Vrouwenemancipatie

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Stelling door een scholier
  • 5e klas vwo | 1981 woorden
  • 18 september 2003
  • 79 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
79 keer beoordeeld

1. De vrouwenemancipatie begon met de strijd voor vrouwenkiesrecht (rond 1900). 2. Vrouwenemancipatie kwam ook op gang door de industrialisatie. (rond 1850) 3. Roldoorbreking heeft gezorgd voor vrouwenemancipatie. 4. Door Aletta Jacobs (1854-1929) is de vrouwenemancipatie op gang gekomen. 5. De feministen van de eerste golf (1850-1920) kwamen voort uit de welgestelde burgerij. 6. In Nederland ontstond het feminisme door het overschot van vrouwen op de huwelijksmarkt. (rond 1929) 7. Emancipatie van vrouwen wordt vaak afgemeten aan hun deelname op de arbeidsmarkt. 8. De plaats van de vrouw in de maatschappij was in de 19e en 20e eeuw nog erg bescheiden. 9. Rond 1900 moesten veel vrouwen uit werken gaan, omdat de mannen te weinig verdienden. 10. Tekort aan arbeidskrachten na 1950 gaf kansen voor de vrouw.(al gold dat vooral voor ongehuwde vrouwen.) 11. Door de groei van de economie (na 1955) is de emancipatie van de vrouw toegenomen
12. De vrouw had rechten gekregen tijdens de 2e feministische golf (1951-1970), maar niet genoeg kansen om ervan gebruik te maken. 13. Doordat de regel de man is het hoofd van het gezin in 1969 werd afgeschaft kwam er gelijke rechten in het gezin. 14. Nederlandse vrouwen waren in 1970 niet genoodzaakt buitenhuis te werken, door het minimumloon en sociale voorzieningen. 15. Door de Europese Gemeenschap is de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt verbeterd. (1975 => vrouwenrichtlijnen) 16. Doordat de overheid vrouwenorganisaties subsieerde in 1980 namen de harde acties af. 17. De vijandigheid van mannen tegen vrouwenarbeid neemt af bij toenemende welvaart. 18. Oude normen en waarden, onder andere met betrekking tot de kostwinner (man), blijven in de weg staan van verandering. 19. Door tekort aan kinderopvang is de rol van de vrouw nu in de maatschappij niet verder toegenomen.

Bronnen: -Vrouwen in beweging van kiesrecht naar roldoorbreking, Henriette Gieles-Colenbrander, s’Hertogenbosch, 1e druk 1989.

-Vrouwen en hun keuzes, nu en in de toekomst, Jeroen Duijvestijn, Amsterdam, 1e druk 2000.

-De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd, DR.W.H.Posthumus-van der Goot, Nijmegen, 1e druk 1984.

Onderbouwing van mijn stellingen: Vrouwen emancipatie sinds de 19e eeuw
1) Rond 1900 had slecht 14% van de Nederlanders stemrecht. De arbeiders en de vrouwen mochten niet stemmen. Het ene deel onder leiding van Aletta Jacobs kwam op voor de rechten van de vrouw => ze streden voor vrouwenkiesrecht. Het andere deel door de socialisten kwam op voor de arbeiders. Zij wouden in de eerste plaats algemeen kiesrecht, want ze wouden een rechtvaardige maatschappij waarin niemand wordt gediscrimineerd ook de vrouw niet. In 1917 kregen alle mannen actief kiesrecht en passief kiesrecht. De vrouwen kregen alleen passief kiesrecht. In 1918 nam de eerste gekozen vrouw S. Groeneweg plaats in de 2e kamer. In 1919 kregen de vrouwen dan ook actief kiesrecht. In 1922 kwam er ook een staatkundige gelijkstelling van mannen en vrouwen in de grondwet.

2) + 9) Door de industrialisatie veranderde er veel voor de arbeiders. Een groot deel van de landarbeidsters werd overbodig. Er ontstond een grote trek naar de grote steden met de fabrieken, maar er heerste slechte arbeidsomstandigheden. Er waren te weinig woningen, werkomstandigheden waren heel slecht en de lonen waren laag. Te laag om van rond te komen. De arbeidsvrouwen moesten wel gaan werken, maar zij kregen het slechtste werk tegen een lager loon dan de mannen, omdat zij door hun geringe lichaamskracht minder konden presteren dan mannen. Deze vrouwen waren dubbel belast, omdat ze ook nog voor hun gezin moesten zorgen. De vrouwen uit de burgerij hadden een vereenvoudiging van hun huishouden. Door de uitvinding van vele machines. Ze hadden meer tijd, door de hulp van dienstbodes. Ze zouden meer buitenhuis kunnen en willen doen.Ze kwamen op voor de arbeiders en deden sociaal werk. Het werd toch nog steeds onfatsoenlijk gevonden als een vrouw ging werken.

3) Roldoorbreking gaat stap voor stap. Het gaat om vooroordelen, waardoor van een vrouw een stereotiep gedrag wordt verwacht, uit de weg te ruimen. Vrouwen kunnen zich ook nuttig maken en ze zijn niet alleen goed voor het gezin, dat willen vrouwen duidelijk maken met roldoorbreking. Vrouwen werden minder betaald en kregen slechter werk, omdat ze toch gingen trouwen en dan niet meer mochten werken. Vrouwen zijn ontevreden over de verdeling van de huishoudelijke taken. Toch is het wel voor een gedeelte door hun zelf. Ze vinden dat mannen niet in de wieg zijn gelegd voor het huishouden en ze vinden het toch moeilijk om taken in het huishouding en de opvoeding van de kinderen over te dragen aan hun echtgenoot. Als de mannen dan zorgtaken doen, dan doen ze alleen de leuke dingen zoals de kinderen naar voetbal brengen.

4) Aletta Jacobs (1854-1929) was 17 toen ze een verzoek indiende bij minister Thorbecke om toegelaten te worden tot de universiteit (1871). In die tijd konden meisjes niet aan de universiteit studeren. Ze kreeg toestemming en haar medestudenten moesten wennen, maar ze accepteerden haar en zo kwamen er door Aletta meer vrouwen studeren. In 1879 vestigde zij zich als eerste vrouwelijke arts in Amsterdam. Aletta hielp hiermee het vooroordeel tegen werkende vrouwen te doorbreken. In 1882 opende ze een speciaal spreekuur en gaf daar voorlichting over geboortebeperking en voorbehoedsmiddelen. Aletta Jacobs liep voorop bij het vrouwenkiesrecht, want ze wou de discriminatie van de vrouw bij de wet tot een einde brengen. Ze was de leidster van de vereniging voor Vrouwenkiesrecht.

5) Door de kiesrechtstrijd was de vrouwenbeweging uitgegroeid tot een massabeweging door dit is men de periode tot 1920 de eerste feministische golf gaan noemen. Feministen zijn zij die opkomen voor de rechten van de vrouw. Vrouwenemancipatie is dat de vrouw uit haar ondergeschikte positie treedt en gelijke rechten verwerft als de man. De vrouwen uit de welgestelde burgerij waren vooral deze feministen. Zij hadden het geld en de tijd om zich te ontwikkelen en te organiseren. Ze wouden volkomen gelijkstelling met de man. De arbeidersvrouwen hadden het al te druk met hun werk en hun gezin.

6) Sinds 1929 stijgende welvaart. Zij wilden werken en mochten dat ook, maar alleen in typische vrouwen beroepen, zoals naaister, typiste onderwijzeres, dienstbode (30%) en verpleegster. Ongehuwde vrouwen hadden het niet makkelijk. Ze konden moeilijk woonruimte vinden en moesten dus bijna wel bij hun ouders blijven wonen. Er was in 1929 een vrouwenoverschot van 15%, dit kwam door de grote zuigelingsterfte waar meer jongensbaby’s doodgingen. Ook werd er minder getrouwd. Dit kwam doordat de eerste boerenzoon het land kreeg en anders moest het land worden verdeeld.

7) De afgelopen 20 jaar is het percentage vrouwen met een betaalde baan erg gestegen. Dit geeft aan dat de strijd van vrouwen van gelijke behandeling wel degelijk vruchten heeft afgeworpen. Dat meer vrouwen een betaalde baan hebben, wil nog niet zeggen dat er meer werkgelegenheid voor vrouwen is gecreëerd. Er werken veel vrouwen in deeltijd. Dit zou kunnen betekenen dat niet de totale arbeid voor vrouwen is gestegen, maar dat ze het beschikbare werk eerlijker onder elkaar hebben verdeeld. Vrouwen stromen moeilijk door naar hogere functies. Vrouwen worden onder hun kunnen aangenomen, en het duurt langer voordat ze promotie maken. Als ze vrouwen naar hogere functies willen laten stromen moet het beleid aangepast worden. => problemen met kinderen dus zorgen voor meer kinderopvang, vrouwen minder weerstand ondervinden in hun werk tegen korter werken. Door ouderschapsverlof kunnen ook mannen bepaalde tijd voor de opvoeding van hun kind krijgen. Na kinderen is het moeilijk voor vrouwen om weer terug te treden in hun werk => dit leidt tot onderbetaling en geen vooruitzichten op promotie.

8) De vrouw was in de 19e eeuw nog steeds niet gelijk aan de man, rond 1950 mochten de vrouwen pas dezelfde dingen als de man en waren ze gelijk gesteld. Het is nog steeds zo dat vrouwen minder verdienen dan de mannen. Ook zijn er minder vrouwen in hogere functies, omdat de mensen van een onderneming liever geen vrouw willen, omdat ze dan bang zin dat als ze kinderen krijgt dat ze toch minder gaat werken.

10) Nog steeds was de overheid van mening dat gehuwde vrouwen niet hoorden te werken. Man => kostwinner. Vrouwen werden ontslagen als ze trouwden. Ongehuwde vrouwen mochten wel werk doen. Vanaf de midden jaren 50 ging het zo goed met de economie dat er tekort kwam aan arbeidskrachten. Meer kans => voor de vrouwen. Nog steeds werden gehuwde vrouwen ontslagen. Er kwam verzet van de vrouwenorganisaties, maar het bleef een schande als een gehuwde vrouw ging werken, want dat zou een verwaarlozing voor het gezin betekenen en een teken van armoede.

11) In 1955 werd een motie aangenomen dat huwende ambtenaressen en onderwijzeressen niet meer ontslagen mochten worden. In 1956 wijziging huwelijkswet einde aan de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. Ze was niet meer onmondig en kon zelfstandig een contract afsluiten. Na WO2 moest het land worden opgebouwd en daarbij konden de vrouwen een belangrijke rol spelen. Zo waren er meer banen en betere scholing waar de meisjes/vrouwen gebruik van konden maken.

12) Ze hadden wel het recht om te gaan werken, maar er was nog niet gezorgd voor kinderopvang. Er was geen parttime werk mogelijk. Het rollenpatroon was er nog, als je als man goed verdiende, dan ging je vrouw echt niet werken alleen als ze niet rond konden komen dan moest de vrouw wel gaan werken. Als de man dus veel verdiende gingen vrouwen wel eens vrijwilligers werk doen.

13) De vrouw werd wettelijk gelijk gesteld aan de man en nu kon zij zelfstandig beslissingen nemen. De man was niet meer het hoofd van het gezin dat waren de ouders nu gezamenlijk. Ze had inspraak en kon opkomen voor zichzelf.

???????14) De man verdiende voldoende om het gezin te onderhouden. Het minimumloon was genoeg om ervan rond te komen. Hiervoor verdienden vrouwen minder dan mannen. De mannen verdienden goed of hadden een uitkering en dan hoefde de vrouw dus ook niet te werken. Dat werd toch nog gezien als een schande en een teken van armoede als de vrouw ging werken.

15) De Europese richtlijnen waren: Eerste richtlijn: in 1975 de gelijke verplichting dat mannen en vrouwen gelijk loon voor gelijk werk kregen. Tweede richtlijn: In 1976 gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Ze wouden dus tegengaan van directe en indirecte discriminatie. En dat heeft vooral betrekking op selectie criteria voor beroepen en functies. Derde richtlijn:Vanaf 1984 gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de sociale zekerheid. Vierde richtlijn: Regelingen die werknemers en werkgevers in ondernemingen overeenkomen, zoals pensioenregelingen. Vijfde richtlijn: De gelijke behandeling van zelfstandigen. (oorspronkelijk doel verbetering aan te brengen in de wettelijke rechten van meewerkende vrouwen in familie bedrijven.) Toch is het aantal kostwinnersbepalingen dat mannen bevoordeelt in bv uitkeringen, werkeloosheid, nauwelijks afgenomen.

16) Dit komt doordat de overheid vele vrouwenorganisaties subsidieert, waardoor, men zich meer richt op uitdelen van folders en niet meer echt protestmarsen en demonstraties. Voor veel organisaties was subsidie een bewijs dat de overheid de onderwerpen van de vrouwenbeweging serieus nam. Er was sprake van professionele acties uitgevoerd door betaalde krachten.

17) Mannen hadden de vrouwen net zo goed kunnen blijven onderdrukken, maar omdat ze inzagen dat de economie erop vooruitging vanwege het aantal arbeiders dat erbij kwam, hebben de mannen zich “ overgegeven” aan de emancipatie. Het gevolg was dat de vrouwen de baantjes kregen die ze net zo goed als mannen konden doen, zoals ze zelf altijd zeiden. En de mannen stroomden door naar hogere functies in het bedrijfsleven.

18) Mannen en vrouwen houden traditionele rolpatronen in stand.De zorgtaken worden nog steeds meer door vrouwen gedaan. Mannen nemen alleen de leuke zorgtaken op zich zoals de kinderen naar school of naar voetbal brengen. Vrouwen maken het de man ook niet makkelijk om mee te doen in het huishouden. Ze denken dat de man het toch niet goed kan.Werkende vrouwen voelen zich vaak verantwoordelijk voor de zorg binnen het gezin. Ze horen toch nog weleens dat ze hun kinderen verwaarlozen.

19) Vrouwen zorgen vaak nog voor de kinderen en men vindt dat een goede kinderopvang voorziening nog steeds niet echt bestaat, daardoor zal het moeilijk blijven om absolute gelijkheid tussen mannen en vrouwen te krijgen. Vrouwen zijn dubbel belast en werken dus veelal in deeltijd en dat is bijna alleen mogelijk in lagere functies. Er zijn bijna geen mannen die deeltijd werken. Er zijn dan ook weinig vrouwen die economisch afhankelijk kunnen zijn.

REACTIES

H.

H.

Moet de laatste regel niet zijn "economisch Onafhankelijk".

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.