H1; Het bedrijfsleven
Indexcijfer in jaar N= (waarde in jaar N/waarde in basisjaar)*100 (voor uitreken procentuele stijging)
(Nieuw -oud/oud)*100
Een onderneming opereert in een omgeving waarin ze te maken heeft met andere instellingen en personen;
Ø Concurrenten
Ø Banken
Ø Afnemers
Ø Toeleveranciers
Ø Aandeelhouders
Ø Omwonenden
Ø Overheid
Ø Vakbonden
Ø Werknemers
Om hun belangen te behartigen hebben deze groeperingen info over de stand van zaken binnen de onderneming nodig. Daarom is bedrijf verplicht om met een jaarverslag te komen die aan de volgende eisen voldoet:
Ø Balans met toelichting
Activa (debetzijde), bezitting en vorderingen Passiva (creditzijde), eigen vermogen en vreemd vermogen *Vaste activa (bezittingen die meer dan 1 productieproces mee gaan, bijv machines)*Voorraden*Vorderingen (incl. debiteuren)*Liquide middelen en effecten (betaalmiddelen, kasgeld en banktegoeden, effecten zijn beleggingen die snel in geld te zijn omzetten) *Eigen vermogen*Langlopende schulden*Voorzieningen (Je moet het ooit betalen, je weet alleen niet wanneer (bijv. onderhoud gebouwen))*Crediteuren *Beide kanten zijn altijd gelijk, geeft stand van zaken op bepaald moment weer. (Debiteuren: Handelsvorderingen, klanten aan wie het bedrijf heeft verkocht, maar van wie ze nog geen geld heeft gekregen.)
Ø Resultatenrekening
Kosten Opbrengsten
HeffingenGrond-,hulpstoffenKosten uitbesteed werkLoonkostenAfschrijvingenOverige bedrijfskostenBelastingen op resultaatResultaat na belastingTotaal:…………… OmzetRenteOverige batenTotaal:…………….
*Verschil tussen beide kanten geeft de winst of verlies aan.
Ø Toelichting directie op cijfers
Ø Verklaring registeraccountant
Externe effecten: gevolgen productie die niet in P product zijn opgenomen.
Parallelle economie: productie die niet in statistieken voorkomt (bijv. huishouden)
Collectieve-, Quasi-collectieve goederen: productie van de overheid
Primaire- (landbouw), secundaire- (industrie) en tertiaire- sector
Ondernemingen streven naar zoveel mogelijk winst. Een deel hiervan steken ze in uitbreidingen die nodig zijn om te overleven, er is dus sprake van streven naar continuïteit. Of ze steken de winst in goedkope goederen om de markt te verover, dit betekend verlies op de korte, maar winst op de lange termijn.
Ondernemingsvormen in NL: Ø Coöperatie komt niet vaak voor (vooral agrarische bedrijven) Ø Eenmanszaak; eigenaar aansprakelijk voor schulden, bij faissement ook privé-geld naar schuldeisers. Ø VOF (Vennootschap Onder Firma); samenwerking zelfstandige eenmanszaken, bij schulden….. Ø BV (Besloten Vennootschap); elke vennoot legt geld in firma waarvoor hij aansprakelijk is. Vennoten zijn in loondienst bij firma, betalen dus ook inkomensbelasting, maar betalen daarnaast de vennootschapbelasting (35%). De BV kan slechts een beperkt vermogen werven. Ø NV (Naamloze Vennootschap); aandelen staan niet op naam, zijn dus makkelijk te verhandelen, verwerft dus makkelijk vermogen. Directeuren zijn in loondienst, mogen maar beperkt aandelen bezitten.
Houdstermaatschappij; holding, groot concern met aantal dochterondernemingen.
Ondernemingen moeten zich houden aan regelgeving overheid (naast belastingen); Ø Vestigingsvergunning Ø Milieuvergunningen Ø Arbo-wet Ø Kwaliteit- en veiligheidseisen Ø Administratieregels Ø Ontslagwet Ø Sociale premies, loonbelasting Ø Wet op ondernemingsraad
Deregulering; afschaffen overbodige overheidsregels
Concentratieproces; grote ondernemingen nemen kleine ondernemingen binnen bedrijfstak over.
Bedrijfstak; bedrijven die hetzelfde produceren.
Bedrijfskolom; aant. Bedrijfstakken die een bepaald product doorloopt van grondstof producent tot detaillist , prijsverschil tussen die 2 is de toegevoegde waarde. Laatste afnemer betaald daarbovenop nog BTW en accijns.
Bedrijven kunnen op verschillende manieren winst maken, door de productiecapaciteit te vergroten met uitbreidingsinvesteringen. Of door fusies, overnames of joint-ventures.
Expansie binnen eigen bedrijfskolom (hele productieproces bezitten bijv. Shell), of juist specialiseren in de eigen bedrijfstak (Toyota).
Diversificatie; uitbreiden naar parallelle bedrijfstak/kolom
Conglomeraat; ver doorgevoerde diversificatie
Mammoetondernemingen; mega, monster bedrijven.
Prijselasticiteit; aanbodvergelijking; Ea ((q2-q1/q1)/(p2-p1/p1))=tussen 0en1 inelastisch kleiner dan0 of groter dan1; elastisch, dit houdt in dat de mate van verandering in hoeveelheid reageert op de maten van verandering van de prijs, bij een elastische vergelijking geld dus als de prijs met 1%stijgt, dan daalt de vraag met meer dan die 1%. Is een goed inelastisch dan zal de vraag juist toenemen of veranderd hij niet.
H2, Prijzen, kosten en het aanbod
Produceren: Het toevoegen van waarde aan ingekochte grond- en hulpstoffen.
Totale kosten: TK= TVK + TCK of TK= q x GTK
Gemiddelde totale kosten: GTK= TK/q of GTK=GVK + GCK
Gemiddelde variabele kosten: GVK= TVK/q of GVK=GTK-GCK
Gemiddelde constante kosten: GCK= TCK/q of GCK=GTK-GCK
Marginale kosten: MK= ∆TK/∆q of ∆TVK/∆q
Totale opbrengst (=omzet): TO= p x q
Gemiddelde opbrengst: GO= TO/q of GO=p
Marginale opbrengst: MO= ∆TO/∆q
Totale winst: TW= TO ¡V TK of TW= q (p-GTK)
Gemiddelde winst: TW/q of GW= GO- GTK
Doelstellingen: „h Maximale winst wordt bereikt als produktieomvang gelijk is aan MO=MK „h Kostendekking TO=TK „h Laagste kostprijs, GTK is het kleinst en GTK=MK
- Capaciteit hangt af van gedane investeringen. - Het kan lang duren voordat de capaciteit vergroot is
=>Hoe hoger verkoopprijs van een produkt, hoe hoger de winstmarge
Aanbodfunctie: Laat zien hoe groot het aanbod is bij verschillende prijzen
Hoeveelheid die een producent van een produkt aanbied, wordt bepaald door: „h Verkoopprijs vh produkt (P) „h Doelstelling die hij nastreeft „h Kosten
Collectieve aanbodvergelijking: Hoeveel bij elke prijs wordt aangeboden door de hele bedrijfstak. Macro-economisch aanbod: aanbod van alle bedrijfstakken samen voegen
„h Totale kosten zullen toenemen als er in een onderneming meer producten worden vervaardigd, het vereist immers meerdere produktiefactoren. „h Constante kosten nemen af naarmate bezettingsgraad hoger is, kunnen dan over meer producten uitgesmeerd worden.
Proportioneel variabele kosten: als variabele kosten evenredig stijgen met productieomvang.
Degressief: Minder dan evenredig
Progressief: Meer dan evenredig
Break-evenzafzet: totale opbrengsten dekken totale kosten
„h Naarmate de kostprijs van een produkt lager ligt worden er minder productiefactoren verspild en is de productie efficienter. „h Bij proportioneel variabele kosten en een stijgende productie, neemt kostprijs af, omdat GCK daalt en GVK gelijk blijft.
Marginaal: Uitbreiding van productieomvang met een eenheid.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
Hey Jonne, allereerst bedankt,
maar je hebt per ongeluk hoofdstuk 3 ipv hoofdstuk 2 samengevat. Wel bedankt, want daar was ik naar opzoek!
Groeten, Louis.
14 jaar geleden
Antwoorden