Criminaliteit, strafrecht en samenleving
2 criminaliteit: alle strafbaar gestelde gedragingen (door rechter) verschillende normen: - religieuze normen (elke godsdienst stelt eigen normen, geen seks voor het huwelijk, heb je naasten lief enz.) - morele normen (meeste mensen hebben morele principes, morele principes kunnen voortkomen uit een godsdienstige overtuiging bijv. respect voor andere mensen) - fatsoensnormen (is in verschillende landen anders, hier laat je bijv. geen boer na het eten terwijl het in china juist een teken van waardering is)
persoonlijke normen: ontstaan min of meer vanzelf (ongeschreven regels). Meestal ontstaan persoonlijke normen onder invloed van de mensen in de naaste omgeving. Wie zijn eigen persoonlijke normen niet kan hanteren wordt gefrustreerd of krijgt gewetensconflicten. Bijv. een student die graag een tentamen wilt halen maar niet op tijd uit bed kan komen om te gaan studeren.
groepsnormen: veel normen ontstaan in groepen waarin mensen leven. Ook deze normen worden niet bewust uitgedacht, maar groeien vanzelf, vaak zijn deze normen trendgevoelig; wie zich niet aan de groepsnormen conformeert, wordt \"abnormaal\" genoemd, wordt gepest, uit de groep gestoten en gediscrimineerd.
codificatie: vastleggen van regels, normen en wetten die ontstaan doordat de overheid bewust over goed en kwaad gaat nadenken en algemeen geldende regels formuleert
wetten: normen die door de overheid zijn vastgelegd in naam van alle mensen
rechtsregels: regels over de manier waarop overtredingen kunnen worden tegengegaan, hoe mensen kunnen worden gedwongen de normen na te leven of hoe ze kunnen worden gestraft wanneer ze dat niet doen betekenis rechtsregels:
- geven zekerheid (wanneer je je eigen mening uit weet je dat je niet gestraft word, want er is vrijheid van meningsuiting)
- doelmatig ordenen van de samenleving (schrijven voor wat bijv. de taken zijn van de gemeenten, provincies en landelijke overheid, wie moet welke belasting betalen, op welke manier moet subsidie worden aangevraadt)
- maken onafhankelijke rechtspraak mogelijk (rechter hoeft zich alleen maar aan de regels van de wet te houden en kan zich daardoor onafhankelijk, ook van de ovrheid, opstellen)
- voorkomen conlicten of ze verminderen (als een verkoper en slecht product verkoopt kan de koper de verkoper op zijn plicht wijzen en het product teruggeven)
- bevorderen van rechtvaardigheid (geven aan wat de overheid goed of slect vind)
- maken gedrag voorspelbaar (je mag ervan uit gaan dat auto’s rechts rijden)
- dragen bij aan het voortbestaan van de groep of samenleving
positieve recht: het recht dat in een samenleving geldt
gewoonterecht: rect dat niet is gecodificeerd (vastgelegd)
privaatrecht: regelt vooral welke verplichtingen mensen ten opzichte elkaar hebben wanneer ze afspraken willen maken, contracten willen sluiten, goederen willen kopen, huizen willen verhuren, willen trouwen, enz.
publiekrecht: regelt vooral de relatie tussen de overheid en de burger. daaronder vallen bijv: * het staats- en bestuursrecht (parlement, verkiezingen, verhouding burger-gemeente)
* het strafrecht
3 overtredingen: schending van regels die onze maatschappij ordenen, schendingen die niet als erg worden beschouwd (bijv. een fietser die door rood rijd, wordt door niemand beschouwd als een misdadiger) misdrijven: strafbare gedragingen die door iedereen (in ieder geval door de wetgever) als moreel onaanvaardbaar worden beschouwd bijv. diefstal, mishandeling, moord. criminaliteit: alle strafbaar gestelde gedragingen. legaliteitsbeginsel: dat iemand alleen gestraft mag worden op grond van strafbepalingen die opgeschreven staan in door de overheid vastgestelde wetten
Het vertalen van de heersende waarden en normen over wat crimineel is, gebeurt in Nederland sinds de Franse Revolutie door de wetgever. Met name de Franse filosoof Montesquieu bracht het denken over de rechtspraak op een hoger niveau door het formuleren van zijn ideeën van de Trias Politica. De machten in de samenleving moesten gescheiden worden in een wetgevende, uitvoerende, en een rechterlijke macht. De rechterlijke macht moest zich houden aan de wetten zoals die door de wetgevende macht waren gemaakt. De wetgever moest dus bepalen wat strafbaar, wat crimineel was.
Hoge Raad: het hoogste rechtscollege in Nederland, in een
arrest: de beslissing van de Hoge Raad in een zaak die haar is voorgelegd
wanneer de Hoge raad zo’n uitspraak heeft gedaan, heeft deze uitspraak in feite hetzelfde effect als een wet.
jurisprudentie: uitspraken van rechters die gevolgen kunnen hebben voor toekomstige rechtszaken.
vormen van criminaliteit:
- agressieve criminaliteit (mishandeling, moord, vernieling, agressie)
- seksuele criminaliteit (aanranding, verkrachting, incest)
- vermogens criminaliteit (diefstal, heling, fraude, belastingontduiking)
- verkeers criminaliteit (rijden onder invloed, doorrijden na ongeluk)
- overige criminaliteit (rugshandel, wapenbezit, milieudelicten)
kleine criminaliteit/veel voorkomende criminaliteit: massaal voorkomende strafbare gedragingen die hinderlijk zijn voor de burgers en die gevoelens van onveiligheid bij de burgers kunnen vergroten. Bijv. bedreigingen, vechtpartijen, andere vormen van klein geweld, fietsendiefstallen, inbraken in woningen, voetbalvandalisme, zwartrijden bij het openbaar vervoer, winkeldiefstallen en verkeersdelicten. zware criminaliteit: moord, verkrachtingen, georganiseerde misdaad, drugshandel.
4
geregistreerde criminaliteit: alle overtredingen en misdrijven die bij de politie worden gemeld of die zij zelf constateert, en daarna worden geregistreerd
politiestatistieken: allerlei soorten diagrammen, tabel of grafiek met cijfers
redenen om cijfers van politiestatistieken te relalativeren:
- de cijfers geven geen beeld van de totale criminaliteit omdat veel slachtoffers om verschillende redenen geen aangifte doen van bepaalde misdrijven. bijv. winkeldiefstallen worden vaak niet gemeld omdat de winkelier weinig vertrouwen heeft in de politie, en fietsendiefstal omdat het toch geen zin heeft
- de politie heeft een aantal prioriteitstaken. De politie voert een selectief opsporingsbeleid, dat wil zeggen dat ze niet zoveel aandacht besteedt aan alle vormen van criminaliteit, als de politie geen mankracht heeft en de vaardigheid mist om computerfraude op te sporen, blijkt uit de politiestatistieken dat er nauwelijks sprake is van dit misdrijf, wat niet wordt geconstateerd kan ook niet worden geregistreerd.
- zichtbare vormen van zichtbare vormen van criminaliteit zoals geweld en verkeersdelicten, komen vaker ter kennis van de politie dan minder zichtbare vormen zoals fraude.
- de toename van het aantal regels en de groei van bepaalde activiteiten (verkeer) brengt een toename van het aantal overtredingen met zich mee.
- de cijfers moeten gekoppeld worden aan demografische gegevens, bijv. Ned: vergrijzing, bevolkingsgroei neemt af, minder kinderen; cijfers over de groei of afname van de bevolking.
- veel strafbare feiten worden nooit ontdekt. Bijv. fraudes en computercriminaliteit en verkeersovertredingen
voorstel van transactie: veel verdachten van strafbare feiten mogen van de politie (bij hele lichte overtreding) een bedrag aan de politie of aan het Openbaar Ministerie betalen in ruil voor verdere vervolging.
seponeren: de oficier van justitie ziet af van verdere vervolging bijv. omdat de verdachte pas voor de 1e keer met justitie in aanraking komt, omdat de verdachte nog erg jong is, of zelfs omdat het justitiële apparaat vanwege overbelasting minder ernstige delicten niet wil vervolgen.
Uiteindelijk komt maar een klein gedeelte van de strafbare feiten die bij de politie staan geregistreerd terecht bij de rechtbanken. Rechtbankstatistieken zijn om deze redenen niet betrouwbaar=> deze statistiek valt ook onder de geregistreerde criminaliteit. Zij geven natuurlijk wel nauwkeurig aan hoeveel verdachten schuldig bevonden worden aan het ten laste gelegde misdrijf. De politie registreert elk persoon die wordt verdacht. De rechtbank registreert welke verdachten ook daadwerkelijk schuldig bevonden worden. Over de totale criminaliteit in de samenleving zeggen ze echter weinig.
niet geregistreerde criminaliteit kan worden onderzocht door middel van slachtofferenquêtes en self-report onderzoeken:
- slachtofferenquêtes: daarbij wordt dan gevraagd of men slachtoffer is geworden van een misdrijf, leveren vooral gegevens op over de kleine criminaliteit
op een aantal punten zijn deze enquêtes niet betrouwbaar:
*slachtoffers van moord kunnen niet meer ondervraagd worden
*slachtoffers van misdrijven als chantage en verkrachting zullen het misdrijf eerder onvermeld laten omdat ze niet bereid zijn hun gevoelens bloot te leggen.
*veel misdrijven leveren geen duidelijk slachtoffer op. Bij misdrijven als vernieling van bushokjes of belastingfraudes
- self-report-onderzoeken: in dit geval wordt echter gevraagd naar de misdrijven die de ondervraagde begaan heeft, wordt anoniem afgenomen hierdoor komen ook misdrijven aan het licht waarbij geen duidelijke individuen als slachtoffer zijn aan te wijzen. via deze methode kan beter onderzocht worden of er een relatie is tussen bepaalde vormen van criminaliteit en sociale klassen.
op een aantal punten is deze enquête niet betrouwbaar:
*naarmate de misdaad zwaarder is, zal de dader minder genegen zijn eerlijke antwoorden te geven op de vragen
*beroepscriminelen zullen wellicht helemaal niet meewerken aan dit soort onderzoeken
conclusies die getrokken kunnen worden uit de combinatie van de cijfers. - een groep van probleemjongeren is verantwoordelijk voor een groot deel van de kleine criminaliteit, deze jongeren onderscheiden zich op tal van punten: *ze hebben veel sociale problemen, ze gokken, gebruiken drugs, hebben weinig banden met de samenleving *hebben nauwelijks perspectief op sociale mobiliteit (stijgen opmaatschappelijke ladder). Vanwege hun lage opleiding komen ze nauwelijks in aanmerking voor zinvol werk. *ze hebben vaak een slecht ontwikkeld gevoel voor waarden en normen problemen met en tussen de ouders spelen daarbij een belangrijke rol *ze beschikken niet over voldoende sociale vaardigheden om zich een plaats in de samenleving te kunnen veroveren *ze zijn vaak van allochtone herkomst - etnische afkomst speelt een rol, allochtone groepen blijken ondervertegenwoordigd te zijn in witteboordencriminaliteit, maar oververtegenwoordigd in delicten als diefstal en drugshandel - ook de locatie speelt een rol, bewoners van grote steden vertonen meer crimineel gedrag dan bewoners van kleinere steden en dorpen, dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat er in grote steden meer kansarme jongeren wonen en dat er minder sociale controle is. - criminaliteit is in zekere zin milieugebonden is, in lagere milieus komen meer agressieve delicten en inbraak/diefstal voor, in hogere sociale milieus komt meer witteboordencriminaliteit (belastingontduiking, fraude, verduistering) voor. - de georganiseerde misdaad in de afgelopen decennia is toegenomen, oorzaken daarvan zijn vooral te vinden in de toenemende vraag naar illegale goederen zoals drugs en wapens - meisjes zijn in de criminaliteitscijfers een grotere rol gaan spelen, dat heeft te maken met de veranderde opvoeding en de voortschrijdende emancipatie
5 De theologische visie en de klassieke school: Met de moderne westerse beschaving beginnen we bij de Grieken en Romeinen. Over de oorzaken van de misdaad heeft echter niemand uit die tijd iets op papier gezet. Er zijn slechts wat algemene opmerkingen te vinden over ellende als oorzaak van alle kwaad.
Pas in de renaissance schrijft de Engelse filosoof Thomas More (1478-1538), over de oorzaken van de criminaliteit. Geheel in overeenstemming met de ideeën die blijken uit de rest van zijn werk verklaart More de uit sociale oorzaken. De criminaliteit zou het beste bestreden kunnen worden door de nood van het volk te lenigen en door te zorgen dat er voor iedereen werk en een inkomen was. In het midden van de 18e eeuw gingen belangrijke Franse filosofen Rousseau, Montesquieu en Voltaire zich afzetten tegen de traditionele christelijke opvattingen van die dagen. De kerk had een eenvoudige verklaring voor het bestaan van de criminaliteit. Door de erfzonde was de mens zondig geworden, geneigd door het kwade. De filosofen namen geen genoegen met deze theologische verklaringen en gingen zoeken naar rationele verklaringen voor het bestaan van criminaliteit. Buiten Frankrijk werden vele denkers geïnspireerd door de ideeën van de Franse filosofen. Cesare Beccaria(1738-1794) is van hen in dit verband de belangrijkste. Hij verzette zich krachtig tegen de buitensporige en willekeurige straffen die in die tijd werden opgelegd, en pleitte voor wetten op grond waarvan gestraft zou moeten gaan worden. In zijn boek legde hij sterk de nadruk op de maatschappelijke oorzaken van misdaad. Hij ging ervan uit dat de mens een rationeel wezen is. De misdaad wordt daardoor een kwestie van berekening; een analyse van kosten en baten. Straf moet ervoor zorgen dat misdaad niet loont. De straf moet bovendien rechtvaardig zijn en niet strenger dan nodig. Het voorkomen van misdaad via de wet is volgens Beccaria niet zozeer een kwestie van het dreigen met straffen, maar vooral van het maken van wettelijke regelingen waardoor sociale omstandigheden die tot misdaad leiden, verdwijnen. Beccaria had een optimistische maatschappijvisie. De opvattingen van Beccaria over criminaliteit en de rationele mens noemen we: de klassieke school.
Biologische-Psychologische theorieën en de antropologische school: De Turijnse gevangenisarts Cesare Lombroso(1835-1909) ontwikkelde een theorie gebaseerd op onderzoek onder duizenden gevangenen. Zijn theorie legde een verband met de evolutietheorie. Criminaliteit was iets primitiefs dat vanzelf zou verdwijnen wanneer de evolutie zijn gang zou kunnen gaan. Mensen die ernstige misdaden bedrijven, zijn in deze opvatting individuen die nog erfelijke eigenschappen bezitten die de meeste mensen in de historie van de evolutie al doorlopen hebben. De psychische eigenschappen van deze mensen >>de neiging tot misdaad, morele afstomping en de wispelturigheid<< gaan samen met fysieke eigenschappen, zoals een bepaalde schedelvorm, een laag voorhoofd, vergroeide oorlellen, flaporen en een geringe pijngevoeligheid. Omdat Lombroso zijn theorie baseerde op zijn \"vermeende\" kennis van natuur van de mens (in Grieks: antropos) noemen we zijn opvattingen: de antropologische school. De theorie sloot ook aan bij het toen der tijd algemeen verspreide bijgeloof dat het karakter van een persoon weerspiegeld is in zijn uiterlijk. De aantrekkelijkheid van de theorie werd natuurlijk verhoogd door het feit dat de schuld voor de misdaad gelegd werd bij de misdadiger zelf en niet bij de burgers. Maar voor het bestaan van mensen die erfelijk behelst zijn met misdadige eigenschappen is de gewone burger niet verantwoordelijk. Enkele conservatieve politici in de VS hebben al beweerd dat misdadigheid wel genetisch bepaald zal zijn. Misdaad moet in hun ogen bestreden worden door genetische manipulatie. Politici kunnen deze theorieën dan misbruiken door de andere factoren uit de samenleving te negeren als veroorzakers van de criminaliteit. De reden waarom de theorieën van Lombroso zo’n succes konden hebben, bestaat ook nu nog. De schuld wordt immers bij de misdadiger zelf gelegd en niet bij de samenleving. Dat verklaart ook de felheid waarmee anderen de theorieën bestrijden.
Sociologische en sociaal-psychologische theorieën, milieuschool: Lombroso had felle tegenstanders. Aanvankelijk waren deze felle tegenstanders vooral Franse artsen die parallellen zagen met ontdekkingen in de medische wetenschappen. De tegenstanders van Lombroso trokken dit idee door naar de samenleving. De crimineel vergeleken zij met de bacterie die pas goed gaat gedijen als de voedingsbodem, het sociale milieu, daartoe aanleiding geeft. De voedingsbodem is de samenleving. Elke samenleving heeft dus de misdaad die zij verdient. Lombroso heeft naar aanleiding van deze kritieken zijn theorie enkele malen bijgesteld. Zijn leerling Ferri formuleerde een compromis in deze strijdt door te stellen dat elke resultante van individuele ( zeg maar biologische) en sociale factoren is. De socioloog Durkheim verklaarde dat verschijnselen als criminaliteit gezien moeten worden als een normaal maatschappelijk verschijnsel. Zo ontstond de criminele sociologie, waarin sociaal milieu, aangeleerd gedrag, sociale ongelijkheid, stigmatisering (onaangenaam kenmerk dat mensen aan iemand blijven toekennen) en maatschappelijke bindingen belangrijke uitgangspunten werden. Vanwege het onderscheidt met de antropologische school werd deze richting de milieuschool genoemd. Aan de belangrijkste theorieën uit de criminele sociologie zijn de anomietheorie en de controle- of bindingstheorie. Naast de sociologische theorieën ontwikkelden zich ook theorieën vanuit de sociaal-psychologie, de theorie van het aangeleerd gedrag en de etiketteringtheorie, en de sociobiologie (theorie van prof. Buijkhuizen). Sociologie gaat over processen in de samenleving: de samenleving en niet het individu is het onderwerp van onderzoek. Sociaalpsychologie over de invloed van de omgeving op psychologie van de mens: de mens en niet de samenleving is het onderwerp van onderzoek.
Sociologische benadering, de anomietheorie: Alfred Cohen beschreef een theorie waarmee hij deviant gedrag (= afwijkend gedrag) sociologisch wilde verklaren. Hij ging ervan uit dat de westerse samenleving doordrenkt was met de waarden van de middle class. Enkele belangrijke doelen zijn: het behalen van financieel succes en het stijgen op de maatschappelijke ladder. Een probleem is echter dat niet iedereen dezelfde mogelijkheden heeft om deze doelstellingen te bereiken op een manier die voor de \"samenleving\" acceptabel is. De theorie is duidelijk gebaseerd op de Amerikaanse samenleving waarin grote nadruk wordt gelegd op maatschappelijk succes en rijkdom. Het behalen van succes wordt daarbij sterker benadrukt dan de wegen die tot dat succes leiden. De Amerikaanse socioloog Robert Merton noemde dit verschijnsel in een studie die verscheen in 1938 anomie >>Griekse woord anomoia betekent: zich door generlei normen gebonden achten<<. Vandaar dat de hierboven beschreven theorie ook wel de anomietheorie genoemd wordt. Merton meende dat juist de lagere milieus onder zware druk staan om criminele middelen te gebruiken omdat de cultuur hun doeleinden voorhoudt die zij vanwege hun lage positie op de maatschappelijke ladder helemaal niet kunnen bereiken. Op deze theorie is kritiek mogelijk: - onderzoekingen (zoals via de self-report-methode) tonen aan dat crimineel gedrag voorkomt in alle milieus en niet alleen in lagere milieus; - in een samenleving als de Amerikaanse leven verschillende groepen van mensen met verschillende morele opvattingen naast elkaar.
De Groningse professor Rienk Jongman gaat ervan uit dat iedereen in de samenleving hogerop wil komen. Criminaliteit kan worden uitgelegd als een uiting van onvrede en verzet van mensen die vinden dat ze te weinig kansen krijgen om hun maatschappelijke aspiraties waar te maken. Dit noemen we: de verzetstheorie. Sociologische benadering, de controle- of bindingstheorie: Hirschi en Box gaan niet er niet uit van dat de mens het goede wil, maar het gedwongen door de omstandigheden het kwade doet. Hirschi draait het uitgangspunt om. Je moet je niet afvragen waarom mensen misdrijven plegen, maar waarom ze het niet doen. In deze visie zouden de mensen wel misdrijven plegen als ze het zouden durven. Ieder mens heeft echter een aantal banden met de samenleving die hem dierbaar zijn. Als deze maatschappelijke banden sterk zijn kan de mens veel verliezen. >>zal niet snel regels overtreden of het criminele pad opgaan<< Als de bindingen minder sterk zijn, heeft de mens minder te verliezen. Hij zal dan eerder de regels overtreden en het criminele pad opgaan. Criminaliteit binnen de samenleving blijft beperkt als individuen sterke bindingen met de samenleving hebben. Hirschi noemt vier bindingselementen, die als remmen op crimineel gedrag kunnen functioneren; - attachment (ieder mens heeft bindingen in de persoonlijke levenssfeer, wie hechte banden heeft, zal deze niet op het spel zetten door het bedrijven van criminaliteit) - commitment (ieder mens weegt de risico’s af. kan hij door misdaad meer winnen dan verliezen? het risico wordt verstandelijk afgewogen) Het idee van het afwegen van risico’s is verder uitgewerkt in een sociaal-psychologische theorie die wel de rationelekeuzetheorie wordt genoemd. - involvement (mensen moeten tijd en energie hebben om misdrijven te plegen) - belief (ieder mens heeft weliswaar een geweten, waardoor hij kan weten wat goed en wat slecht is, maar de ene laat zijn geweten minder spreken dan de ander) De belangrijkste punten van kritiek op de bindingstheorie zijn: - als criminaliteit wordt afgeremd door sterke vriendschapsbanden, hoe kun je dan verklaren dat er ook \"vriendenclubs\" van criminelen bestaan? - je moet oppassen van het trekken van conclusies uit statistisch materiaal, misschien is de binding wel slecht omdat er criminaliteit is. - jeugdcriminaliteit kan wellicht vanuit deze theorie verklaard worden, maar geldt dat ook voor zware criminaliteit in jeugdbendes en georganiseerde misdaad? En voor de witteboordencriminaliteit? - je kunt ook beweren dat sociale controle de criminaliteit oproept die ze wil bestrijden
Sociaal-psychologisch, de theorie van het aangeleerd gedrag: Shaw en Mckay kwamen tot de conclusie dat vooral de buurt en/of de vriendengroep beschouwd moesten worden als belangrijke voedingsbodems voor criminaliteit. Normen en waarden werden overgedragen via de straat. Edwin Sutherland werkte de ideeën van Shaw en Mckay verder uit in een theorie waarin het proces beschreven wordt waardoor iemand door crimineel gedrag komt. Sutherland begint te redeneren vanuit de opvoeding. De meeste mensen zullen opgroeien in een milieu waarin ze allerlei opvattingen over criminaliteit te horen krijgen. De ouders en leraren op school zullen wellicht winkeldiefstel afkeuren, terwijl vriendjes het juist stoer en avontuurlijk vinden om te jatten. Er zijn dus negatieve en positieve associaties tegelijkertijd; vandaar dat Sutherland zijn theorie differential-association noemt. Een persoon krijgt dus positieve en negatieve stimulansen waardoor hij meer of minder crimineel gedrag zal gaan vertonen. Wie nauwelijks met positieve associaties in aanraking komt, zal waarschijnlijk geen misdadig gedrag gaan vertonen. Ook de 1e ervaring met criminaliteit is in het leerproces erg belangrijk. Wie daarbij niet wordt opgepakt en gestraft maar wellicht door vriendjes geprezen, wordt beloond en gaat door. Sutherland is ook de uitvinder van de witteboordencriminaliteit. Onder deze vorm van criminaliteit verstaan we die criminaliteit die alleen door mensen met een hoge positie op de maatschappelijke ladder kan worden gepleegd, omdat alleen zij daartoe de mogelijkheid hebben. (grootscheepse belastingfraude, zwartgeld, enz.) In Sutherlands theorie leren mensen dus de criminaliteit in de omgang met andere personen, in kleine intieme groepen. Men leert zowel de technieken om de misdaad te bedrijven als de motieven en de rechtvaardigingen voor de misdaad. Niet zozeer algemene behoeften als geld en prestige zijn verklaringen voor criminaliteit, maar veel meer de positieve associaties met criminaliteit. Kritiek op de theorie van Sutherland: - alleen de traditionele vormen van criminaliteit, zoals de meeste vormen van jeugdcriminaliteit, diefstal, belastingsontduiking enz. kunnen door deze theorie verklaard worden - de theorie is moeilijk te toetsen omdat het aantal positieve en negatieve associaties van een persoon nooit te meten is. >>dit kan nooit een argument zijn dat de theorie niet klopt!!<< - het individu is in Sutherlands ogen te veel een persoon die uitsluitend leert door dingen van buiten af op te nemen. Personen kunnen op veel actievere manieren leren
Sociaal-psychologisch, de etiketterings- of stigmatiseringtheorie: Je kunt het criminaliteitsvraagstuk echter ook vanuit een andere hoek bekijken, namelijk vanuit de mensen die op de criminaliteit reageren. De theorie van Becker: kern van deze theorie is de volgende redenering; sociale groepen stellen regels op. Wie niet aan deze regels voldoet, wordt beschuldigd van deviant (= afwijkend) gedrag. Mensen die afwijkend gedrag vertonen, krijgen van de sociale groepen een stempel opgedrukt stigma (= brandmerk). In sommige gevallen worden zij bestempeld als geestelijk gestoord, in andere gevallen als crimineel. Hoe de stigmatiseringtheorie werkt: - een bepaald gedrag krijgt van de samenleving het etiket \"afwijkend\" opgeplakt (bijv. het gebruik van drugs). - van een bepaalde persoon wordt gesignaleerd dat hij het \"afwijkend\" gedrag vertoont. - dit persoon wordt gestigmatiseerd, waardoor hij van zijn oorspronkelijke omgeving vervreemdt en beland in een subcultuur waarin andere personen met het gestigmatiseerde gedrag leven. - alle stereotiepe beelden, behorende bij het stigma, blijken nu inderdaad op de persoon van toepassing (self-fulfilling prophecy), waardoor het stigma juist die misdaad veroorzaakt die het wilde bestrijden. - de vicieuze cirkel is rond: hoe feller het misdrijf wordt bestreden, hoe hardnekkiger het blijft bestaan. De kritiek op deze theorie: - als het zo is dat de reactie van de omgeving bepalend is voor het afwijkend en criminele gedrag, hoe is het dan te verklaren dat de ene persoon wel en de andere niet het afwijkend gedrag zal gaan vertonen? - de theorie geeft slechts een mogelijke verklaring voor bepaalde misdrijven, nml. die misdrijven die gepleegd worden door de \"machtelozen\". Op de beroepsmisdadiger en op bijv. de witteboordencriminelen is ze niet van toepassing.
de sociobiologische theorie: De Leidse criminoloog professor Willem Buikhuisen zei dat niet alleen sociale factoren belicht zouden moeten worden, maar ook persoonlijke factoren die wellicht zelfs biologisch van aard kunnen zijn. Inmiddels heeft ook onderzoek in Nederland uitgewezen dat er kinderen zijn die agressief worden wanneer ze teveel van een bepaalde kleurstof (aanwezig in snoepgoed) binnenkrijgen. Buikhuisens uitgangspunt, dat alle mogelijke oorzaken voor het ontstaan van criminaliteit moeten worden bestudeerd, lijkt hierdoor gerechtvaardigd. Recente verklaringsmodellen: algemene kritiek op alle sociologische en sociaal-psychologische theorieën: - de theorieën proberen allemaal de criminaliteit in zijn geheel te verklaren. Daarbij hebben ze te weinig aandacht voor specifiek gedrag en specifieke factoren. - ze besteden weinig aandacht aan de ontwikkelingen in aard en omvang van de criminaliteit op wat langere termijn. Er zou meer gekeken moeten worden naar de samenhang met economische, politieke strafrechtelijke, demografische en andere sociale veranderingen. - criminaliteit wordt altijd als een groot sociaal probleem voorgesteld. Sommige sociologen beweren juist dat je eerst moet onderzoeken welke groeperingen criminaliteit als een groot probleem zien - er is weinig aandacht voor de criminaliserende effecten van wet- en regelgeving. Moderne criminologen kiezen daarom niet voor een theorie maar voor een multicausale (= uitgaande van meer oorzaken) benadering. Braithwaite heeft in 1989 zo’n verklaringsmodel ontwikkeld waarin veel van de oude theorieën is terug te vinden. Zijn stelling is: 1. Dat de mate waarin criminaliteit zich voordoet, herleid kan worden tot een aantal onderscheiden karakteristieken van individuen en samenleving, die in hun onderlinge samenhang moeten worden bekeken. Hij noemt een aantal karakteristieken voor potentiële daders en voor samenlevingen. Voor potentiële daders geldt: tussen 15 en 25 jaar, mannelijk, ongetrouwd, werkeloos en met geringe verwachtingen ten aanzien van opleiding en werk. 2. De samenleving draagt haar steentje bij door de mate van verstedelijking en mobiliteit (verhuizing en dergelijke) de mate van gemeenschapszin en onderlinge solidariteit. 3. Braithwaite stelt verder dat hoge criminaliteitscijfers vooral te zien zijn in samenlevingen die niet \"communitair\" (samenhangend) zijn en die individuen weinig te bieden hebben. Samenlevingen waarin potentiële daders gestigmatiseerd en buitengesloten worden, waarin individuen zich niet gebonden voelen aan anderen en aan de samenleving.
6
sociaal probleem: probleem van de hele samenleving
politiek probleem: een ‘sociaal probleem’ dat om een oplosssing vraagt
Uiteindelijk moet de de burger de schade van criminaliteit betalen, dit is niet alleen de op geld waardeerbare schade, er is ook schade die niet door geld waardeerbaar is; schade aan de ziel:
- met name mensen die zelf het slachtoffer zijn geweest van criminaliteit worden bang en krijgen trauma’s.
- criminaliteit veroorzaakt morele verontwaardiging (mensen winden zich op over misdaden waar ze van horen)
- mensen worden in hun bewegingsvrijheid beperkt (in veel winkels wordt jevoortdurend bespied door tv-camera’s, veel mensen zijn bang geworden, ze durven ‘s avonds niet meer alleen op straat te lopen)
- mensen krijgen de neiging om hun eigen zaakjes op te gaan knappen
Eigenrichting: het recht in eigen handen nemen<>regering en parlement<< stelt vast wat strafbaar is en langs welke wegen strafvervolging dient plaats te vinden. Daarnaast plaatsen regering en parlement criminaliteit als beleidsprobleem op de politieke agenda.
- de uitvoerende macht kent verschillende organen die allemaal onder verantwoordelijkheid van een of meer ministers werken. Politie en Openbaar Ministerie (OM) zijn >>onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie<< belast met de opsporing van strafbaar gedrag. Het Openbaar Ministerie is verder verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten. De burgemeester >>onder verantwoordelijkheid van de minister van binnenlandse zaken<< moet zorgen voor de handhaving van openbare orde. Hij mag opdrachten geven aan de politie. De burgemeester wordt hierbij ook gecontroleerd door de gemeenteraad.
- de rechtelijke macht is belast met de onafhankelijke rechtspraak. Deze onafhankelijkheid is belangrijk omdat de burger erop moet kunnen vertrouwen dat de rechter bij het vellen van een oordeel onpartijdig te werk gaat.
Bij de uitvoering van verschillende taken die de overheidsinstanties binnen de rechtsstaat hebben, kunnen er wel eens spanningen ontstaan.
7
strafrecht: welke gedragingen beschouwd moeten worden als strafbaar, onder welke voorwaarden deze gedragingen ook werkelijk afgestraft kunnen worden en welke straffen er zijn.
strafprocesrecht: procedures die door politie en justitie gevolgd moeten worden om tot een veroordeling van een verdachte te kunnen komen
Als we willen weten welke gedragingen in Nederland strafbaar zijn moeten we gaan zoeken in diverse bronnen, de belangrijkste bronnen zijn:
- het Wetboek van Strafrecht
- het Wetboek van Strafvordering
- de Opiumwet
- de Wegenverkeerswet
- de Wet op de economische delicten
- de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
- de verschillende Milieuwetten
- de Vuurwapenwet
wetboek van Strafrecht: boek waarin de algemene uitgangspunten van ons strafrecht zijn vastgelegd.
het Wetboek van Strafrecht is ingedeeld in drie boeken: 1e algemene Bepalingen (worden uitgangspunten voor strafrecht geregeld) 2e misdrijven (concreet geformuleerde strafbare gedragingen) 3e overtredingen (concreet geformuleerde strafbare gedragingen)
- 1E BOEK: begint met enkele principes die gebaseerd zijn op het idee van de rechtsstaat: *het legaliteitsbeginsel (houd in dat iemand alleen veroordeeld en gestraft mag worden op grond van duidelijke geformuleerde regels. Elk wetsartikel uit het strafrecht bestaat uit: -Delictsomschrijving -Strafmaximum) *het \"ne bis in idem\" principe (houdt in dat niemand twee keer voor hetzelfde vergrijp gestraft kan worden) *de verjaring (-overtredingen verjaren na twee jaar -misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van maximaal 3 jaren staat na 6jr - misdrijven waarop maximale gevangenisstraffen van meer dan 3 jaren staan na 12 jaar -misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is na 18 jaar. -voor minderjarigen geldt dat de verjaringstermijnen met een derde worden bekort)
twee categorieën straffen: *hoofdstraffen zijn: -gevangenisstraffen (min. 1 dag, max. 20 jaren) -hechtenis (min. 1 dag, max 1 jaar en 4 maanden) een minder zware vorm van gevangenisstraf. -geldboetes -taakstraffen: onbetaalde arbeid ten algemene nutte, zijn mogelijk in al die gevallen waarin de rechter een straf van maximaal 6 maanden zou willen opleggen. Deze straf kan dan, alleen met instemming van de verdachte, worden vervangen door maximaal 240 uren dienstverlening. *Bijkomende straffen: zijn straffen die naast de hoofdstraf kunnen worden opgelegd en die direct met de aard van het delict te maken hebben. Zo kan iemand die verkiezingsfraude heeft gepleegd, zijn stemrecht kwijtraken.
maatregelen: zijn niet bedoeld om de dader te laten boeten maar om de samenleving tegen de dader of de dader tegen zichzelf te beschermen vb. tbs (terbeschikkingstelling) de dader wordt dan behandeld in een inrichting plaatsing in een inrichting en onder toezichtstelling. TBS duurt zolang als de rechter de behandeling nodig vindt. Plaatsing is voor onbepaalde tijd. Ze kunnen in combinatie met straf worden opgelegd. voorwaardelijke straf: de straf of de maatregel wordt dan niet ten uitvoer gelegd als de veroordeelde binnen een afgesproken proeftijd geen strafbaar feit pleegt of bepaalde andere afspraken nakomt.
niet elk gedrag dat voldoet aan de delictsomschrijving, is zonder meer strafbaar. Het gedrag moet ook voldoen aan 4 andere voorwaarden: - alleen menselijk gedrag is strafbaar (dat betekend dat gedachten en gevoelens >>hoe immoreel en verwerpelijk ze ook mogen zijn<< nooit strafbaar zijn als ze niet in gedragingen duidelijk worden, ookdieren kunnen geen strafbare feiten plegen) - alle bestanddelen uit de delictsomschrijving moeten zijn bewezen (we hebben al gezien dat het legaliteitsbeginsel inhoud dat elke strafbepaling een duidelijke delictsomschrijving moet hebben. Als niet alles wat in de delictsomschrijving staat, kan worden bewezen, dan volgt vrijspraak bij gebrek aan bewijs, zelfs al zijn de aanwijzingen voor de schuld van de dader erg talrijk) - het gedrag moet wederrechtelijk (in strijd met de rechtsorde) zijn, soms erkent de verdachte het wel dat hij het delict heeft gepleegd, maar beroept hij zich op een rechtvaardigingsgrond. Hij kan dan goede redenen aanvoeren waarom hij voor het plegen van het delict niet gestraft zou moeten worden. Gaat rechter akkoord>>verdachte wordt niet vrijgesproken maar ontslagen van rechtsvervolging>>d.w.z. niet gestraft)
rechtvaardigingsgronden zijn: - noodweer (is sprake van als iemand geprobeerd heeft lijf en goederen te verdedigen tegen aanvallen) - overmacht (is sprake van wanneer de verdachte op een of andere manier tot het strafbaar feit werd \"gedrongen\", soms kan de verdachte daar zelf helemaal niets aan doen) - soms moest de verdachte kiezen tussen twee kwaden (relatieve overmacht, noodtoestand). In veel gevallen zal het hier gaan om mensen die humanitaire overwegingen zwaarder lieten tellen dat de letter van de wet. - het schuldbeginsel (de dader moet schuldig zijn). Soms kan een delict worden gepleegd zonder dat het de dader aangerekend kan worden, ook al zijn alle voorwaarden die we hierboven genoemd hebben vervuld. De dader kan zich dan beroepen op een schulduitsluitingsgrond en zal niet worden gestraft. schulduitsluitingsgronden zijn: - de ontoerekenbaarheid van de dader (een geestelijk gestoorde weet niet wat hij doet en draagt dus geen schuld) - noodweerexces (wanneer iemand in de emotie van het moment, hardere verdedigingsmiddelen hanteert dan strikt noodzakelijk geweest zouden zijn) - psychische overmacht/overmachtexces (is sprake van wanneer iemand onder zware psychische druk een misdrijf pleegt. De druk moet dan wel zo zwaar zijn dat \"iedereen\" onder dezelfde omstandigheden het misdrijf gepleegd zou hebben) - afwezigheid van alle schuld (iemand kan een delict plegen zonder dat hij het hoeft te weten, vb. melkboer verkoopt melk zonder dat hij weet dat het door zijn baas met water is aangelegd) Strafuitsluitingsgronden: zowel rechtvaardigingsgronden als de schulduitsluitingsgronden. Er zijn wel strafbare feiten gepleegd, maar er wordt toch geen straf gegeven.
iemand die strafbaar is krijgt bijna nooit de maximumstraf die in de wet staat vermeld. De criteria die de rechter moet hanteren zijn: - ernst van het delict - de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd twee soorten omstandigheden: *subjectieve omstandigheden (gaan over de dader, heeft de dader echt met opzet gehandeld of was er slechts sprake van nalatigheid? er is ook sprake van opzet wanneer iemand bewust grote risico’s neemt) *objectieve omstandigheden (de rechter kijkt nu naar omstandigheden buiten de dader, bijv. naar de gevolgen van de daad. Zijn deze gevolgen ernstig, dan zal de straf hoger uitvallen dan wanneer de gevolgen minder ernstig zijn. Naast de ernst van de gevolgen kan ook gekeken worden naar zgn. \"bijkomende omstandigheden\". Op diefstal die gepaard gaat met inbraak staat een hogere maximumstraf dan op gewone diefstal. De maximumstraf voor diefstal met geweld is nog hoger)
poging: wanneer iemand begonnen is met het uitvoeren van de misdaad, maar om een of andere reden buiten zichzelf, het misdrijf niet afmaakt, hij is dan wel strafbaar maar het strafmaximum wordt met een derde verminderd
Je kunt op talloze manieren deelnemen aan het plegen van een misdrijf. Voor de hand ligt de betrokkenheid als pleger of als medepleger (je pleegt dan een misdrijf samen met een ander). Je kunt dan het strafmaximum krijgen dat in de wet staat vermeld. Het strafmaximum kan ook met een derde worden verminderd voor al diegenen die bij de misdaad waren betrokken zonder hem zelf uit te voeren. Je kunt bijvoorbeeld een misdrijf uitlokken, je kunt hulp verlenen bij het misdrijf (medeplichtigheid).
voor jongeren beneden de leeftijd van achttien jaar is een aantal uitzonderingsbepalingen opgenomen, waarvan de belangrijkste zijn: - kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. - kinderen tussen 12 en 18 jaar kunnen alleen terechtstaan voor de kinderrechter (soms voor meervoudige kamer van de rechtbank). - de rechtszittingen zijn niet openbaar. - er gelden andere straffen en maatregelen. Zo kunnen jeugdigen voor een misdrijf geen gevangenisstraf krijgen. Zij kunnen wel voor een periode van maximaal 6 maanden in een tuchtschool geplaatst worden.
Ook voor jongeren zijn taakstraffen mogelijk. Speciaal hiervoor is het HALT-project (Het ALTernatief) opgericht. Jongeren worden vaak rechtstreeks door de officier van justitie hiernaar verwezen als ze voor het eerst een vergrijp met de politie in aanraking komen. Bij wijze van maatregelen kan een jongere door de kinderrechter onder toezicht gesteld worden. Hij krijgt dan een gezinsvoogd aangewezen of onder toezicht van de kinderbescherming. Bepaalde gedragingen zijn moreel verwerpelijker dan andere gedragingen. Je kunt dus niet aan beide gedragingen dezelfde gevolgen verbinden. Het onderscheidt tussen misdrijf en overtreding heeft te maken met wat de samenleving wel of niet moreel verwerpelijk vind
- 2E BOEK :een aantal gedragingen zoals moord, mishandeling, verkrachting, meineed, diefstal en bedrog wordt door iedereen als \"misdadiger\" ervaren, zelfs al zou er geen wet zijn die zegt dat deze gedragingen misdadig zijn. Iedereen begrijpt dat dit soort handelingen onrechtvaardig is en niet door de beugel kan. Deze gedragingen worden door de wetgever misdrijven genoemd. - 3E BOEK: ook gedragingen waarvan iedereen wel aanvoelt dat ze niet door de beugel kunnen, maar waarvan ook iedereen vindt dat ze niet zo vreselijk laakbaar zijn noemen we overtredingen. De wetgever heeft ze geplaatst in boek 3 van het Wetboek van Strafrecht.
verschil tussen overtredingen en misdrijven als we kijken naar de gevolgen die voortvloeien uit het plegen van een delict:
overtredingen:
- overtredingen worden altijd door de kantonrechter afgehandeld
- maatregelen kunnen bij overtredingen nooit worden opgelegd
- voor overtredingen krijgt men meestal geen strafblad
misdrijven:
- voor misdrijven krijgt men meestal wel een strafblad
- de meeste misdrijven worden door arrondissementsrechtbanken behandeld
- bij misdrijven wordt als vrijheidsstraf meestal gevangenisstraf gegeven
Het hebben van een strafblad kan betekenen dat men voor bepaalde overheidsfuncties niet meer in aanmerking komt.
8
voorlopige hechtenis: opsluiting in afwachting van het proces
In Nederland word iemand onschuldig geacht tot het tegendeel is bewezen.
In de VS, GB, Frankrijk, en in België spreekt een jury, samengesteld uit willekeurig gekozen mensen uit de samenleving, het schuldig of niet schuldig uit. Omdat de juryleden geen deskundigen maar gewone burgers zijn, zullen zij via hartstochtelijke pleidooien de jury trachten te bewerken. Wie het best de kunst verstaat de emotie te werken wint het proces. De rechter fungeert in dit gebeuren als voorzitter, die, bij een schuldigverklaring door de jury, de hoogte van de straf moet bepalen. De jury hoeft haar beslissing niet te motiveren. Meestal bestaat een jury uit twaalf leden.
het Nederlandse strafprocesrecht vinden we vooral beschreven om het Wetboek van Strafvordering, het hele proces is in de handen van deskundigen gelaten, een jury past daar
niet in
- de rechter (alleen kantonrechter en politierechter, soms een soms een college van drie rechters) zit het proces voor. Hij ondervraagt getuigen, deskundigen en de verdachte. Hij moet uiteindelijk oordelen over de door de officier van justitie aangedragen bewijzen en de door de advocaat gevoerde verdediging. Hij bepaalt of de verdachte schuldig is en welke straf hem moet worden opgelegd. Omdat de rechtelijke macht onafhankelijk is, kan geen enkele rechter door wie dan ook (door bijv. de minister van justitie) gedwongen worden tot een bepaalde stelling name.
- de officier van justitie (bij het hof en Hoge Raad; procureur generaal)is degene die beslist of een verdachte voor de rechter moet verschijnen. Is dat het geval, dan heeft de officier tot taak de tenlastelegging (een aanklacht gebaseerd op wettelijke bepalingen) te formuleren. Tijdens het proces moet hij ervoor zorgen dat de bewijzen tegen de verdachte aan de rechter worden overgelegd. Hij doet dat door getuigen, deskundigen en de verdachte te ondervragen. In zijn requisitoir (slotpleidooi) eist de officier van justitie een bepaalde straf. Een en ander betekend dat de officier van justitie zijn werk doet in nauw contact met de politie die de misdrijven probeert op te lossen. Alle officieren van justitie samen noemen we ook wel het Openbaar ministerie. Zijn worden benoemd door de minister van justitie, onder wiens leiding zij ook werken. Ministeriele richtlijnen over bijv. het vervolgingsbeleid en het seponeringsbeleid moeten zij navolgen.
- elke verdachte heeft recht op een professionele verdediging. Als hij niet in staat is zelf zijn advocaat te betalen krijgt hij er een toegewezen (prodeo-advocaat), die betaald wordt door de overheid. Een advocaat heeft tot taak de belangen van de verdachte te verdedigen en zijn best te doende bewijzen van de officier van justitie te ontkrachten om tot vrijspraak of een zo laag mogelijke straf te komen. Tijdens het proces zal de advocaat ook getuigen, deskundigen en de verdachte verhoren. Een advocaat heeft een geheimhoudingsplicht voor alles wat de verdachte hem in vertrouwen meedeelt. Hij hoeft geen feiten aan te dragen die nadelig voor zijn cliënt zouden kunnen zijn.
- zowel de officier van justitie als de advocaat kunnen getuigen oproepen. Dat kunnen zowel deskundigen zijn die vanuit hun deskundigheid hun licht over de zaak of over de verdachte laten schijnen. Dat kunnen ook mensen zijn die op een of andere manier informatie hebben die van belang is voor de behandeling van de zaak. Getuigen moeten de vragen die hun worden gesteld onder ede beantwoorden.
- de rol van de verdachte zelf tijdens het hele proces is erg beperkt. Hij hoeft niets te zeggen. Hij hoeft op geen enkele manier mee te werken aan zijn veroordeling, al kan medewerking een lagere straf opleveren. De verdachte mag (behalve voor de Hoge Raad) zijn eigen verdediging voeren en getuigen en deskundigen ondervragen. Hij kan daarbij ook een advocaat inschakelen. Hetgeen in bijna alle gevallen gebeurt. De verdachte heeft wel het recht op een laatste woord voordat de rechters zich terug trekken om zich te beraden over het vonnis. Tot slot dient opgemerkt te worden dat een verdachte alleen veroordeeld mag worden als strafbare feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
- het slachtoffer speelt in het strafproces nauwelijks een rol. Hij kan als getuige worden gehoord.
Er zijn in Nederland veel verschillende rechters. Wie welk strafbaar feit behandeld, hangt af van de competentie= bevoegdheid, we spreken daarbij van relatieve en absolute competentie.
relatieve competentie: de bevoegdheid van een bepaalde rechter in een bepaalde streek
absolute competentie: de bevoegdheid om te oordelen in bepaalde delicten.
kantonrechter: behandeld overtredingen, hij vonnist alleen
(arrondissements)rechtbank: behandelen misdrijven
alleenrechtsprekende politierechter: behandeld eenvoudige zaken
meervoudige kamer: behandeld meer ingewikkeldere zaken
kinderrechter: behandeld bepaalde overtredingen en misdrijven door jongeren onder de 18
hoger beroep: wanneer een verdachte of een officier van justitie het niet eens is met de uitspraak van een rechter, kan hij in hoger beroep gaan, zaak wordt voorgelegd aan hogere rechter, voor zaken die door de kantonrechter zijn behandeld is hoger beroep mogelijk bij de arrondissementsrechtbank.
Voor zaken die bij de arrondissementsrechter zijn behandeld is hoger beroep mogelijk bij het Hof. Het hof handelt dus alleen beroepszaken af en grote belastingzaken.
Hoge Raad: is het hoogste rechtsorgaan van ons land, toetst uitsluitend of lagere rechters de wetgeving op de juiste manier hebben toegepast. Soms moet de Hoge Raad daarbij uitspraak doen over een onduidelijke bepaling in de wet. Deze uitspraken zijn erg belangrijk omdat lagere rechters er altijd rekening mee zullen houden. Op deze manier ontstaat jurisprudentie.3
cassatie: in beroep gaan bij de hoge raad (in cassatie gaan)
vonnis: een uitspraak van de kantonrechter en de arrondissementsrechtbank
arrest: uitspraak van het hof en de hoge raad
raadsheren: de naam van rechters bij het Hof en de Hoge Raad
bij elke rechtszitting treedt er een lid van het Openbaar Ministerie op als aanklager: - bij het kantongerecht en bij de arrondissementsrechtbank is dat de officier van justitie - bij het Hof en de Hoge Raad is dat een procureur-generaal - speciaal voor verkeersdelicten is er bij het kantongerecht en bij de arrondissementsrechtbank een verkeersschout.
Het Openbaar Ministerie heeft drie belangrijke taken:
- het leiden van het opsporingsonderzoek (werkt nauw samen met politie)
- het vervolgen van strafbare feiten (bij een aantal gevallen zal de officier van justitie beslissen dat een verdachte niet voor de rechter hoeft te verschijnen:seponeren
seponeren: dat de officier van justitie besluit een zaak niet voor de rechter te brengen, zodat de verdachte niet veroordeeld kan worden, motieven daarvoor:
*hij vindt het door de politie aangedragen bewijsmateriaal onvoldoende.
*vind zaak in relatie tot andere zaken onbelangrijk.
*vind dat verdachte nog een kan moet krijgen om onder veroordeel uit te komen.
*soms volgt hij richtlijnen van ministerie van justitie.
- het doen uitvoeren van de opgelegde vonnissen (het Openbaar Ministerie zorgt ervoor dat veroordeelden tot gevangenisstraf hun straf ondergaan, in opgelegde geldboetes enz.)
taken van de politie: - openbare orde handhaven - hulp verlenen - strafbare feiten opsporen. bij deze laatste taak heeft zij een aantal bevoegdheden: - de politie mag een persoon staande houden en vragen naar zijn persoonlijke gegevens (naam en adres). De persoon moet wel verdacht worden van een strafbaar feit. De politie heeft niet de bevoegdheid om zomaar willekeurige mensen op straat staande te houden en te vragen naar naam en adres. - de politie mag een verdachte aanhouden en meenemen naar het bureau voor een verhoor. - de politie mag een verdachte onder bepaalde voorwaarden langer vasthouden. De officier van justitie (meestal rechter-commissaris) moet altijd toestemming geven hiervoor. Hij doet dat als de politie meer tijd nodig heeft voor het onderzoek of als het gaat om een zwaar misdrijf. Deze inverzekeringstelling duurt maximaal 6 dagen en vindt plaats op het politiebureau. Onder bepaalde voorwaarden mag een officier van justitie een verdachte nog langer vasthouden. Als een rechter-commissaris (een lid van de rechtbank dat bewijsmateriaal verzamelt ter voorbereiding van de rechtszitting) of de rechtbank akkoord gaat, kan de verdachte voor een periode van maximaal 102 dagen in voorlopige hechtenis worden gehouden. - de politie mag onder bepaalde voorwaarden zaken in beslag nemen, mensen fouilleren, huiszoeking doen, telefoons aftappen enz. - de politie mag door het aanbieden van een schikking de straf op bepaalde overtredingen zelf afhandelen.
rechten van de verdachte: - verdachte heeft het recht om te weten waarvan hij verdacht wordt - vanaf het moment dat hij in verzekering gesteld word heeft de verdacht recht op hulp van een advocaat of raadsman - de verdachte hoeft op geen enkele manier mee te helpen aan zijn eigen veroordeling, mag zwijgen, moet echter wel mee meewerken aan identificatie - de verdacht mag maar een beperkte tijd worden vastgehouden - verdachte heeft in een rechtzaak het recht om in hoger beroep te gaan
reclassering: aantal particuliere, door de overheid gesubsidieerde instellingen die belangrijke taken vervullen bij het strafproces, hun doel is zich in te spannen voor de maatschappelijke inpassing van mensen die met het strafrecht in aanraking komen, herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen en overlast te verminderen
ze proberen hun doel te bereiken door:
- het verlenen van vroeghulp (bijv voorstellen doen voor alternatieve straffen)
- verzorgen van een voorlichtingsreportage ten behoeve van de rechter
- voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van taakstraffen
slachtoffer komt momenteel in het strafproces nog slechts voor als mogelijke getuige, wanneer ze een vergoeding wil hebben moet hij die via een procedure voor de burgelijke rechter verkrijgen. kan een beroep doen op bureau slachtofferhulp of schadefonds geweldsmisdrijven
9
aanhangers van de klassieke stroming gingen uit van:
niet-deterministisch mensbeeld: de mens is vrij om het goede te doen en het kwade te laten, mens is verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag
conclusies die aanhangers van de klassieke school trokken m.b.t. strafrecht:
- een dader die geen schuld heeft mag niet gestraft worden
- op zware misdrijven moet meer straf staan dan op lichte misdrijven of overtredingen
- gelijkheidsbeginsel: alle mensen zijn voor de wet gelijk, moet leiden tot een dadenstrafrecht: er moet een bepaalde straf op en daad staan ongeacht wie de dader is
- personaliteitsbeginsel: straf mag alleen de dader treffen niet zijn familie
- legaliteitsbeginsel: in de wet staat welke gedragingen strafbaar zijn
deterministisch mensbeeld: gedrag van mensen word ook bepaald door biologische en sociale factoren
conclusies die werden getrokken uit deterministisch mensbeeld:
- als mensen niet vrij zijn in de keuze van hun gedrag door biologische of sociale factoren, mag schuld geen rechtvaardigheidsgrond zijn voor het geven van straf
- de persoon van de daden moet het uitgangspunt worden bij het geven van straf, daderstrafrecht: er wordt bij het geven van de straf uitgegaan van de dader
- wanneer criminaliteit word veroorzaakt door erfelijk gedrag, moeten criminelen worden behandeld
- wanneer criminaliteit word veroorzaakt door sociale factoren als armoede moeten er sociale maatregelen worden genomen waardoor criminaliteit word voorkomen
abolitionisten: tegenstanders van straf
Zij vinden dat slachtofer en dader via een regeling hun conflict op kunnen lossen, daarbij kan de civiele rechter worden ingeschakeld, bijde hebben er voordeel bij. Het slachtoffer krijgt op en gemakkelijkere manier dan via het strafrecht zijn schade vergoed en de dader krijgt geen strafblad. Wanneer ze er niet in slagen tot een voor bijde acceptabele oplossing te komen krijgt de veroordeelde alsnog een straf.
humaan strafrecht: nuttig werk en scholing in plaats van gevangenisstraffen
functies en doelen van straf: - generale preventie (wanneer het dreigen van staffen mensen afschrikt van criminaliteit) - speciale preventie (het geven van straf met bedoeling herhaling van een misdrijf voorkomen, iemand die in de gevangenis heeft gezeten moet daar zo van onder de indruk zijn dat hij het wel zal laten om de misdrijf nog een keer te plegen, recidiveren:voor hetzelfde delict terugkomen) - handhaving van de rechtsorde (door te straffen voorkom je dat burgers het recht in eigen hand gaan nemen, waardoor het een puinhoop zal worden) - vergelding (niemand zou het begrijpen wanneer een zware misdaad ongestraft zou blijven omdat het toch niks uithaald en geen nut heeft voor de samenleving) - resocialisaite (de straf word dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van gedetineerde in het maatschappelijk leven) - beveiliging van de maatschappij en burgers (wanneer een moordenaar achter tralies zit kan hij niemand meer wat doen) - genoegdoening (om aan de wensen van het slachtoffer tegemoet te komen)
10
repressief beleid: beleid waarbij word opgetreden als de criminaliteit al is geschied
preventief beleid: beleid dat is gericht op het voorkomen van criminaliteit
klassenjustitie: wanneer misdaden gepleegd door mensen uit en bepaalde klasse meer aandacht krijgen dan misdaden gepleegd door mensen uit een andere klasse
hier bij spelen de volgende factoren een rol:
- door verschillende inkomen, opleiding, scholing en cultuur hebben niet alle verdachten gelijke mogelijkheden om hun belangen te verdedigen
- politie, officieren van justitie en rechters verwachten vaak dat bepaald crimineel gedrag voorkomt bij bepaalde sociale milieus pakkans (kans dat de dader gepakt word) is afhankelijk van:
- aangiftebereidheid van de burger
- zichtbaarheid van het delict (je kunt makkelijker constateren dat iemand te hard rijdt dan dat hij fraudeert)
- selectieve opsporingsbeleid van de politie (wanneer de politie meer mankracht inzet om verkeersovertreders te pakken dan om inbrekers aan te houden zal de pakkans voor inbraken kleiner zijn)
maatschappelijke ontwikkelingen die door comissie-Roethoff worden gepubliceerd die verbande houden met de toename van de criminaliteit:
- werkloosheid
- gestegen welvaart (meer gelegenheid tot diefstal)
- toegenomen alcohol- en drugsgebruik
- afnemende gezag van de overheid (belastings- en uitkeringsfraude)
- afnemende betekening van maatschappelijk middenveld (gezin, school, verenigingen)
- afnemende normen en waarden besef door verminderde betekenis levensbeschouwing
- onbestraft laten van overtredingen (omdat er te weinig politie is)
- verminderen van informele sociale controle (verstedelijking, ontzuiling)
mogelijkheden die landelijke overheden hebben bij voorkoming criminaliteit:
- aanpassing van bebouwde omgeving (onbreekbare bushokjes)
- vergroten sociale controle en functioneel toezicht (controleurs trams,bewakingscamera’s)
- versterken van de binding van de opgroeiende generatie met de samenleving, normbesef
- voorlichting en onderwijs
- structureel verbeteren van leefomstandigheden van mensen (huisversting, recreatie)
- veranderen wetgeving door snelrecht, of lik-op-stuk-beleid:direct betalen bij
geconstateerde delict
wat de ‘onderwereld’ voor de ‘bovenwereld’ doet:
- voorziet in de maatschappelijke behoefte aan illegale goederen en diensten (het is verboden
in drugs te handelen toch word het getolereerd)
- lost maatschappelijke en economische problemen op waarvoor de overheid geen betaalbare of betrokken aanvaardbare oplossing kan bieden (lozen van afval, goedkope illegale
werkkrachten voor ondernemers die legale
krachten te duur vinden
linkse partijen: Leggen de nadruk op maatschappelijke oorzaken bij criminaliteit, die moeten dus actieve overheid voeren door aanpakken van werkloosheid en andere sociale problemen.
PVDA & D66
Leggen de oorzaken naast structurele onrechtvaardigheid ook bij het individu, dat verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn eigen gedrag. Daarom moeten er enerzijds grenzen gesteld worden aan de misdaad door criminelen te straffen en anderzijds alternatieven geboden worden aan veroordeelden om weer opnieuw opgenomen te kunnen worden in de samenleving. De PVDA pleit voor pragmatisch moralisme: normen moeten niet alleen duidelijk zijn maar moeten ook geaccepteerd worden door betrokkenen, anders zijn ze niet te handhaven
christen-democraten (CDA) Vinden dat verschillende instanties in de samenleving verantwoordelijk zijn voor het bijbrengen van een deugdelijk waarde- en normbesef. Opvoeding en onderwijs zouden een belangrijkere rol moeten spelen.
liberalen (VVD) Gaan vooral uit van het individu, iedereen moet opkomen voor zijn eigen belang. Hun dilemma is dat ze enerzijds principieel tolerant willen zijn ten aanzien van afwijkend, nonconformistisch gedrag van individuen maar anderzijds ook stelling willen nemen tegen asociale individuen, die door hun gedrag weer schade berokkenen. Dat betekent dat de overheid zich toch moet bemoeien met die individuen die zich niet houden aan de juridische spelregels in de samenleving. Het toezien op naleving van wetten en de opsporing en bestraffing van misdadigers is daarom en kerntaak van de overheid.
REACTIES
1 seconde geleden