Samenvatting examenkatern ‘met de loep op Lancashire 1750-1850’
Historisch kader
Moderne historici kijken met andere ogen naar de Industriële Revolutie. Zij leggen het begin van de Europese industrialisatie al in de 16e en 17e eeuw. Zij zien de Industriële Revolutie minder als een puur technologisch verschijnsel, maar meer als een breed maatschappelijk veranderingsproces met economische, sociale, culturele en politieke elementen.
Er zijn drie redenen te noemen die hebben bijgedragen aam de agrarische revolutie namelijk:
1. De bevolkingsgroei
2. Verhoging van de agrarische productiviteit
3. Verbetering van de infrastructuur
Ook de stijging van het cultuurareaal door het op grote schaal ontginnen van woeste gronden en de vergroting van de opbrengst van de grond door de enclosures en de specialisatie hebben bij gedragen.
Door de agrarische revolutie werd ook de economie verbeterd. Het waterwegennet werd beter en uitgebreider en men verdiende ook steeds meer. Omdat in Groot Britannie veel rivieren geschikt waren voor scheepvaart, had het land aan het begin van de 18e eeuw al een redelijk goed wegennet. Bovendien was het vervoer tussen de ene zeehaven en de andere goed ontwikkeld. Dit verklaart waarom dit land het eerst een industriële revolutie had.
Hoofdstuk 1
Aan het eind van de Middeleeuwen was het grootste deel van de Europese bevolking werkzaam in de zelfvoorzienende landbouw. De nijverheid bleef beperkt tot het eenvoudig verwerken van grondstoffen uit landbouw en delfstofwinning. In de nijverheid speelden de gilden een hoofdrol. Maar aan het einde van de Middeleeuwen ontwikkelden zich op het gebied van de nijverheid twee nieuwe productievormen, de manufactuur en de huisnijverheid, die de rol van de gilden verkleinden.
De huisnijverheid bood veel meer mensen werk en dan vooral op het platteland. De kleine boeren konden iedere bron van inkomsten goed gebruiken.
De handelaar of koopman vormde in de huisnijverheid de spil waar alles om draaide. Hij kocht of huurde de werkplaats, hij kocht de grondstoffen en ruwe materialen in, hij coördineerde de productie en hij zorgde voor de afzet.
Door de ontwikkelingen van de schietspoel, de spinning jenny en de spinning mule werd de productiviteit van het spinnen en weven vergroot.
De stoommachine en het waterframe zorgden voor aandrijvingskracht voor de machines en zo kon de huisnijverheid overgaan in fabrieken.
Hoofdstuk 2
Speciale aandacht krijgen de katoenwevers,die lange tijd vooral op het platteland actief bleven. In dit deel van het productieproces bleef de huisnijverheid nog geruime tijd overheersen. Dit simpelweg omdat de technische ontwikkelingen nog niet ver genoeg waren voor het fabriekswerk. Na de uitvinding van de schietspoel duurde het lang voordat aan de bestaande weefgetouwen technische verbeteringen werden aangebracht.
Het aanzien van het platteland daalde aanzienlijk door de industrialisatie. Fabrieksarbeiders hadden het namelijk veel beter voor elkaar en overtroffen de boeren. Hun producten werden sneller en goedkoper geproduceerd. De baas van de fabriek zorgde ook erg goed voor zijn werknemers door ze onderkomen e.d. te bieden.
Hoe beter de bazen hun werknemers behandelden, hoe hoger hun productiviteit was. En dit hadden zij het meest nodig. Het was dus niet medemenselijkheid maar puur uit eigenbelang.
Het tijdperk van de handwerkers was, na de komst van de stoommachine, snel afgelopen. In het begin probeerden ze het nog wel bij te houden met hard werken en toen was de stoommachine ook nog niet volledig ontwikkeld. Toen dat eenmaal wel het geval was, was het een klare zaak voor de handwerkers.
Hoofdstuk 3
Doordat de grote textielfabrieken werden aangedreven door waterkracht was het noodzaak dat de fabriek bij een beek of rivier gebouwd werd. Hierdoor veranderde de bevolkingsspreiding. Doordat de industrialisatie aan het doorbreken was gingen steeds meer mensen bij een fabriek wonen zodat ze dichtbij hun werk zaten. De 4 hoofdoorzaken waren:
- de algemene gezondheidstoestand en levensverwachting van de stedelijke bevolking
- de gewijzigde samenstelling van de stedelijke bevolking
- de gevolgen van de industrialisatie voor de woonomstandigheden in de steden
- de invloed van de industrialisatie op de kwaliteit van bodem, water en lucht in de industriesteden
De gezondheidstoestand, de levensduur en de woonomstandigheden in de stad waren erg slecht. De arbeiderswoningen waren erg klein en vaak zaten er meerdere gezinnen in één woning. Ook was de hygiëne erg slecht.
De bevolkingssamenstelling veranderde op een gegeven moment erg snel. Er kwamen veel migranten naar de steden toe omdat daar het meeste werk was.
Het milieu raakte wel zwaar vervuild. Al het vuil werd gewoon gedumpt in de rivier en langzamerhand raakten die overvol. De stank was niet te harden en de bacteriën waren er in overvloed. Hierdoor ontstonden de epidemieën.
Hoofdstuk 4
Economen hebben berekend dat de bijdrage van de katoenindustrie aan de groei van het nationaal inkomen in Engeland in de decennia rond 1800 maar liefst 13% bedroeg. De economische verandering die zich tijdens de Industriële Revolutie in Lancashire voltrok, werd vooral veroorzaakt door de snelle groei van de katoenindustrie. De groei van de katoensector in Lancashire ging voor een deel ten koste van de gang van zaken in de overige textielsectoren. Vooral de productie van bombazijn en wollen stoffen kreeg harde klappen te verduren. Helemaal verdwenen deze sectoren echter niet.
Al vanaf het prille begin was de katoennijverheid afhankelijk van het buitenland. De ruwe katoen moest immers altijd uit het buitenland worden aangevoerd. In het begin ging het om kleine hoeveelheden, die bovendien uit verschillende gebieden betrokken konden worden. Maar met de sterke groei die zich vooral vanaf 1780 doorzette, werd deze afhankelijkheid steeds duidelijker voelbaar. Rond het midden van de 19e eeuw ging het om gigantische hoeveelheden.
Niet alleen voor de aanvoer van grondstoffen waren de katoenfabrikanten van Lancashire afhankelijk van het buitenland, maar ook voor de afzet van de eindproducten. De katoenfabrikanten exporteerden in de loop van de jaren een steeds groter deel van hun productie.
Doordat Europa en Amerika hun eigen katoenindustrie kregen verhuisde Engeland de export naar Azië.
Hoofdstuk 5
In de discussie onder de historici bleven twee stromingen bestaan: een meer ‘pessimistische’ en een andere, meer ‘optimistische’ interpretatie van de sociale gevolgen van de industrialisatie.
Het ging de pessimisten niet zozeer om de relatie tussen de industrialisatie en het loonpeil, maar om het totaal van sociale en culturele gevolgen dat als negatief werd ervaren. Want vooral daarin school de reden voor de ontevredenheid onder groepen arbeiders. Na de 2e wereldoorlog ging de discussie verder. Dit ging er voornamelijk om dat de groep arbeiders in die periode totaal geen vooruitgang kon boeken.
Door de Industriële Revolutie konden arbeiders hun eigen werktijden niet meer indelen. Ze moesten erg veel uren draaien en konden niet zelf bepalen wanneer zij een vrije dag opnamen. De omstandigheden waren erg slecht. Er was weinig frisse lucht in de fabriekshallen, het was er altijd erg warm en er gebeurden regelmatig ongelukken door de onveiligheid van de machines.
Door de katoennijverheid gingen ook steeds meer vrouwen en kinderen werken. De taken werden verdeeld en zo kon het hele gezin aan het werk in dezelfde fabriek en droeg iedereen hun steentje bij.
Toch zorgde het fabrieksleven voor een erg onzeker bestaan. Het kon zo gebeuren dat een fabriek failliet ging of dat je een ernstig ongeluk kreeg.
Hoofdstuk 6
Er stonden duidelijk visies tegenover elkaar wat betreft de bevolkingsgroei. Zo had je Thomas Malthus die het idee had dat de bevolkingsgroei tot grote problemen zou leiden. Binnen afzienbare tijd zou de bevolking onvoldoende gevoed kunnen worden. Volgens Malthus zou het beter zijn als je bevolking zelf het geboorteaantal beperkte. Hij zag het prille industriële kapitalisme ook erg somber in. De Engelsen maakten zich volgens hem schuldig aan zelfbedrog als ze meenden dat het land zich alleen van handel en nijverheid kon bedruipen. Hij voorspelde dat de voorsprong ook verloren zou gaan.
Andrew Ure, Adam Smith en David Ricardo waren echter erg enthousiast over de industrie. Zij werden de tolk van de Britse fabrikanten.
Smith beschouwde de handel met het buitenland als het fundament van de Britse economische hegemonie, op voorwaarde dat de overheid alle belemmeringen liet verdwijnen. Ieder land diende zich te specialiseren in het vervaardigen van die producten, waarvoor het het best was toegerust.
David Ricardo werkte deze ideeën systematisch uit.
De Luddieten werden vooral gevormd door de thuiswevers. Zij gingen plunderen en kwamen in opstand tegen de fabrikanten. Erg veel bereikten zij echter niet.
De mensen gingen strijden voor een beïnvloedbare regering. Eentje die eerlijk gekozen werd en zo kon strijden voor de rechten van de mens op het gebied van arbeid. Dit simpelweg omdat de regering meer macht kon uitoefenen dan zij zijzelf.
De Reform Bill vormde een grote stap voor de bevolking. Zij verkregen hierdoor meer rechten en een groep belangrijke mensen die voor hun opkwamen. Elke staat kreeg kansen.
De Anti-Corn Law League zorgde voor de toestemming voor vrijhandel.
Lancashire (Examenkatern 2003/2004)
6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
P.
P.
ik vind je samenvatting echt niet goed.je legt weinig verbanden tussen dingen die juist heel blangrijk zijn voor de examen!!!!!!!!!!!
20 jaar geleden
Antwoorden