkaar toen af
Stralingsbalans
Het evenwicht van inkomende en uitgaande straling op het aardoppervlak
Weer
Toestand van de dampkring op een bepaalde plaats op een bepaald moment.
REACTIES
1 seconde geleden