Economie blok E
Hoofdstuk 5
Paragraaf 1:
Eenmanszaak; een onderneming met 1 eigenaar, deze is aansprakelijk, dus als ze failliet gaan moet de eigenaar de schulden op dat moment betalen uit zijn privé vermogen.
Bij een VOF brengt een aantal vennoten arbeid en vermogen in. Ze verdelen de taken en ze kunnen met elkaar overleggen. Iedere vennoot is hoofdelijk aansprakelijk voor mogelijke schulden. De schuldeisers kunnen hun geld bij iedere vennoot opeisen, ook als hij/zij de schuld niet heeft gemaakt.
Bij een BV/NV zijn de aandeelhouders eigenaar. Zij zijn niet verantwoordelijk voor mogelijke verliezen van het BV/NV.
Dividend; bedrag dat word uitgekeerd aan aandeel houders, deze hangt af van de winst.
De aandeelhouders van een BV/NV kunnen nooit met hun privé vermogen aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke schulden. Dat komt doordat een BV en een NV rechtspersonen zijn volgens de wet. Een rechtspersoon is een organisatie met rechten en plichten. Een rechtspersoon kan zijn eigen bezittingen en zijn eigen schulden hebben, los van de leden die ertoe behoren. Een rechtspersoon kan ook failliet gaan, maar als het misgaat, kunnen de schuldeisers alleen aan het vermogen van het BV of NV komen. De aandeelhouders zijn dan alleen het geld kwijt wat ze voor hun aandelen hebben betaald.
Ondernemingsvormen: Eenmanszaak VOF BV/NV
Eigendom: Eigenaar Vennoten Aandeelhouders
Leiding: Eigenaar Vennoten Aandeelhouders/aangestelde personen
Aansprakelijkheid: Eigenaar met hele vermogen Vennoten met hele vermoge BV en NV zijn rechtspersoon
Paragraaf 2:
Alle ondernemingen zijn wettelijk verplicht om jaarlijks een balans en een resultatenrekening op te stellen.
Debetkant; (hier zie je wat er met het vermogen van de onderneming is gedaan) dat is de linkerkant van de balans bestaat uit bezittingen. De bezittingen van een onderneming zijn; grond, machines, gebouwen, voorraden, geld in kas/ op de bank, vorderingen voor geleverde goederen of diensten op afnemers (debiteuren).
Aan de rechterkant van de balans staat; ( de bronnen waaruit het geld van de onderneming afkomstig is).
Eigen vermogen; wat de eigenaren zelf voor hebben gezorgd, maar ook reserves horen hierbij.
Vreemd vermogen; schulden, nog te betalen bedragen aan leveranciers (crediteuren) en nog te betalen belastingsgeld.
Kosten en opbrengsten van een onderneming staan niet op de balans, maar op de resultatenrekening. Wat is nou het verschil tussen een balans en een resultatenrekening?
- op een balans staan bezittingen, eigenvermogen en vreemd vermogen terwijl op resultatenrekening kosten en opbrengsten staan.
- een balans laat de stand van zaken op een bepaald moment zien en een resultatenrekening laat de winst of verlies over een bepaalde periode zien.
Paragraaf 3:
Een productiefunctie geeft het verband weer tussen de omvang van de productie en de gebruikte productiemiddelen. Op korte termijn hebben we deze formule: q = -A3 + 6A2. Maar op lange termijn heb je met veel meer productiefactoren te maken en wordt de formule zo: E = N + A + K + 0
E= output van 1 eindproduct
N= input van eenheden natuur (grondstoffen, energie)
A= input van eenheden arbeid
K= input van eenheden kapitaal
O= input van eenheden ondernemersactiviteit
De korte termijn
Productiecapaciteit; de maximaal mogelijke productie in een bepaalde periode.
Productievolume/productieomvang; de werkelijke omvang van de productie van een onderneming in een bepaalde periode. Het hangt van het productievolume af in welke mate de productiecapaciteit wordt benut. De bezettingsgraad is het aantal % dat de productiecapaciteit voor benut is.
De lange termijn
Welke factoren bepalen de omvang van particuliere investering?
- winstverwachtingen; als een bedrijf stijging van winst verwacht, zal het in de toekomst over meer financiële middelen beschikken…
- afzetverwachtingen; als een bedrijf toename van de afzet verwacht, doet het er goed aan om productiecapaciteit uit te breiden om in de toekomst aan de grotere vraag te kunnen voldoen.
- Vermogenskosten; als de rente laag is, is investeren met behulp van geleend geld aantrekkelijker, de kosten van het aantrekken van vreemd vermogen is dan hoger.
Afschrijvingen; het waardeverlies van kapitaalgoederen door slijtage.
Een machine koste 10.000 binnen 5 jaar is hij afgeschreven dan legt de onderneming elk jaar 2.000 aan de kant.
Netto investeringen = Bruto-investeringen – vervangingsinvesteringen (afschrijvingen).
Uitbreidingsinvestering; de vaste kapitaalgoederenvoorraad wordt uitgebreid met nieuwe machines, gebouwen, inventaris. Inventaris is de verzamelnaam voor onder meer bureaus, stoelen en typemachines die zich in een onderneming bevinden.
Voorraad mutaties Vlottend kapitaal
Netto investeringen +
Brutoinvesteringen= + uitbreidingsinvesteringen Vast kapitaal
Vervangingsinvesteringen= afschrijven Vast kapitaal
Paragraaf 4:
Productiefactor: Omvang hangt af van: Productiviteit hangt af van:
Natuur Natuurlijke omgeving, natuurlijke hulpbronnen Uitputting natuurlijke hulpbronnen; milieuvervuiling
Arbeid Beroepsbevolking Scholing/ervaring/
arbeidsverdeling/gezondheid
Kapitaal Investeringen Technische ontwikkeling
ondernemersactiviteit Bereidheid om economische risico’s te nemen Kwaliteit van de ondernemersbeslissingen
Diepte-investeringen; hierbij neemt de hoeveelheid kapitaal(goederen) meer toe dan de hoeveelheid arbeid: de verhouding kapitaal/arbeid stijgt. Dit is een arbeidsbesparende investering.
Wanneer een diepte-investering?
- als de productiefactor kapitaal goedkoper is dan de productiefactor arbeid
- als er nieuwe productietechnieken beschikbaar komen die de arbeidsproductiviteit vergroten
Milieubesparende investering; de productiefactor milieu is te duur of als de overheid strenge milieumaatregelen neemt. (besparing op grondstoffen, vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen).
Kapitaalbesparende investeringen; minder eenheden kapitaal nodig voor dezelfde productieomvang, vb. minder maar betere machines.
Productinnovatie: diskman, woningisolatie, mountainbike
Procesinnovatie: lopende band, thuisbankieren, postorderbedrijven.
Welke factoren bepalen of ondernemingen in voldoende mate geschikt personeel kunnen aantrekken?
- scholingsgraad van de beroepsbevolking
- de omvang van de beroepsbevolking
- in hoeverre de beroepsbevolking bereid is betaalde arbeid te verrichten. (emancipatie en arbeidstijd spelen hierbij een rol).
Paragraaf 5:
Variabele kosten: zijn kosten die variëren met de productie omvang
Constante kosten: zijn kosten die niet variëren met de productie omvang
TK= TVK+TCK
Proportioneel variabele kosten: de TVK stijgen recht evenredig met het aantal eenheden product q.
TW=TO-TK
Break-evenpunt: als de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten en heeft de producent geen winst of verlies
TO= p x q
Een kostenfunctie laat zien wat het verband is tussen de kosten en het aantal geproduceerde eenheden product.
- De TVK-lijn is een stijgende rechte lijn vanuit de oorsprong. Dat betekent: de totale variabele kosten stijgen proportioneel, dus rechtevenredig met het aantal eenheden product.
- De TCK-lijn is een horizontale rechte lijn, want de totale constante kosten per periode zijn even groot voor elk aantal eenheden product (binnen de bestaande productiecapaciteit).
- De TK-lijn is een stijgende lijn en begint ter hoogte van de totale constante kosten bij 0 eenheden product. Dus als je 0 eenheden product voortbrengt, geldt: TK= TCK=15.000
5.6
Een ondernemer weegt de extra kosten van het voortbrengen van een extra eenheid product af tegen de extra opbrengsten die het verkopen van deze extra eenheid product oplevert. In de economie spreken we dan van een marginale analyse: de marginale opbrengsten (MO) worden vergeleken met de marginale kosten (MK).
Ook wil de ondernemer weten wat de opbrengst per eenheid product is dat noemen we de (GO). We onderscheiden de gemiddelde totale kosten (GTK), de gemiddelde variabele kosten (GVK) en de gemiddelde constante kosten (GCK).
De GO is de opbrengst per eenheid product. De GO kun je berekenen door de TO te delen door het bijbehorende aantal eenheden product. Dus:
TO p x q
GO= q maar dit is het zelfde als: GO= q dus; GO=p
Als een ondernemer geen enkele invloed kan uitoefenen op de verkoopprijs van zijn product dan kan hij alleen zijn aangeboden hoeveelheid aanpassen aan de prijs die op de markt totstandkomt: hij is hoeveelheidsaanpasser.
Als op een bepaald moment f.80,- dan is de totale opbrengst (omzet) van de ondernemer:
f.80,- x de afzet (p x q)
TO = 80q
80q
De omvang is dan; GO = q dus GO= p = 80
De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst per extra eenheid product.
Anders gezegd: de marginale opbrengst is de extra opbrengst die de ondernemer verkrijgt door 1 product extra (meer) te verkopen;
Extra TO = ˆ TO
MO = extra q = q
Als de variabele kosten proportioneel zijn betekent dat, dat ze steeds met hetzelfde bedrag toe nemen. De gemiddelde variabele kosten (GVK) en de marginale kosten (MK) zijn aan elkaar gelijk als de variabele kosten proportioneel zijn.
5.6
Bij veel productieprocessen nemen de totale variabele kosten en de totale kosten niet recht even toe met de productie omvang. Vaak zullen de genoemde kosten eerst minder dan evenredig (degressief) stijgen en later meer dan evenredig (progressief). Dit komt doordat een productie die nog niet al te omvangrijk is, vaak door het verbeteren van de arbeidsverdeling in verhouding meer toe dan het aantal arbeidskrachten. Hierdoor stijgt de arbeidsproductiviteit. Maar als de productie nog meer toe neemt wordt de communicatie tussen het grotere aantal mensen moeizamer, de verbindingslijnen worden te lang. De productiviteit van de productiefactor arbeid daalt. De genoemde kosten stijgen in dat geval meer dan evenredig.
We spreken van een U-vormig kostenverloop als de GVK de GTK en de MK eerst dalen en vervolgens stijgen.
De TW is maximaal als MW=0, als een producent bijvoorbeeld bij 4, en bij 5 eenheden product dezelfde winst heeft. Constateert hij bij 5 eenheden dat de TW niet groter is geworden. Doordat voor de 5e eenheid product geldt MO=MK. Hij heeft dus 5 eenheden moeten produceren om te kunnen constateren dat bij die productieomvang de TW niet is gestegen. Dus geldt; TW is maximaal als MO=MK of als MW=0.
We kunnen op twee manieren berekenen hoe groot de winst is als de ondernemer streeft naar maximale totale winst.
5.8
Een markt is het samenhangende geheel van vraag naar en aanbod van een goed.
Een concrete markt is een geografisch bepaalde plaats is waar de vragers en aanbieder elkaar op vaste tijdstippen ontmoeten. Een abstracte markt is niet afgesproken op een bepaalde plaats enz. maar een voorbeeld is wereldkoffiemarkt, huizenmarkt.
De marktvorm hangt vooral af van het aantal aanbieders en de aard van het product. We hebben de marktvorm van volkomen concurrentie en drie marktvormen van onvolkomen concurrentie: monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie.
Op een markt is sprake van volkomen concurrentie/ volledige mededinging als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- er zijn veel vragers en aanbieders;
- er wordt een homogeen goed verhandeld;
- de markt is transparant;
- toe- en uittreding op deze markt is vrij.
Een goed is homogeen als de aangeboden eenheden van het goed in de ogen van de afnemers identiek zijn. Transparant; op een transparante markt zijn de afnemers op de hoogte van alle zaken die op de markt van belang worden geacht. Ze zijn volledig geïnformeerd. Als op een transparante markt homogene goederen worden verhandeld, spreken we van een volkomen markt. Van vrije toe- en uittreding is sprake als iedereen als koper of verkoper aan de handel kan en mag deelnemen. Vaak vormen diploma’s, kennis van zaken en financiële middelen een drempel voor toetreding tot een markt.
Monopolie; er is maar een aanbieder van een bepaald product op de markt
Wettelijke monopolies -de gas, water en elektriciteitsbedrijven hebben een wettelijke monopolie. Bij deze monopolies staat niet het winststreven voorop maar het handhaven van een goed voorzieningenniveau en het bereiken van kostenvoordelen door het produceren op grote schaal. Hierdoor kan de prijs laag blijven
Natuurlijke monopolies –hiervan is sprake als een bepaalde grondstof maar op een plaats voorkomst of als de omstandigheden alleen in een bepaald gebied geschikt zijn om een bepaald gewas te verbouwen.
Feitelijke monopolies –deze berust vaak op het hebben van een patent. Als een onderneming als enige een bepaald product heeft ontwikkeld, kan zij daarvoor octrooi aanvragen bij de Octrooiraad, als je dat bezit heb je het recht om het product alleen voort te brengen. Je spreekt ook van een feitelijk monopolie als een onderneming alle concurrenten heeft uitgeschakeld.
Oligopolie; hierbij beheersten weinig aanbieders de markt.
Bijvoorbeeld autofabrikanten, ze willen niet graag concurreren met de verkoopprijzen omdat er dan een prijzenoorlog kan ontstaan. Maar bij oligopolie gebruiken ze meestal innovatie en marketing. Bij marketing gaat het om de verschillende verkooptechnieken:
- prijsstelling
- reclame
- kwaliteit
Oligopolisten hebben meestal ondernemingen in meerdere landen, dus multinationale ondernemingen.
Bij monopolistische concurrentie hebben we te maken met veel aanbieders die een, in de ogen van de afnemers, soortgelijk product aanbieden.
De markten met monopolistische concurrentie zijn voortdurend in beweging. Middelen in de concurrentiestrijd zijn:
- productdifferentiatie
- assortiment
- kwaliteit
- service
- garantie
- promotie (reclame)
- prijsbeleid ( 3 halen 2 betalen)
- en vestigingsplaats
Aantal aanbieders: Aantal vragers: Aard van het product: Marktvorm: Voorbeeld:
Veel Veel Homogeen Volkomen concurrentie Groenteveiling
Een Veel - Monopolie elektriciteitsbedrijf
Weinig Veel Homogeen of heterogeen Oligopolie oliemaatschappijen
Veel Veel Heterogeen Monopolistische concurrentie Elektronische apparatuur
5.9 De prijsvorming op de markt.
Concrete marktè sprake van een duidelijk aanwijsbare geografische plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoetenè bijv. groentemarkt, veiling, automarkt.
Abstracte marktè heeft geen duidelijk aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders elkaar op vaste tijden ontmoeten. bijv. huizenmarkt, de arbeidsmarkt en de vermogensmarkt.
Als vragers en aanbieders geen invloed op de prijs kunnen uitoefenen dan wordt de prijs bepaalt door het marktmechanismeè aanbod van het product en de gevraagde hoeveelheid wordt gelijkè er is evenwicht.
Aanbod kan je weergeven met een aanbodlijn en een aanbodfunctie.
Aanbodlijnè laat zien hoeveel eenheden van een product wordt aangeboden bij uiteenlopende prijzen van een product.
Meestal komt er bij een hogere prijs meer eenheden van het product in omloop, want je kan goede winst maken.
Als er een positief verband is tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid dan betekent dat:
- een stijging van p leidt tot een stijging van Qa (aangeboden hoeveelheid)
- een daling van p leidt tot een daling van Qa.
Zie blz 230
Evenwichtsprijs: de prijs waarbij de gevraagde en de aangeboden hoeveelheid gelijk zijn. Dit is dus als Qv=Qa.
De evenwichtsprijs is een moment opname, omdat de vraag en aanbod lijnen steeds verschuiven.
De vraaglijn van een product schuift naar rechts als:
- de behoefte aan een goed toeneemt
- het inkomen van de gezinnen stijgt
- de prijzen van vergelijkbare producten stijgen
- het aantal vragers toeneemt
Er wordt dus meer gevraagd van dat product.
De aanbodlijn van een product schuift naar rechts als:
- de technische ontwikkeling het eenvoudiger maakt om een product voort te brengen
- het aantal aanbieders toeneemt. Dat gebeurt vooral als de evenwichtsprijs is gestegen door de toegenomen vraag.
5.10 Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie.
De Eu heeft een gemeenschappelijk landbouwbeleidè de prijzen voor landbouwproducten en de regelingen voor het voortbrengen van landbouwproducten voor alle boeren in de Eu zijn gelijk.
Doelstellingen van het beleid:
- een gemeenschappelijke landbouwmarkt.
- vergroting van de productiviteit in de landbouw
- een redelijk inkomen voor de landbouwers
- stabilisering van de prijzen voor landbouwproducten
- het veiligstellen van de voedselvoorziening
- redelijke prijzen van landbouwproducten voor de consument
Minimum prijzen, zodat er meer ruimte is om te investeren.
Soms is aanbod groter dan de vraagè aanbodoverschot. De overheid koopt dit overschot op.
Krijgen subsidies om ook buiten Europa hun producten af te zetten, omdat anders hun prijs te duur is. Om producten buiten Europa tegen te gaan worden er invoerheffingen ingevoerd.
Als er veel overschot is kost dat de overheid veel geld, daarom wordt een bepaalde maximum hoeveelheid product ingevoerd, dus bijv. een boer mag maar max. X liter melk produceren. Als hij meer aanbiedt dan moet hij een boete betalenè superheffing.
Als boeren hun productie verminderen krijgen ze van de EU een inkomenssubsidie.
5.11 Macht op de markt.
Meestal hebben producenten wel macht op de markt bijv door:
- er maar 1 aanbieder op de markt is: monopolie
- een klein aantal aanbieders beheerst de markt, ze helpen elkaar
- een product wordt in verschillende uitvoeringen op de markt aangeboden: autobranche, stelt op grond van de verschillen de autoprijzen vast.
- aanbieders op de markt hebben afgesproken om een product niet onder een bepaalde prijs te verkopen.
Vragers kunnen ook macht op de markt hebben, door bijv zich te verenigen in consumenten organisaties. Een aantal voorbeelden zijn:
- monopolie
- Kartel
- consumentenorganisaties
- vakbonden en wekgeversorganisaties
Monopolie:
Als een bedrijf de enige aanbieder van een product is heeft dat bedrijf een monopoliepositie: bedrijf is een monopolist: stelt zelf verkoopprijs vast.
Wel concurrentie van soort gelijke bedrijven c.q producten. Zoals bij de spoorwegen
Kartel:
Wet Economische Mededinging verbiedt afspraken tussen ondernemingen.
Er kan namelijk prijs oorlog ontstaan, alle prijzen van gelijksoortig bedrijf gaan bijv. omlaag, maar je kan niet meer verkopen, omdat iedereen lage prijzen heeft. Om dus prijzenoorlog te voorkomen vormen ze een kartel.
Kartelè overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. Voorbeelden:
- Prijskartelè product wordt niet onder een bepaalde prijs verkocht.
- Productiekartelè hoeveel eenheden er van een bepaald product in een bepaalde periode maximaal wordt geproduceerd, zo beperk je het aanbod op de markt, zodat de prijs hoog kan blijven.
Consumentenorganisaties:
Bijv. Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis, ANWB etc.
De activiteiten van de consumentenorganisaties zijn:
- vergelijkend waren onderzoek doen
- informatie en voorlichting geven over de aanschaf van producten
- juridische bijstand verlenen bij problemen met leveranciers
- overheid adviseren ten aanzien van wetgeving of voorschriften die belangrijk zijn voor de consument.
vakbonden en werkgeversorganisaties:
Komen voor de belangen van werknemers en werkgevers op.
5.12 Vergroting van de macht op de markt.
Hoe kan een onderneming zijn economische macht vergroten?
Een product ondergaat eerst allerlei bewerkingen voordat het op de markt komt.(bijv koffie: koffiebonen plantage è exporteurè koffiebranderijè winkel) Je kan dit vermelden in een bedrijfskolom zie blz. 247.
Meestal houdt een bedrijf zich bezig met meer dan 1 bewerking of met meer dan 1 product. Hoe meer je zelf doet hoe meer je economische macht krijgt.
Verruiming in verticale richting: uitbreiding in bewerking.
Verruiming in horizontale richting: uitbreiding van producten
Je kan ook afstoten als een bepaald product of bewerking geen winst meer maakt.
Economische macht kan je ook vergroten door fusie of overname.
Bij verticaalè fabriek neemt een een fabriek over die grondstoffen voor zijn product maakt.
Bij horizontaalè Bank fuseert met verzekeringsmaatschappij.
Er wordt veel gefuseerd om grote sterke bedrijven te krijgen voor concurrentie met de EU.
5.13 De marketingmix en de concentratie op de markt.
Marketingbeleid van een bedrijf bestaat uit 4 categorieën:
- prijsbeleid
- productbeleid
- promotiebeleid
- plaatsbeleid
Prijsbeleid: Prijs van een product moet hoger zijn dan de productiekosten. Breakeven punt berekenen. Prijs ook afhankelijk van de concurrenten en van andere producten in de winkel.
Productbeleid: het assortiment wat de onderneming aanbiedt, ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten.
Promotiebeleid: om goede naam en grote naamsbekendheid te krijgen. Reclame en verkoopacties.
Plaatsbeleid: waar vestigt de onderneming zich. Goede bereikbaarheid etc.
Fusie: 2 ongeveer even grote ondernemingen gaan samen in 1 nieuwe onderneming.
Overname: Kleine onderneming wordt eigendom van een grote onderneming.
Als er op de markt een klein aantal grote ondernemingen zijn dan heet dat sterke concentratie. Dit heeft voor en nadelen:
- Schaaleffecten: Hoe groter de bedrijven hoe meer massaproductie. Productiekosten dalen en de verkoopprijs kan dalenè schaalvoordeel.
- Planning: Ook het voortbestaan van grote bedrijven is niet altijd zeker, als dat wel zo was kan je beter plannen.
- Innovatie: Als bedrijven veel winst maken hebben ze geld voor product en procesinnovatie.
- Verstarring: Er zijn ook nadelen aan grote bedrijven
1. Economische macht kan zo groot zijn, dat ze ondanks het schaalvoordeel toch de prijzen hoog houden, omdat er bijna geen concurrentie is.
2. Bedrijven kunnen zo groot worden, dat er allemaal regels en voorschriften nodig zijnè bureaucratie.
3. Grote onderneming is minder flexibel. Ze kunnen niet makkelijk inspelen op veranderingen in de markt. Dit kan ten koste gaan van de innovatie.
Als deze 3 leiden tot een gebrek aan dynamiek op de markt (dus hoge prijzen, geen nieuwe concurrentie, weinig nieuwe of verbeterde producten) dan heet dat verstarring.
Overheid heeft wetten gemaakt om in te kunnen grijpen in het marktproces:
- mededingingswetten: om gezonde concurrentieverhoudingen in stand te houden.
- sociale wetten: om het wegvallen van inkomen op te vangen, bijv bij ontslag.
- milieuwetten: om milieu te verbeteren en een schoon leefmilieu te behouden.
5.14 Het mededingingsbeleid van de Europese Unie.
Als veel kleine bedrijven opgaan in grote bedrijven kan dat nadelig zijn:
- Minder concurrentie, dus hogere prijzen.
- Verliezen van dynamiek, ontwikkeling van nieuwe producten komt in gevaar.
Concurrentie is belangrijk voor de prijzen en voor de innovatie. Het doel van het Europese mededingingsbeleid is om de bedrijven te dwingen tot scherpe prijzen en innovatie. Er zijn 3 voorschriften:
1. Ongewenste bedrijfsconcentraties in de EU tegengaan.
2. Voorschriften van techniek, milieu en gezondheid in de EU gelijktrekken. Fusies in de Eu kunnen pas doorgaan als de EU toestemming geeft. Kartels zijn zo goed als verboden.
3. Belastingen in de EU harmoniseren. BTW tarieven in de EU verschillen per land. Of zoals de benzineaccijns. Is in Nederland hoger dan in België en Duitsland, dus gaan ze daar tanken. Willen dus proberen de belasting gelijk te trekken.
Doel van de Europese eenwording is om een machtig handelsblok te worden t.o.v. VS en Japan.
Beroepen en Welvaart.
Als productie van een product langere tijd kost, dan sluit het aanbod niet altijd goed aan bij de vraag. Denk aan varkenscyclus.
Varkenscyclus heb je ook bij vervolg opleidingenè in 1990 kiezen veel scholieren vervolgopleiding in handel, horeca en reparatie. In 1993/1994 merken ze dat er maar weinig vacatures hier voor zijn.
Hoofdstuk 5
7.2- Samenvatting door een scholier
- 4e klas vwo | 3432 woorden
- 18 juni 2003
- 49 keer beoordeeld
7.2
49
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?
Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.535 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
De 5 grootste surprisevalkuilen
Perfécte deal? Pas op voor nepwebwinkels
Mays en Ana emigreerden naar Nederland
REACTIES
1 seconde geleden