Dyslexie

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 2e klas vwo | 4873 woorden
  • 10 februari 2004
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
53 keer beoordeeld

Voorwoord

Dyslexie wordt op veel verschillende manieren omschreven. Dat hangt af van de kennis en de inzichten die de mensen hadden/hebben. ‘Lexie’ is Grieks voor ‘woord’ en ‘dys’ betekent ‘verstoord functioneren’. Dyslexie is een leerstoornis die zich in vele vormen kan voordoen. Daarom spreekt men ook wel van dyslexieën. Dyslexie is over het algemeen een storing in de hersenen die lees-, reken- en schrijfproblemen kan veroorzaken. Letters en cijfers worden omgedraaid en woorden worden verkeerd gelezen of geschreven. Berekeningen kosten veel tijd en er worden fouten gemaakt. Eén op de twintig mensen is dyslectisch. Let op: dyslexie is niet te vergelijken met woordblindheid!

Ik heb dit onderwerp gekozen, omdat mijn broertje ook dyslexie heeft. Hij heeft vooral lees- en schrijfproblemen. Ik wilde nu eigenlijk eens weten hoe dat komt, en vooral, of het te genezen is. Mijn drie vragen zijn: 1. Wat is dyslexie? 2. Hoe is dyslexie te behandelen? 3. Hoe kan een dyslectisch iemand leren en later werken? Hoofdstuk 1: Wat is dyslexie? 1.1 Hoe gaat dyslexie in zijn werk?

Er zijn bepaalde woorden die problemen veroorzaken bij dyslectici. Dat zijn de zogenoemde ‘Trigger’-woorden:

aan hebben mijn terwijl ze
alle hem minder toch zeer
alles hen misschien toen zeker
als het mits tot zelfs
altijd hier naar totdat zij
ander hij nee tussen zijn
anders hoe nemen uit zijn
beide houden net van zo
bij hun niet veel zoals
bijna ieder niettemin vol zonder
daar ik noch voor zullen
dat in nog waar
de jij nooit waarom
deze jouw nu wanneer
dit komen ofschoon wat
doen krijgen om we
door kunnen omdat weer
een laatst onder weg
elke laten ons welke
en maar onze wie
enige maken ooit wiens
erg me ook wier
gaan meer op wij
geen meeste spoedig wilde
geleden met staan willen
haar mij terug worden

Deze woorden leveren problemen op, omdat ze niet naar dingen, of handelingen verwijzen. Dyslectici kunnen zich er geen beeld bij vormen, wat een probleem vormt, omdat het grootste gedeelte van de dyslectici in beelden denkt. Deze woorden worden veel gebruikt in de gewone taal.

Desoriëntatie. Desoriëntatie is als een dyslectisch iemand een zin ziet, zoals hieronder, en dan gaat lezen. Bij sommige woorden kan de dyslecticus zich niks voorstellen, wat verwarring schept. Woorden als ‘de’, ‘het’ en ‘en’, kan een dyslecticus zich niks bij voorstellen. Daar ontstaat dus verwarring, of een gat. Bijvoorbeeld:

Het bruine paard sprong over de stenen omheining en rende door de wei.

Normaal gesproken gaat een dyslecticus de woorden apart lezen. Bij elk woord maakt de persoon een beeld.

Voor een dyslecticus zorgt het eerste woord ‘Het’ ervoor, dat de dyslecticus geen beeld kan vormen. Dat heet een ‘blind’ beeld. Dat is de essentie voor verwarring. Mensen die niet dyslectisch zijn, kunnen deze verwarring niet voorstellen. Door zich te concentreren, kan de persoon door het ‘blinde’ beeld heen prikken en ‘Het’ zeggen – en zichzelf dwingen naar het volgende woord te kijken.

Het woord ‘bruine’ laat bij de dyslecticus een beeld zien van kleur, maar heeft geen vorm. Wanneer de persoon zich blijft concentreren, zegt hij/zij ‘bruine’.

Het woord ‘paard’ veranderd het bruine beeld in een paard met die bruine kleur. Na zich te concentreren zegt de persoon ‘paard’.

Het woord ‘sprong’ zorgt ervoor dat de voorkant van het bruine paard zich verheft. De persoon concentreert zich en zegt ‘sprong’.

Het woord ‘over’ zorgt ervoor dat ook de achterkant van het bruine paard zich verheft. De persoon concentreert zich en zegt ‘over’.

Het volgende woord, ‘de’, zorgt weer voor een probleem: de persoon kan zich er niks bij voorstellen. De verwarring van de persoon neemt toe, maar de verwarringsdrempel (de mate waarin de persoon de verwarring het hoofd kan bieden) is nog niet bereikt. De dyslecticus moet de concentratie verdubbelen om naar het volgende woord te gaan. Hierbij is de kans dat de persoon het vergeet om ‘de’ te zeggen.

Het woord ‘stenen’ produceert het beeld van een steen. Met verdubbelde (inmiddels vier keer zoveel concentratie als in het begin) zegt de persoon ‘stenen’.

Het volgende woord ‘omheining’ veranderd de steen in een stenen omheining. Nog altijd met verhoogde concentratie zegt de dyslecticus ‘omheining’.

Het volgende woord, ‘en’, zorgt weer voor een ‘blind’ beeld. Nu is de verwarringsdrempel bereikt. De persoon raakt gedesoriënteerd (gaat dingen door elkaar halen, ziet woorden niet meer). Hij/zij word weer tegengehouden, raakt nog meer verward, concentreert zich twee keer zo intensief en is nu compleet in de war. De enige manier om verder te lezen, is verhoogde concentratie. Maar omdat de persoon in de war is, is de kans groot dat hij/zij het woord ‘en’ overslaat, of een ander woord gaat invullen, bijvoorbeeld ‘een’ of ‘het’. Nu is er geen precieze waarneming meer van woorden op het papier.

De persoon doet nu veel moeite zich te concentreren, om door te kunnen lezen.

Het woord ‘rende’ is vanwege de verwardheid veranderd in ‘rent’. De persoon ziet zichzelf in gedachte rennen. Dit houdt geen enkel verband met het beeld van het springende paard. De persoon zegt ‘rent’.

Het woord ‘door’ veranderd in ‘dor’. De persoon ziet een dorre woestijn voor zich en zegt ‘dor’.

Het woord ‘de’ veroorzaakt weer een ‘blind’ beeld. De persoon wordt weer tegengehouden, wordt nog verwarder. Het enige redmiddel is de inmiddels verhoogde concentratie. Door de concentratie te verhogen, vergeet de persoon ‘de’ te zeggen.

De verwardheid en desoriëntatie hebben ervoor gezorgd dat de dyslecticus inmiddels duizelig is geworden. Hij/zij krijgt maagpijn en de letters dansen op het papier.

Voor het laatste woord ‘wei’, moet de persoon de letters één voor één spellen. Zodra dit gebeurd, ziet de persoon een terrein vol met gras. Ondanks de verwarring spreekt de persoon het woord, door de extra inspanning en energie die worden aangewend om elke letter in zichzelf te spellen, goed uit. De persoon zegt ‘wei’.

Wanneer de persoon wordt gevraagd wat hij/zij heeft gelezen, zal de persoon waarschijnlijk antwoorden: ‘een plek waar gras groeit’. De persoon heeft een beeld van een paard in de lucht een stenen omheining en een grazig terrein. De persoon is niet in staat om alles bij elkaar te voegen en zo een beeld te vormen van het beschreven tafereel.

Als de persoon jong was (9 á 10 jaar) zou hij/zij het boek wegleggen en meteen geen zin meer hebben. Als de persoon wat ouder was, zou hij/zij het nog een keer hebben gelezen, omdat de persoon het niet snapte. Dan begint de persoon weer van voor af aan. En snapt de persoon er dan wat van, na een paar keer overlezen? Nee.

Het lettertype bemoeilijkt ook het lezen. Hou de bladzijde maar eens in de spiegel, of op de kop, en lees dan de volgende tekst. Je zult merken hoe moeilijk dat gaat.

Abcdefghijklmnopqrstuvwxyz zyxwvutsrqponmlkjihgfedcba 0123456789 1.2 Hoe ontstaat dyslexie? Dyslexie is niet iets wat er zomaar is. Dyslexie ontstaat. Dit is een tamelijk ingewikkeld proces. Het ontstaan van dyslexie begint als iemand 3 tot 6 maanden oud is. Daarbij wordt een speciaal ‘talent’ ontwikkeld, wat niet-dyslectici niet hebben. Dyslexie ontstaat dus bij de geboorte, of bij een ongeluk (coma, hersenschudding). Een voorbeeld van het ontstaan van dyslexie: 1.2a Het babystadium

We hebben een baby, die we P.D. noemen (Potentiële Dyslecticus, een dyslecticus met een beschikbaar vermogen). Volgens psychologen begint een baby als hij/zij 3 maanden oud is, net gezichten te herkennen. Dit betekent dat de baby goed en scherp kan zien (potentieel). We leggen P.D. in de wieg. Hij ziet vanuit dit punt alleen de arm van een persoon. Omdat de nekspieren nog niet getraind zijn, kan P.D. zijn hoofd niet bewegen, en ziet dus alleen die arm. Als P.D. toevallig de hersencellen aan het werk zet die zijn waarnemingen (wat hij ziet) veranderen, ziet hij niet langer wat zijn ogen zien, maar iets anders. Als hij zich op dat moment afvraagt van wie die elleboog is, is het voor hem heel makkelijk om de rest van de persoon bij de elleboog te voegen. Als hij het gezicht ziet, weet hij of dat degene is die hem te eten geeft.

Dit lijkt bovennatuurlijk, maar komt alleen omdat de onderzoekers de gedachtegang van intuïtieve (gevoelsmatige) gedachten nog niet snappen.

Er is ook een andere manier om iemand te herkennen aan zijn/haar elleboog: analytische (verstandelijke) redenatie en logica. P.D. heeft deze vaardigheden nog niet, omdat hij nog niet echt ‘bij bewustzijn’ is. Kinderen ontwikkelen deze vaardigheden vanaf ongeveer 3 jaar. P.D. dacht nergens aan, hij maakte gebruik van verwarring.

P.D herkent dus dingen, die hij over 3 jaar pas hoort te kennen. Zijn vermogen om dingen uit zijn omgeving te herkennen, beïnvloedt de ontwikkeling in de rest van zijn vroegere jeugd.

Andere vaardigheden die P.D. in zijn jonge jaren behoort te ontwikkelen, krijgt hij sneller of langzamer dan normaal. 1.2b Het twee jaar oude kind

P.D. is nu twee jaar, het volgende stadium van het ontstaan van dyslexie. Als hij een jaar of twee is, is P.D. een stuk nieuwsgieriger. De ouders zullen waarschijnlijk vinden dat hij te nieuwsgierig is. Hij kruipt overal in, onderzoekt elke vierkante centimeter van zijn omgeving. Van het gootsteenkastje, kasten tot de wasmand, als hij er maar in/bij kan. P.D. heeft alle dozen en flessen die hij in zijn handen heeft gehad, leeggeschud, en uit de meeste heeft hij waarschijnlijk ook geproefd. Als zijn ouders iets nieuws in huis halen, zal P.D. het waarschijnlijk meteen vinden.

Wat zal er gebeuren als we hem een klein, wit speelgoedpoesje geven, dat we stevig oprollen tot een rond balletje. Dat balletje ligt nu in de woonkamer, en P.D. loopt de kamer in. Na een paar stappen wordt zijn aandacht getrokken door het witte balletje. Zodra hij het balletje ziet, wankelt hij even, en binnen een seconde roept hij ‘Poesje!’. Hoe kan dit? Iemand die dyslectisch is, ziet niet dat dit een poesje is, maar ziet gewoon een wit balletje. P.D. ziet er een poesje in.

Dit gaat op dezelfde manier waarop hij twee jaar geleden zijn moeder kon herkennen. Op het moment dat P.D. het balletje niet herkende, onderging hij weer het gevoel van verwarring. Dit veroorzaakte een andere waarneming. Hij verloor even zijn evenwichtsgevoel. De kamer werd stil. Op dit moment stelde zijn waarnemingstalent hem in staat om de witte bal vanuit verschillende punten te bekijken. Maar een ronde bal blijft vanuit elk gezichtspunt een ronde bal.

P.D. heeft vast wel eens gezien dat zijn ouders bijvoorbeeld een cadeautje uitpakte, of groenten uit een tas haalde. Deze manier van dingen uit elkaar halen, is nu ook opgeslagen in zijn geheugen. Dit is ook in zijn denkproces opgenomen. Nadat hij zijn waarnemingstalent heeft gebruikt om de bal vanuit iedere hoek te bekijken, begon de bal zich in zijn gedachten te ontvouwen, tot het poesje. Zo herkende P.D. het poesje.

Op het moment dat P.D. het poesje herkende, verdween het gevoel van verwarring en kreeg hij zijn evenwicht terug. Hij viel dus niet, maar wankelde alleen een beetje. Tegelijkertijd begon hij ook weer te horen en rende hij naar het poesje toe.

P.D. is zich er niet bewust van dat hij misschien wel 2000 beelden bekeken heeft om te bepalen wat die witte bal wel niet was. Hij merkte hoogstens dat zijn blik wazig werd en hij een soort zweverig gevoel kreeg of een gevoel alsof hij zonk. Misschien voelde hij zich zelfs misselijk. Het ging zo snel voorbij, dat hij het niet eens heeft gemerkt. Dit proces lijkt nooit fout te gaan. 1.2c Het drie tot vijf jaar oude kind

Tussen zijn derde en vijfde jaar gebeuren er dingen met P.D. die zorgen dat hij intelligenter dan ‘normale’ kinderen kan zijn, maar die ook de oorzaak vormen van mogelijke leerproblemen op latere leeftijd.

Een kind dat op een normale manier zichzelf ontwikkelt, zal op ongeveer driejarige leeftijd het vermogen om analytische redenatie en logica beginnen te ontwikkelen (de vaardigheden die hierboven staan beschreven). Kinderen die deze nodig hebben zullen deze ontwikkelen. P.D. heeft al een systeem dat sneller en nauwkeuriger is dat logica ooit zou kunnen zijn. Hij heeft geen behoefte aan nieuwe vaardigheden, dus worden de nieuwe vaardigheden niet ontwikkeld.

Redenatie en logica zijn op taal gebaseerd. Kinderen die deze vaardigheden nodig hebben, zullen ook hun vermogen om te kunnen praten (verbale begripsvorming) moeten ontwikkelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het spraak- en taalcentrum in de linker hersenhelft voor zijn gedachteproces.

Dit verklaart waarom verbale begripsvorming veel langzamer is dan non-verbale begripsvorming. Het spraak- en taalcentrum in de hersenen werkt met de maximale snelheid waarbij spraak nog te volgen is: hoogstens 250 woorden per minuut, dus 4 woorden per seconde. Daarbij is het gevolg dat het denkproces van een ‘normaal’ kind zal afnemen, terwijl P.D.’s hersenen op topsnelheid blijven doorwerken.

P.D. heeft gesproken taal leren begrijpen en spreken. Hij probeert zelfs net zo snel te praten als hij denkt, maar zijn mond kan zijn geest niet bijhouden (niemand kan 250 woorden per minuut spreken). Als er iets belangrijks is dat hij kwijt wil, dan versnelt zijn spraak zo snel dat alle woorden aan elkaar geplakt worden. Zijn ouders horen alleen nog maar een woordenbrij waaruit ze niets wijs kunnen worden. Ze vragen zich bezorgt af of hij niet gaat stotteren. ‘Rustig aan’, zegt zijn moeder, ‘Je praat zo snel dat ik je niet kan verstaan.’ Voor P.D., die een gedachte probeert te beschrijven praat zijn moeder tergend langzaam. Alsof… ze… een… woord… per… seconde… spreekt.

Schattingen over hoeveel denken sneller gaat dan praten, lopen uiteen van 400 tot 2000 keer sneller. Waarschijnlijk ligt het echte getal daar ergens tussenin.

De ontwikkeling van de vaardigheden tot verbale begripsvorming (denken met klanken) kan tot aan twee jaar duren. Als dit eenmaal ontwikkeld is, vormen ze de beste manier van denken voor de meeste kinderen. Dat is ongeveer op vijfjarige leeftijd, als de kinderen naar school gaan. Dan zijn de meeste kinderen al begonnen om met de klanken van woorden te denken. Zo denken deze kinderen misschien langzaam, dit komt goed van pas als ze beginnen te lezen.

Ondertussen heeft P.D. mensen dingen horen zeggen en heeft hij zelf ook al veel gezegd, hij heeft echter nog nooit zijn eigen gedachten gehoord. Hij was druk bezig om met beelden te denken. Dat gaat zo snel, dat hij niet eens door heeft dat het gebeurd. 1.2d De eerste schooldag

Als P.D. zes jaar is, en naar de derde groep op school gaat, moet hij leren lezen en schrijven. Hoe hij zich ook verheugde en voorbereid had, de werkelijkheid is toch eng. Dan zit hij in een vreemd lokaal. Hij is doodsbang. Het liefst zou hij ergens anders zijn.

Een vreemde mevrouw met een krijtje schrijft het woord ‘kat’ op het bord. Ze draait zich om en vraagt:’Wie weet wat dit is?’ Sommige kinderen hebben dit woord al geleerd. P.D. weet het niet. Zelfs als ze ‘kat’ zeggen, weet hij het verband tussen het beest en het woord niet te leggen. De strepen op het bord vormen niets wat op een kat lijkt.

Toen hij naar de strepen op het bord keek en er niets in kon herkennen, ervoer hij een gevoel van verwarring. Verwarring op deze leeftijd zet automatisch het deel van zijn hersenen in werking dat ervoor zorgt dat zijn waarnemingen veranderd. In een oogwenk bekijken zijn hersenen het woord in minstens 40 verschillende kanten: van voren, van achteren, ondersteboven op beide manieren, en hij ziet de woorden zwevend in de ruimte vanuit verschillende hoeken. Dan zullen de woorden in een fractie van een seconde uit elkaar getrokken worden en weer opnieuw in elkaar worden gezet, net zoals hij op tweejarige leeftijd met het poesje deed. Deze keer werkt het helaas niet.

P.D. is zich er niet bewust van dat zijn hersenen al deze stukjes informatie al hebben bekeken. P.D. heeft hoogstens gemerkt dat de dingen die hij zag in een paar oogwenken wat wazig begonnen te worden. Misschien voelde hij zich een beetje draaierig in zijn maag, had hij het gevoel te zinken of te zweven. Bovenal voelde hij zich verward.

Voor het eerst in P.D.’s leven functioneerde zijn speciale methode om dingen te herkennen niet meer. Hij kon het woord niet herkennen, waardoor de verwarring niet verdween, het woord werd ook nog 40 keer zo verwarrend omdat hij het woord vanuit 40 oogpunten had bekeken. Hij probeerde het woord niet als symbool, maar als object te begrijpen. Als de lerares een echt katje had laten zien, dan had hij het dier meteen herkend, zelfs al was het stevig opgerold tot een balletje. Dat kon hij 3 jaar daarvoor ook al. Maar de lerares liet hem geen kat zien, ze liet hem alleen het woord KAT zien. De manier die zijn hersenen gebruiken om iets te kunnen herkennen, produceren meteen een heleboel dyslectische vervormingen van het woord, zonder dat P.D. het snapte, en ervoor zou zorgen dat het verwarde gevoel zou verdwijnen. Met andere woorden, P.D. heeft minstens 40 woorden opgeslagen, waarvan er 39 onjuist zijn.

De enige manier waarop P.D. kan bepalen welke informatie juist is, bestaat uit een proces van steeds een fout woord weghalen, totdat het goede woord overblijft (eliminatieproces). Als niemand hem dat verteld, zal hij er uit zichzelf achterkomen. Terwijl hij bezig is met dat proces, komt de lerares langs en zegt: ‘P.D., je moet niet raden. Probeer eens…’ Wat P.D. deed leek erg op raden, maar dat was het niet.

Tegen de tijd dat P.D. alle dingen doet die hij moet doen om het woord ‘kat’ te herkennen, heeft hij minstens 4000 keer zoveel bewerkingen in zijn hersenen uitgevoerd als de andere kinderen. Nu kan hij 400 tot 2000 keer sneller denken dan de meeste andere kinderen, maar omdat hij minstens 4000 keer meer moet doen, zal hij erg langzaam lijken.

De opmerking van de lerares mag dan onbelangrijk lijken, maar deze opmerking speelt een essentiële rol bij het ontstaan van dyslexie. Zolang niemand P.D. verteld dat zijn manier om met de onjuiste gegevens om te gaan, verkeerd is, zal hij de emotionele reacties die met het leerprobleem van dyslexie geassocieerd worden, niet vertonen.

P.D. weet niet dat hij onbewust het eliminatieproces gebruikt. Hij is zich er niet bewust van dat hij tenminste 39 stukjes verkeerde informatie opneemt. Hij weet niet dat dit proces de enige manier voor hem is om erachter te komen wat het juiste antwoord is. Op zijn leeftijd kent hij het verschil niet tussen raden en fouten maken. Hij denkt daarom dat hij fouten maakt. Niemand maakt graag fouten, dus vertoont P.D. de normale menselijke reactie op fouten: hij raakt van streek. Binnen de kortste keren waarschuwt een verontruste lerares de schoolleiding die op haar beurt P.D.’s ouders bezorgd maakt.

Zodra P.D. van streek raakt over de fouten die hij maakt, gaat iedereen zich zorgen maken, en raakt hij steeds gefrustreerder. Hij is gefrustreerd omdat die ‘woorddingen’ makkelijk zouden moeten zijn. Maar ze zijn niet makkelijk, eerder onmogelijk.

Nu heeft P.D. de emotionele benauwdheid opgelopen die nodig is om een volwaardige dyslecticus te worden: iemand die zichzelf dwangmatig allemaal dingen gaat aanleren om het lezen te vergemakkelijken zoals ezelsbruggetjes of trucjes. Hoofdstuk 2: Is dyslexie te behandelen? 2.1 Dyslexie is te behandelen. Dyslexie is wel degelijk te behandelen, volgens Ronald D. Davis. Deze (ook dyslectische) man, heeft een paar methodes ontwikkeld om letters te leren beheersen, ook de zogenaamde ‘trigger’-woorden. Ook kunnen leestekens geleerd worden. Het voorkomen van het gevoel van verwarring kan ook geleerd worden. 2.2 Een oefening van Symbol Mastery. Om de problemen van het opnoemen van het alfabet te voorkomen, is er een methode ontwikkeld door Ronald D. Davis. Om de leerproblemen van dyslexie echt goed te overwinnen, moeten alle woorden en symbolen die als ‘trigger’ kunnen dienen erg goed geleerd worden. Zo goed, dat ze beheerst worden.

Deze oefeningen moeten met iemand worden gedaan, waarbij de dyslecticus in zijn eigen tempo kan werken. Het is belangrijk dat er veel gepauzeerd wordt, vooral na succes. Als de dyslecticus moeilijkheden heeft, of grote verwarring heeft, is een onderbreking verplicht. Het vormt meestal een aanwijzing dat er afleiding aanwezig is, van uit de omgeving, of emotionele afleiding, of dat een eerdere verwarring niet gezien is. Zoek goed uit wat er aan de hand is en neem de oorzaak weg voordat je verder gaat met de oefening. Dingen die het proces kunnen vergemakkelijken zijn: 1. De helper maakt de oefeningen samen met de dyslecticus. 2. De dyslecticus test of legt de helper de stof uit die juist behandeld is. 3. De helper en de dyslecticus wisselen elkaar af bij het maken van voorbeeldzinnen en van voorbeelden van het gebruik van symbolen.

Voor deze oefeningen heb je nodig: · 1 tot 2 pond boetseerklei per dyslecticus die mee doet · voorbeelden van kleine letters en hoofdletters · een woordenboek · een boek waarin grammatica staat uitgelegd (een grammatica) · abc-boeken, werkboeken, tijdschriften en ander leesvoer · papier · potloden · spullen om de klei te snijden en te modelleren · een schaar · een keukenrol om mee schoon te maken

Als je met Symbol Mastery bezig bent, mag je nooit: - de artistieke capaciteiten van de dyslecticus bekritiseren (afkraken) - op fouten wijzen. Laat de dyslecticus ze zelf vinden door de kleiletters te vergelijken met de geschreven voorbeelden.

Wat je moet doen: 1. Maak de dyslecticus vertrouwt met klei, boetseren, snijden, rollen. 2. Als je ook maar een kleine aanwijzing krijgt van verwarring, stop je onmiddellijk. Ga naar een tijdje weer door. 3. Laat de dyslecticus de hoofdletters van A t/m Z in volgorde maken. De letters moeten minimaal 5 centimeter hoog zijn. De geschreven voorbeelden van de letters moeten in de buurt liggen, zodat de dyslecticus ernaar kan kijken. Als de dyslecticus een letter overslaat, laat hem dan stap 8 doen. Maakt de persoon een letter achterstevoren, laat hem dan stap 5 doen. 4. Vraag de dyslecticus: ‘Van wie is dit alfabet?’ Herhaal die vraag op een vriendelijke manier tot hij/zij ‘Het is van mij’ antwoordt. Vraag hem/haar dan ‘Waarom?’ of ‘Hoezo?’ net zolang tot de dyslecticus ‘Omdat ik het gemaakt heb’ of ‘Omdat ik het gemodelleerd heb’ antwoordt. 5. Laat de dyslecticus controleren of alle letters op de goede plek zijn neergezet, en allemaal even groot zijn. Als er fouten zijn, laat de dyslecticus de letters van klei vergelijken met de voorbeelden en laat hem/haar de letters verbeteren. 6. Vraag de dyslecticus: ‘Bent u tevreden met uw alfabet?’ Als diegene dat niet is, vraag dan wat er aan verbetert kan worden en laat de dyslecticus verbeteringen aanbrengen tot deze persoon er tevreden mee is. 7. Vraag de dyslecticus hoeveel letters het alfabet heeft. Is de persoon niet zeker van zijn zaak, laat je de persoon de letters l a n g z a a m tellen, totdat diegene zeker weet dat het alfabet 26 letters heeft. 8. Laat de dyslecticus de letters langzaam en nadrukkelijk aanraken en opnoemen in alfabetische volgorde. 9. Laat de persoon de letters aanraken en opnoemen in omgekeerde volgorde. Begin bij de letter Z. 10. Let op fouten en verwarringen. 11. Bij de letters die de dyslecticus verwarren, of die hij/zij door elkaar haalt, vraag je: A. ‘Ziet u een overeenkomst tussen deze twee letters?’ B. ‘Ziet u een verschil tussen deze twee letters?’ Stel om de beurt de vragen A en B, totdat diegene geen antwoorden meer weet. Bij fouten vraag je, terwijl de dyslecticus naar de letter kijkt: A. ‘Welke letter komt voor de (letter invullen)?’ B. ‘Welke letter komt na de (letter invullen)?’ 12. Laat de dyslecticus de letters aanraken en opsommen van voren naar achteren, en omgekeerd. Herhaal dit tot het de persoon gemakkelijk afgaat. 13. Herhaal oefening 12, waarbij de persoon naar de letters mag kijken, alleen als het nodig is. 14. Noem een letter en laat de dyslecticus de letter aanraken en de letter opnoemen die er achter komt en die ervoor komt. Herhaal dit totdat de persoon elke letter van het alfabet makkelijk en snel kan vinden. 15. Laat de dyslecticus het hele alfabet achterstevoren opzeggen. De persoon mag zovaak ‘spieken’ als diegene wil om bij de A te komen. Let op de letters die problemen opleveren. Ga naar stap 11 om deze letters onder de knie te krijgen. Herhaal dit, totdat de dyslecticus het alfabet van achter naar voren heeft gezegd, zonder te moeten ‘spieken’. 16. Als de dyslecticus met deze taak moeite lijkt te hebben, of gefrustreerd lijkt te worden, stop dan onmiddellijk met deze oefening. Neem een korte pauze. Ga dan naar de stap vóór de stap die de moeilijkheden opleverde. Herhaal die vorige stap tot deze goed verloopt. 17. Ga door met het oefenen van het alfabet, van voren naar achteren en andersom. Als de dyslecticus het gemakkelijk in beide richtingen kan opzeggen, overlaad hem/haar dan met complimenten. Neem een korte pauze na deze prestatie. 18. Herhaal deze oefeningen met kleine letters, a t/m z.

Verder zijn er nog meer oefeningen, bijvoorbeeld: beheersing van de leestekens, beheersing van de uitspraak, drukstijlen en lettertypen, andere symbolen uit muziek, wiskunde, wetenschap, e.d.

Een andere behandeling van dyslexie is bijvoorbeeld deze van het Glaudé, onderzoek en behandeling van dyslexie.

De tastkast. Dit is een kast waar letters in liggen die je kunt voelen. De letters liggen bedekt en de dyslecticus moet deze letters voelen, en opzeggen.

Flitsen. Als er wordt geflitst, wordt een kaartje met een letter erop snel getoond aan de dyslecticus, en diegene moet dan zo snel mogelijk zeggen welke letter er op dat kaartje stond.

Ook wordt er gebruik gemaakt van de methode ‘gelijk/ongelijk’. Op de computer worden twee woorden getoond (bijvoorbeeld woord en woord), dan moet de dyslecticus zeggen of de woorden hetzelfde zijn. Hierbij zijn de woorden dus alle twee gelijk. Maar worden bijvoorbeeld de woorden ‘woord en woorb’ getoond, dan moet de dyslecticus ongelijk zeggen, omdat de twee woorden niet hetzelfde zijn. 2.3 Symbol Mastery Symbol Mastery is een complete methode met verschillende oefeningen om een dyslecticus de symptomen te doen verminderen die dyslexie aangeven, zoals hoofdpijn en buikpijn tijdens het lezen, onoplettendheid, dagdromen, enz. De hele behandeling duur gemiddeld 30 uur. De meeste tijd gaat zitten in de lijst met ‘trigger’-woorden (zie punt 1.1). Deze woorden worden geleerd op ongeveer dezelfde manier als bij punt 2.2 staat beschreven. Maar omdat de ‘trigger’-woorden de dyslecticus in de war brengen, kost het gewoon meer tijd om de dyslecticus te laten ‘wennen’ aan deze woorden, en deze woorden te leren lezen, zonder verwarringsaanvallen te krijgen.

De meeste kinderen hebben dwangmatige gewoonten aangeleerd, zoals het zingen van het alfabet, ezelsbruggetjes en trucjes. Met het gebruik van de behandeling van Symbol Mastery worden deze symptomen beperkt, soms wordt zelfs het gebruik ervan weggenomen. De kans dat een dyslecticus wordt geholpen door Symbol Mastery is 97%. Hoofdstuk 3: De dyslecticus en zijn verdere loopbaan. 3.1 Problemen aankaarten. Dyslexie kan een probleem zijn op de werkvloer. Zij kunnen problemen krijgen zoals schaamte, en verhullingsgedrag (ze proberen te verbergen dat ze dyslexie hebben) en stress. Veel dyslectici benutten juist hun talenten. Om dit te voorkomen is het beter als dyslecticus te melden dat de persoon dyslectisch is. De collega’s kunnen het probleem verlichten door het te erkennen en er rekening mee te houden.

Vragen die bij een dyslecticus zullen opduiken zullen vooral zijn: ‘Moet je melden bij een sollicitatiegesprek dat je dyslectisch bent?’ of ‘Hoe gaat het als je “door de mand valt”?’ of ‘Wat betekent dyslexie op de werkvloer?’ Ook voor werkgevers is het moeilijk om te bepalen wat de gevolgen zullen zijn van dyslexie. Het is echter wel van belang dat de dyslecticus het meld, zodat de werkgever of de collega’s maatregelen kunnen nemen, en inschatten wat er zal gebeuren. 3.2 De werksituatie Voor dyslectici is het handig om bepaalde dingen in de werksituatie (omstandigheden waarin gewerkt wordt) te veranderen. Ook moet er goed nagedacht worden over welke baan er gekozen moet worden. Hier volgen enkele tips voor dyslectici: · Leer de computer te gebruiken. Ook zijn er programma’s die op spraak kunnen reageren. · Vraag instructies op video. · Gebruik een dictafoon (een apparaat waarop je dingen kunt inspreken) · Vraag zoveel mogelijk mondelinge instructies. · Let niet op taalfouten als dit niet nodig is, bijvoorbeeld e-mails, eigen notities. · Vraag om dingen die je kunnen helpen, bijvoorbeeld rustige werkplek, assistentie, enz. Nawoord Ik vind het een leuk werkstuk geworden, al zeg ik het zelf. Het is wel verrassend hoe dyslexie ontstaat en in zijn werk gaat. Ik dacht dat er niks aan te doen was. Ik ben wel onder de indruk. Daarom vind ik dat ik een goed antwoord op mijn vragen heb gekregen. Ik ben niet veel moeilijkheden tegen gekomen, behalve de tijdslimiet. Ik heb een beetje te weinig tijd gekregen.

Mensen die dyslexie hebben, kunnen er zelf weinig aan doen dat ze dyslexie hebben. Ze kunnen er wel zelf iets aan doen. Ze kunnen voor meer informatie over de Symbol Mastery-methoden en andere methoden contact opnemen met: Drs. Siegerdina Mandema en Robin Temple
Davis Dyslexia Association (Holland) Counselingsinstituut voor Dyslexie
Kerkweg 38a
6105 CG Maria Hoop
Telefoon: 0475 302203
Fax: 0475 301381
e-mail: 100705.3104@compuserve.com Bronvermelding

Heel hoofdstuk 1 en 2 is uit het boek van Ronald D. Davis: ‘De gave van dyslexie’, vertaalt uit het Engels. De uitgever is onbekend. ISBN-nummer: 90-389-0319-7. In hoofdstuk 2 is de behandeling van het Glaudé, de behandeling die mijn broertje krijgt. Heel hoofdstuk 3 is van internet, de website van SIRE: www.dyslexie.nl.

REACTIES

B.

B.

waar heb je al die informatie gevonden? ik maak een eindwerk over dYslexie.
bedankt

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.