Modernisme

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 2967 woorden
  • 4 april 2006
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
63 keer beoordeeld

Modernisme

Historische achtergrond 1914-1945 Sinds 1871, het einde van de Frans-Duitse oorlog, had er in Europa vrede geheerst, het belle époque. Deze periode werd beëindigd door de WOI (1941-1981). Na deze oorlog probeerde men de vervelende tijd te vergeten en storte men zich met enthousiasme op het leven, de ‘rouring twenties’ hadden aangevangen. In 1929 viel de beurs in elkaar en volgde een economische crisis, waardoor de wereld terugviel in een nare tijd. De werkloosheid schiep een klimaat waarin Hitler zijn ideeën naar buiten kon brengen en, nadat hij na de brand in het Rijksdaggebouw op 27 februari 1933 zijn dictatuur vestigde, begon de WOII (1939-1940). Hiermee kwam het Interbellum (1918-1939) ten einde
Intussen vervielen meer en meer landen (Rusland (1917), Italië, Portugal, Griekenland, Spanje) in een linkse óf rechtse dictatuur, want die gedijen goed in armoede. Zo werd Europa bijna één totalitaire staat. In Nederland bleef alles rustig. De NSB had niet genoeg aanhang om een rol van betekenis te spelen en de sociale wetgeving werd uitgebouwd: er kwam een 8-urige werkdag, algemeen kiesrecht voor mannen en later ook voor vrouwen. Ook op cultureel gebied ontwikkelde men zich na de WOI sterk: een nieuwe cultuurbeweging kwam op, het Modernisme. Deze cultuurstroming had veel substromingen, maar het gemeenschappelijke kenmerk was, dat alles veel radicaler was dan alle andere stromingen. Alles wat wij tot op de dag van vandaag ‘modern’ noemen, heeft zijn wortels in het Interbellum.

Het Modernisme Het Modernisme uit zich in heel nieuwe vormen op alle culturele gebieden, zoals beeldende kunst, muziek en film. Eigenlijk waren de modernisten de avant-garde van het Interbellum. Zij liepen voorop in de ontwikkeling van nieuwe kunstvormen. Om het avant-garde uit de jaren ’20 te scheiden van de huidige avant-gardistische kunstenaars, hanteren wij de term historische avant-garde. Binnen het Modernisme zijn er talloze richtingen. De belangrijkste zijn expressionisme, dadaïsme, surrealisme, kubisme, futurisme, constructivisme en nieuwe zakelijkheid. Op het gebied van beeldende kunst veranderd er merkbaar het meest. In tegenstelling tot de schilderijen uit de 19e eeuw hoeft een schilderij volgens de modernisten niet realistisch meer te zijn, maar moet een schilderij gevoelens en ideeën uitdrukken met behulp van kleuren en vormen. Het verwijst naar zichzelf en is daardoor moeilijk te begrijpen. Omdat modernistische kunst niet iets werkelijks is, werd het door (linkse en rechtse) dictaturen verboden: het kon immers niet gebruikt worden voor propaganda. Ook in de muziek ondervond men deze afwijking. In de jaren ’20 kwam jazz overwaaien uit de VS. Met de komst van jazz (uit New Orleans) was muziek niet langer een melodie, maar een verzameling van klanken. Het was een uitingsvorm om te laten zien hoe jong en modern je wel of niet was, net als de dansvormen de charleston en de cha-cha-cha. Op het gebied van klassieke muziek begint men met het experiment met de twaalftoonsmuziek, de Weense School. Arnold Schönberg verdeelde een octaaf in twaalven en zijn leerlingen Alban Berg en Anton Webern gebruikten deze ladder, waarbij zij niet langer de melodieën als kern nemen, maar de contrasten en ritmen (veel nadruk op slagwerk). Hiermee verdween de symfonie als klassiek genre naar de achtergrond. De russen Igor Stravinsky en Dimitri Sjostakovitsj legden zich toe op het neo-classicisme, een soort gemoderniseerde klassieke muziek uit de 19e eeuw. In 1895 organiseerden de gebroeders Lumière de eerste openbare filmvoorstelling en in 1986 regiseerde Georges Méliès de eerste (korte) speelfilm. Na de WOI ontwikkelde de film zich van gefilmd theater tot een aparte kunstvorm. De close-up, fading en slowmotion werden ontdekt evenals de mogelijkheid om filmbeelden te monteren. Met de komst van de geluid (1927) en kleur (1933) maakte de film een enorme opmars.

Het expressionisme Tijdens het Fin de siècle ontstond de stroming het impressionisme (1910-1940). Hierbij beeldde de kunstenaar de realiteit gecombineerd met zijn gevoel uit. In de loop van de tijd hechtten de impressionisten meer waarde aan de gevoelskant en hier ontstond het expressionisme, kort gezegd: ‘de afbeeldingsfunctie slaat om in de uitdrukkingsfunctie.’ Het expressionisme had vooral aanhang in Frankrijk en Duitsland. De realiteit wordt gedeformeerd (‘hervormd’) om de gevoelens en ideeën van de kunstenaar, die de realiteit niet herkend en wil veranderen, uit te kunnen drukken. Tegelijk werden de zachte kleuren van het impressionisme vervangen door harde en contrasterende kleuren en worden de contouren scherper. Hoe sterker de deformaties zijn, hoe minder realistisch het schilderij wordt. Dit kan uiteindelijk leiden tot abstracte of non-figuratieve kunst, waarin alle herkenbaarheid verdwenen is en het schilderij alleen bestaat uit vormen en kleuren. In Frankrijk was de belangrijkste expressionist, zelf noemden ze het het flauvisme (flauve = wild dier), Henri Matisse. In Duitsland waren het Franz Marc, Oskar Kokoscha, de Rus Vasili Kandinski en de Zwitser Paul Klee. De expressionistische film, die vooral in Duitsland opbloeide, kenmerkte zich door uitbundige montage, veel close-ups, en felle contrasten in belichting. Ook in de literatuur kreeg het gevoel de overhand. Men veranderde de klassieke vers. De gedichten met rijm, metra en regelmatige strofebouw verdwenen (bijna) helemaal en zogenoemde vrije verzen kwamen ervoor in terug. Bovendien maakte normale zinsbouw vaak plaats voor grammaticaal incorrecte zinnen, zonder hoofdletter of punt. Ook rare woordcombinaties als ‘groen duister’ en violette schemer’ hoorden bij het expressionisme. Dit alles dient om zich zo direct mogelijk te kunnen uitten, zonder belemmering van traditioneel taalgebruik. Een expressionistisch gedicht kan overgaan in abstracte kunst, waar het niet gaat om de inhoud, maar het gevoel dat het oproept. Je spreekt dan over poëzie-pure. Een groot verschil tussen het expressionisme en impressionisme, is dat het expressionisme veel onderwerpen ontleent aan het stadsleven dan aan de natuur. Ook in Nederland en Vlaanderen waren talrijke expressionistische dichters, zoals Marsman, Vlaming en Paul van Ostaijen. In het proza speelde expressionisme geen grote rol.

Het kubisme, futurisme en constructivisme Rond 1910 ontstond naast het expressionisme ook het kubisme. Het kubisme gaat uit van de stelling dat alles in de natuur is gebaseerd op de drie oervormen: de bol, kegel en piramide. De kubisten herschikten alles wat zij zagen in meetkundige figuren, waarbij het schilderij vanaf verschillende punten op het zelfde tijdstip bekeken wordt. Het traditionele perspectief is vervangen door simultanéité (gelijktijdigheid). Net als de expressionisten zochten kubisten een abstracte vorm achter de verschijningsvorm, hetzij dat de kubisten naar goniometrische verhoudingen zochten en expressionisten naar gevoelens en ideeën. Hierdoor kan de herkenbaarheid van een schilderij soms verzwakt worden en wordt hij non-figuratief worden, net als bij de expressionisten. De bekendste kubisten zijn Pablo Picasso en George Braque. Het futurisme kan gezien worden als een dynamische versie van het kubisme. In 1909 publiceerde Filippo Tommaso Marinettei in een Franse krant het Manifeste du futurisme, waarin de roekeloosheid, agressieve beweging, snelheid tot kenmerken van het futurisme worden gebombardeerd. Je kan zeggen dat een futuristisch kunstenaar een voorwerp van alle kanten bekijkt en deze indrukken naast elkaar schildert. Naast een artistieke stroming is het futurisme ook een ideologie. De bekendste futuristen zijn Giacomo Balla en Marcel Duchamp. De non-figuratieve vormen van het futurisme en kubisme liggen in het constructivisme, waarin herkenbaarheid geheel opgeofferd wordt aan geometrie, die trouwens veel strakker en eenvoudiger is dan die van kubisten en futuristen. In Rusland was na de revolutie in 1917 constructivisme korte tijd de officieuze staatskunst, totdat de communistische partij deze kunstvorm in de ban deed. Vele constructivisten verdwenen naar het buitenland of naar werkkampen. In Nederland leefde het constructivisme ook sterk, dankzij het blad de Stijl. De belangrijkste constructivisten op het gebied van beeldende kunst waren Kasimir Malevitsj, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan. In de literatuur speelde het constructivisme een kleine rol. In de Stijl publiceerde Doesburg uiterst abstracte gedichten, die alleen uit losse woorden bestaat en een opvallende typografie hebben.

Bordewijk Bordewijk was een constructivistische schrijver, een van de weinigen. Zijn bekendste werken zijn Blokken, Bint en Karakter. Blokken is een antiutopie, een samenleving waar niemand in wil leven. De Staat is een mengeling tussen een communistische en fascistische dictatuur uit de toekomst. Het boek is constructivistisch, omdat het verhaal korte zinnen met vreemde woorden heeft en het een soort blokkendoos is: korte hoofdstukjes, die elk een afgesloten geheel vormen. Ook de inhoud komt overeen met het constructivisme: ronde pleinen zijn bij wet verboden en de klederdracht is rood, zwart en wit (de kleuren van de Stijl). Bint heeft deze zelfde stilistische eigenschappen, maar ook expressionistische eigenschappen, zoals niet nuchtere, concrete en zakelijke beschrijvingen, maar visionair en fantastisch. Het verhaal verteld over een directeur van een school, Bint, die zijn school leidt met autoritair gezag om het land weer groot te maken. Het meest gelezen verhaal van Bordewijk is Karakter: roman van zoon en vader, waarin ook weer macht de kern van het verhaal is. Dit keer is het de macht van een vader over zijn zoon, die door hem tegen te werken beweerd zijn zoon te hebben geprikkeld zijn doel te bereiken.

Het dadaïsme (1916-1925) Het dadaïsme ontstond in Zürich in 1916 bij een aantal vluchtelingen. In een café organiseerden deze vluchtelingen culturele avondjes om het publiek te provoceren. In feite gaat het dadaïsme overal tegenin: de autoriteiten, de heersende opvatting over kunst en alle dogma’s. Het dadaïsme is een geesteshouding, geen kunststroming en een dadaïst heeft een houding van wantrouwen tegen alle zekerheden: verzet tegen de autoriteiten en het nee zeggen tegen alles wat je niet bevalt. Bovendien houdt het dadaïsme zich vooral bezig met antikunst, d.w.z. ‘kunstwerken maken’ om te laten zien dat kunst niets voorstelt. Een voorbeeld in de beeldende kunst is het tentoonstellen van readymades, maar men gebruikte ook veel fotomontage (lijkt op fotoshoppen). In de literatuur waren dat toevalspoëzie (= het willekeurig opnoemen van woorden), simultaanpoëzie (= het door elkaar lezen van verschillende gedichten door meerdere mensen, terwijl de rest zoveel mogelijk lawaai maakt) en klankpoëzie (= niet bestaande woorden opnoemen en vooral op de klank letten). Het dadaïsme heeft niet lang bestaan, omdat de dadaïsten ordentelijke kunstenaars werden of gewone burgers. Toch is het dadaïsme nog steeds een inspiratiebron voor andere kunststromingen, omdat het alle dogma’s omver werpt en zo ruimte schept voor nieuwe ideeën op het gebied van kunst. De bekendste dadaïsten zijn Tzara, Hugo Ball en Jean Arp.

Het surrealisme (1942-1940) Het surrealisme vloeit voort uit het dadaïsme. De leider was schrijver André Breton die in 1924 het manifest van het surrealisme publiceerde. Hierin legde hij uit dat bij het vervaardigen van kunst het onderbewuste ingeschakeld moest worden en de rede en logica hiervoor moest worden uitgeschakeld. Dit wordt ook wel het boven-realisme genoemd. Surrealisten mengen de werkelijkheid met alogische gedachten. Hierdoor ontstonden weergaven van fantastische voorstellingen in een koele, zakelijke haast fotografische weergave. Om de alogische gedachten en invallen te stimuleren, maakten men gebruik van toeval, drugs- en drankgebruik, het verwerken van droommateriaal en écriture automatique. Dit laatste houdt in dat zo snel mogelijk wordt opgeschreven wat in de gedachten opkomt. Tot de toevalskunst behoorde het cadavre exquis: verschillende personen maken onafhankelijk van elkaar een deel van een kunstwerk of gedicht. Het doel van surrealisten was om via hun kunstwerken en experimenten tot diepere zaken te komen, omdat het toeval en onderbewustzijn volgens de surrealist mensen tot inzichten kon laten komen, die de ratio niet kon verschaffen. Belcampo schreef gruwelijke en bizare verhalen, die altijd een humoristische ondertoon hadden. De invloed van het surrealisme in Belcampo’s werk komt tot uiting in zwarte humor, de vermenging van mens en machine, het door elkaar lopen van droom en werkelijkheid en onderbewuste seksualiteit. Hij behandelde toekomstfantasieën, medische abnormaliteiten en collectieve waanzin.

De nieuwe zakelijkheid De nieuwe zakelijkheid kwam op in de jaren ’20 rond het Bauhaus, een opleidingsschool voor schilder-, beeldhouwkunst, architectuur, kunstnijverheid en fotografie. Het principe achter de nieuwe zakelijkheid was het functionalisme: de functie die het voorwerp uit moet oefenen is belangrijker dan het uiterlijk. Hiermee kreeg de kunstnijverheid uit de 19e eeuw van veel frutsels de nekslag en de invloed hiervan leeft door tot op de dag van vandaag. In de poëzie ontstonden ook nieuwe vormen, zoals de spreekpoëzie: gedichten geschreven in alledaagse taal en qua ritme en metrum benadert het de praattoon het meest. De nieuw zakelijke literatuur was zeer kritisch vooral ten opzichte van het fascisme. In Duitsland hadden deze antifascisten het moeilijk: in 1933 werden alle boeken van veel grote Duitse schrijver ritueel verbrand en veel schrijvers moesten uitwijken naar het buitenland. De nazi-dictatuur wilde, zoals zoveel dictaturen, simpele literatuur, zoals de nieuwe zakelijkheid, maar ook literatuur waarmee het volk zich kon identificeren, in het geval van de Nazi’s verhalen over nationale trots en uitbanning van buitenlandse elementen, zoals de joden. En vooral mocht er geen kritiek worden geuit tegen het bewind. Omdat de nieuwe zakelijkheid hierin niet voldeed, verboden de Nazi’s deze stroming en propagandeerden de Blut und Boden-literatuur: traditionele romans over het eenvoudige leven van landarbeiders, die zich verwant voelde met het Arische ras. In Rusland werd omstreeks dezelfde tijd het socialistisch realisme gepropagandeerd: romans over de heroïsche opbouw van de communistische heilstaat. Menno ter Braak, die ook het Comité van Waakzaamheid had opgericht tegen het fascisme, richtte samen met E. du Perron het tijdschrift Forum op, waarin zij de opvattingen van de nieuwe zakelijkheid met de rest van Nederland deelde. In de literatuur ging het volgens hen om de inhoud, niet om de vorm. Boeken moeten iets te zeggen hebben en iets van de persoonlijkheid van de schrijver weergeven. Niet de inhoud maar de vent. Daarom wordt de nieuwe zakelijkheid in Nederland ook wel het ventisme genoemd. Onder een ‘vent’ werd dan verstaan: een man die oprecht, fatsoenlijk en tegen elke vorm van barbarie was, dus ook tegen fascisme en communisme, en een man die oprecht was en als het niet anders kan recht tegen de heersende meningen en leiders in gaat, als die zijn mening niet deelden. Ventisten hadden grote bewondering voor Multatuli, die het gezond verstand verwoord, net als Nescio en Elsschot. Forum publiceerde in vier jaargangen enorm veel werken van Nescio, Elsschot, Marsman etc. De bekendste aanhangers van de nieuwe zakelijkheid waren Menno ter Braak, Gerrit Rietveld en Le Corbusier.

Nescio (1882-1961) Nescio (pseud. voor J.H.F. Gröloh) schreef voor de nieuwe zakelijkheid opkwam en men begon zijn cynische en nuchtere taalgebruik (hatti en terwijl i op kantoor zat) pas toen te waarderen. Hij publiceerde de Uitvreter (Japi, de kunstenaar met een zorgeloos bestaan en ontmoet enkele anderen), Titaantjes (het groepje komt terug en komt in opstand tegen de maatschappij, die hen als loonslaven behandelt. De opstand mislukt en Japi pleegt zelfmoord) en het Dichtertje (Edu wil een groot dichter worden en dan ten ondergaan. Hij schrijft een boek, wordt beroemd en daarna krankzinnig.).

Willem Elsschot (A.J. de Ridder) Ook het debuut van Willem was begin 19e eeuw en hij kreeg net als Nescio pas tijdens het tijdperk van de nieuwe zakelijkheid erkenning. Hij schreef met een nuchtere, ironische stijl, tamelijk eenvoudige verhalen over kleine mensen met hun problemen. Als thema heeft Elsschot de kleine individu die ook wat wil bereiken genomen, maar daarin niet slaagt, net zoals bij Nescio, maar bij Nescio is het tragisch en bij Elsschot is het tragikomisch: alles komt toch weer op zijn pootjes terecht. Nadat hij was gestopt ging hij onder invloed van Forum weer schrijven. In zijn boek Lijmen staan de ietwat hulpeloze Laarman (zelf schrijver) en zwendelaar Boorman tegenover elkaar. Boorman verkoopt standaard reclame aan berdrijven, waar ze niets aan hebben. Het verhaal is autobiografisch, want Elsschot redigeerde met twee vrienden zelf ook zo’n blad. Zijn meesterwerk Het dwaallicht gaat over een vergeefse dwaaltocht naar een adres, dat met niet kan vinden en krijgt de religieuze trekken van een pelgrimstocht.

De literatuur tijdens de oorlog Tijdens de bezetting van Nederland wilden de Duitsers grip krijgen op de Nederlandse literatuur, om te voorkomen dat er anti-nazi verhalen geschreven werden. De Duitsers richtten de Kultuurkamer in en iedere kunstenaar moest lid worden als hij zijn beroep uit wilde oefenen. Schrijvers die niet collaboreerden hadden het moeilijk. Ze werden opgesloten in gijzelaarskampen of concentratiekampen. Ze mochten niet meer publiceren en hadden geen inkomsten. Sommigen schreven ondergronds en richtten kleine kranten op. De literatuur die is overgebleven bestaat voor een groot deel uit verzetspoëzie. Vaak werden ze verspreid als rijmprent (een gedicht en een illustratie op een pamflet) en was de opbrengst voor het verzet. De literatuur uit de WOII behoorde niet echt tot een stroming. Het was eenvoudige, toegankelijke poëzie, die troost moest bieden. Na de oorlog verschenen er verzamelbundels en tot op de dag van vandaag speelt de oorlog een grote rol in de literatuur.

Twee verhalen De Driesprong van Belcampo: Koning Wurm II had een druk rijk. Hij droomde eng – hij was bijvoorbeeld een telegram of zat in de donkere, benauwde hersens van iemand – en hij zette daarom de doodstraf op fantasie en verbood wonderlijke dingen. Bevolking onthoofd koning uit onvrede en een chirurg die hem vond zette het hoofd van de koning op een kunstmatige bloedsomloop in een vogelkooi. Kinderen vonden draaien aan hendel, om de bloedsomloop aan de gang te houden, eerst leuk, maar wordt later een straf: één uur vader draaien. Later krijgt hij een lichaam als een ingewikkelde schrijfmachine, waarop pianisten hem konden bespelen. Uiteindelijk wordt hij gedood door de kat, die te hard op de toetsen springt. Het woord sprong staat steeds schuin. De kat sprong weg en dan koning stierf. Hoelah van Nooteboom: Een jongetje is op een verjaardag en kijkt uit het raam naar Arthur die speelt dat hij een auto is, die zand in de vijver gooit. ‘De geur van zijn moeder bracht hem een glas limonade’: veel gewerkt met geur en geluid. Arthur valt in het water en zinkt. Jongetje zegt niks, maar droomt er later steeds over; hij dacht namelijk bij de verdrinking: ‘Leverkaats fijnhoutzagerij (wat hij aan het eind het terrein kon zien) en daardoorheen hoela, hoela, hoelah.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.