Absolutisme = als in een staat niemand de vorst mag tegen spreken.
Adel = mensen (edelen) die door hun afkomst allerlei voorrechtten hadden. Zij vormden een
Aparte groep, waar je alleen door geboorte bij kon horen.
Afkomst = wie je ouders zijn; dat staat vanaf je geboorte vast en verandert nooit meer.
Beroep = een vast soort werk waarmee je, je brood verdient.
Bezit = dingen die van jou zijn (je eigendommen).
Christendom = godsdienst van de volgelingen van Jezus Christus. Volgens de christenen is er maar 1 God en is Jezus zijn zoon. Jezus stierf als straf voor alle slechte dingen die de mensen doen, maar stond weer op uit de dood. Daardoor kan iedereen die volgens christelijke regels leeft, voor altijd in de hemel komen. Slechteriken komen voor eeuwig in de hel. Het heilige boek van de christenen is de bijbel. Het christendom komt voort uit het jodendom, dat ook 1 God kent en het eerste deel van de bijbel als heilig boek ziet.
Communisme = volgens communisten moeten alle fabrieken, winkels en bedrijven eigendom van de staat zijn. De staat moet ervoor zorgen dat al het geld dat in een land wordt verdiend, eerlijk verdeeld wordt.
Conflict = ernstig verschil van mening tussen personen, partijen of landen.
Democratie = vorm van bestuur waarin een volk mag meebeslissen.
Dictatuur = vorm van bestuur met onbeperkte macht voor 1 persoon (dictator) of een groep mensen.
Economie = alles wat te maken heeft met je brood verdienen en geld uitgeven.
Feodalisme = bestuursvorm waarbij edelen beloven hun koning te steunen in ruil voor land.
Gelijkheid = dezelfde rechten en dezelfde kansen hebben als anderen.
Ideologie = een verzameling bij elkaar horende ideeën: een manier van denken, meestal over politiek en samenleving.
Islam = godsdienst met 1 God, omstreeks 600 gesticht door de Arabische profeet Mohammed.
Jodendom = godsdienst van het joodse volk.
Kapitalisme = geld investeren in de hoop winst te maken.
Kerk = organisatie van christenen in de wereld.
Liberalisme = verzameling ideeën die gebaseerd zijn op het geloof in vrijheid.
Onderdrukking = mensen dwingen dingen te doen of te geloven die ze niet willen, of verbieden dingen te doen of te geloven die ze erg belangrijk vinden.
Partij = een organisatie van mensen die invloed in het land willen hebben.
Politiek = alles wat met het bestuur van een land te maken heeft.
Protestant = een deel van de christelijke kerk.
Republiek = een staat zonder koning of keizer.
Revolutie = een verandering waar veel mensen mee te maken hebben, en die het leven helemaal op zijn kop zet.
Sociaal = indeling van groepen in de samenleving en de manier waarop die groepen met elkaar omgaan.
Socialisme = een politieke stroming in de 19e en 20e eeuw die probeerde het leven van de arbeiders te verbeteren.
Staat = mensen die met elkaar een stuk grond hebben, een eigen overheid en eigen wetten.
Totalitarisme = staat waarin de overheid probeert mensen helemaal te beheersen.
Vrijheid = zelf bepalen wat je met je leven wil doen.
Waarde = wat mensen belangrijk vinden.
REACTIES
1 seconde geleden