Economie Inleiding
China is altijd een arm land geweest. Het inkomen per hoofd van de bevolking werd in 1952 op $57 geschat en voor 1997 werd het nationaal product per hoofd op $620 geschat. De individuele consumptiestijging is tot voor kort zeer beperkt gebleven. Wel zijn met een belangrijk deel van de besparingen de collectieve voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, enz.) gefinancierd. China is nog steeds een overwegend agrarisch land; naar schatting (2001) werkt ca. 50% van de beroepsbevolking in de landbouw en ca. 50% in industrie, handel, transport en bij het bestuur. De huisnijverheid is nog steeds hoog ontwikkeld en een kleine industrie, met eenvoudige middelen bedreven, behoren tot het traditionele systeem. In de 19de eeuw werd er voorzichtig begonnen met modernisering. In kuststeden als Shanghai, Tianjin, Hankou en Kanton werd door westerse en Japanse ondernemers een lichte industrie opgebouwd. In Mantsjoerije werd door Japan, op grond van daar gevonden kolen en ijzererts, een zware industrie gesticht, die nu nog steeds de ruggengraat van de moderne Chinese economie uitmaakt. Deze nieuwe activiteiten beroerden echter slechts kleine gebieden, omdat men in het westen dacht dat China over te weinig natuurlijke hulpbronnen beschikt die voor de wereldeconomie van belang was. De buitenlandse handel was zeer bescheiden en de uitvoer bestond voornamelijk uit agrarische producten en wat metalen. Van 1949 tot 1952 had de wederopbouw plaats van het productieapparaat, dat in de oorlog tegen Japan (1937-1945) en daarna in de burgeroorlog zwaar had geleden. Het bestrijden van de inflatie was zeer succesvol in deze periode. In 1953 ging het eerste vijfjarenplan van start, met de nadruk op de ontwikkeling van de zware industrie. Volgens de officiële opgaven groeide de economie in de periode 1953-1957 met ca. 8,3% per jaar. Voor de volgende vijfjarenplannen (zes tussen 1958 en 1990) zijn slechts vage bijzonderheden over de doelstellingen verschaft, waarbij wel duidelijk is dat de sectoren landbouw en industrie als zwaartepunten werden beschouwd, het zogenaamde \'lopen op twee benen\'. Het Grote Sprong Voorwaarts-programma (1958-1960), waarin geprobeerd werd de groei van de moderne en traditionele sectoren te versnellen, mislukte totaal misoogsten en de stopzetting van de hulp van de Sovjet-Unie in 1960. Ook de Culturele Revolutie (1966-1969), waarbij getracht werd de door Mao gepreekte permanente revolutie te zuiveren van \'kapitalistische\' en \'revisionistische\' smetten, had een negatieve invloed op de economische ontwikkeling, o.a. als gevolg van de ontwrichting van het vervoer en de doorbetaling van lonen en premies, terwijl er in de bedrijven vaak alleen maar politieke discussies werden gevoerd en het werk stillag. Sinds de dood van Mao in september 1976 wordt naar politieke stabiliteit gestreefd en wordt een pragmatische economische politiek gevolgd. Conjuncturele oververhitting en structuurproblemen van een economisch systeem in overgang karakteriseren de recente ontwikkelingen. Sinds 1990 wordt de economie in een snel tempo - vooral in de kustprovincies - geliberaliseerd en geprivatiseerd. De hoge economische groei liep als gevolg van de Aziatische crisis terug tot naar schatting 6,5%. De Chinese economie werd in 2003 hard geraakt door de uitbraak van de gevaarlijke longziekte SARS. De economische groei in het tweede kwartaal van 2003 bedroeg 6,7%, het laagste groeitempo sinds 1992. SARS had vooral invloed op de dienstensector en het passagiersvervoer, dat zowel over land als via de lucht drastisch afnam.
China: regionale productie
BEIJING: chemicaliën, auto’s, machines, metallurgie, textiel en elektronica.
BINNEN MONGOLIË: veeteelt, bosbouw, akkerbouw, voedselverwerking, raffinage van grondstoffen, diverse lichte industrieën.
HEILONGJIANG: olie, steenkool, staal, zware machines, papier, voedingsmiddelen, farmacie.
LIAONING: petrochemie, metallurgie, machines, elektronica, schepen, bouwmaterialen, luchtvaart.
JILIN: landbouw, auto’s, chemie, ijzer, staal, non-ferro, olie, voedingsmiddelen.
HEBEI: graan, katoen, glas, textiel, machines.
TIANJIN: petrochemie, auto’s, auto-onderdelen, metallurgie, elektronica, staal.
SHANDONG: staal, steenkool, petrochemie, bouwmaterialen, consumentenelektronica, textiel, graan, rijst, maïs, visserij.
JIANGSU: machines, textiel, elektronische componenten, eindproducten en metaalhalffabrikaten, voedselverwerking, petrochemie, elektronica.
SHANHAI: financieel- en dienstencentrum, auto’s, petrochemie, elektronica, ijzer, staal, zware machines, elektrische apparaten.
ZHEJIANG: havens, schoenen, kleding, plastic speelgoed, kleine huishoudelijke artikelen, chemie, telecommunicatieapparatuur, machines, citrusvruchten, zijderupsen, thee.
FUJIAN: havens, voedselverwerking, textiel, elektronische halffabrikaten, petrochemie, auto’s, bouwmaterialen, elektronica, landbouwproducten.
GUANGDONG: assemblage, elektronica, speelgoed, kleding.
HAINAN: koffie, thee, rubber, kokosnoten, suikerriet, peper, metaalbewerking, petrochemie, farmacie, chemie, voedselverwerking, elektronica.
GUANGXI: fruit, suikerriet, bananen, non-ferro-producten, bouwmaterialen, textiel, kolen, ijzer, staal.
GUIZHOU: landbouw, tabak, kolen, diverse mineralen.
JIANGXI: hout, bamboe, textiel, papier, chemie, elektronica.
YUNNAN: landbouw, tabak, suiker, koffie, koper, zinksmelterijen.
SICHUAN: energie, metaal, mijnbouw, chemie, machines, luchtvaart, ruimtevaart, elektronica, graan, varkens, natuurlijke olie, medicinale kruiden, raapzaad, katoen, suiker, thee, sinaasappelen, natuurlijke zijde, houtolie, ijzer, staal, machines, elektrische machines,.
CHONGQING: machines, chemie, metallurgie, textiel, elektriciteit, elektronica,
SHAANXI: machines, textiel, vliegtuigen, elektronica, militaire producten.
SHANXI: kolen, ijzer, cokes, chemie.
HENAN: graan, katoen, tabak, goud, kolen.
HUNAN: rijst, antimonium, wolfram, fluoride, loos, zink, grafiet, kwik, machines, landbouwvoertuigen, locomotieven, zware gereedschappen, kunstmest, cement.
HUBEI: staal, auto’s, mechanica, bouwmaterialen, chemicaliën, textiel.
TIBET: veeteelt, toerisme.
QINGHAI: petrochemie, chemie, textiel, metaalbewerking, leer, machines.
XINGJIANG: katoen, olie, aardgas.
NINGXIA: steenkool, graan, olie.
GANSU: nikkel, platina, olie, steenkool.
Landbouw
De landbouw vervult nog steeds een zeer belangrijke rol in China, hoewel maar 10% van China’s oppervlakte geschikt is voor landbouwdoeleinden. Naast het kleine landbouwareaal kent de landbouwsector nog vele problemen: de landbouwgrond per bedrijf is eigenlijk veel te klein (gemiddeld 0,1 ha), er heerst een hoge werkloosheid, er zijn onvoldoende opslag- en distributiefaciliteiten, landbouwgrond wordt verloren aan urbanisatie en woestijnvorming, er is waterschaarste en gebrek aan onderzoek. Ten slotte wordt de Chinese landbouw regelmatig geteisterd door natuurgeweld. Veel geld wordt gestoken in een biotechnologieprogramma voor de ontwikkeling van landbouwproducten met een hogere opbrengst of die veel beter bestand zijn tegen ziekten. Tevens hoopt men hierdoor zelfvoorzienend te blijven in de landbouwproductie. Er worden ook weer pogingen ondernomen om te komen tot een hernieuwde collectivisering om de schaalvergroting van de boerenbedrijven te realiseren. Eind 1956 werkte nog meer dan 90% van de boeren in collectieve bedrijven. Op dit moment zijn er meer dan 2000 staatsboerderijen met een gemiddelde oppervlakte van 2300 ha. De werknemers op deze bedrijven weten een 30% hoger inkomen te realiseren vergeleken met hun collega’s van de familiebedrijfjes. China heeft drie belangrijke landbouwgebieden: -het gebied ten zuiden van de Yangtze, waar overvloedige regen valt en twee keer per jaar rijst geoogst kan worden. Verder wordt hier tarwe, jute, suikerriet en subtropische producten verbouwd. -het gebied tussen de Yangtze en de Gele Rivier (Huang-He) waar ook twee keer per jaar rijst en tarwe geoogst kan worden. -het gebied in het noorden, waar door het drogere klimaat maar één tarweoogst per jaar mogelijk is.
Van de voedselgranen is rijst het belangrijkst, gevolgd door tarwe, maïs en andere granen (kanliang, een soort sorghum, gierst en gerst) en knolvruchten. Hoewel China nog steeds graan invoert, is de import sinds de landbouwhervormingen sterk gereduceerd.
Vanaf het begin van de jaren tachtig wordt de katoensector speciaal gestimuleerd, onder andere door ook hier prijshervormingen door te voeren en meer vrijheid toe te staan in de planning van de oogst. Het gevolg is een toename geweest van 22% in het katoenareaal en een productieverhoging van 72%. Katoen is het voornaamste handelsgewas en grondstof voor de exporterende industrie en wordt zowel in Zuid- als in Noord-China geteeld. Naast katoen is ook de productie van agrarische industriële gewassen, zoals sojabonen, suiker, aardnoten, raapzaad en sesam, aanzienlijk gestegen, hoewel ook van deze producten vaak nog grote hoeveelheden worden geïmporteerd. Tot China\'s cultuurgewassen behoren verder: thee (met name uit het zuidoosten), tabak (Midden-China en het zuiden), moerbeien, sinaasappelen, kamfer en gember (uit het zuiden). Verder is sterke nadruk gelegd op diversificatie in de agrarische sector, door zich ook met name op bosbouw en veehouderij te richten.
Landbouwproductie (x miljoen ton)
1998 1999 2000 2001
graan 512,3 508,4 462,2 452,6
katoen 4,5 3,8 4,4 5,3
oliehoudende gewassen 23,1 26,0 29,5 28,6
suikerriet 83,4 74,8 68,3 75,7
thee 0,7 0,7 0,7 0,7
fruit 54,5 62,4 62,3 66,6
tabak 2,4 2,5 2,6 2,4
Veehouderij, bosbouw en visserij
Door de grote aandacht voor de akkerbouw is de ontwikkeling van de veehouderij achtergebleven. Toch neemt het belang van de veehouderij steeds verder toe. Van het landbouwgebied is 55% grasland, en sinds 1979 groeit de veehouderij sneller dan de akkerbouw. Koeien, paarden, buffels en jaks worden voornamelijk geweid op de enorme grassteppen die zich uitstrekken van de noordoostelijke vlakte via Binnen-Mongolië tot het westen en zuidwesten. De in geheel China meest voorkomende vorm van veehouderij is de fokkerij van kleinvee, met name varkens (China heeft de grootste varkensstapel ter wereld). Tussen 1949 en 1994 zou de veestapel ongeveer zijn vervijfvoudigd (van 160 miljoen naar 778 miljoen stuks vee), terwijl in het laatstgenoemde jaar 1,3 miljard stuks pluimvee werden gehouden, vrijwel uitsluitend op de eigen grond van de boeren. Het meeste vee in China doet dienst als last- en trekdier, want de meeste Chinezen eten vrijwel geen zuivelproducten.
De belangrijkste bosgebieden van China liggen in het noordoosten, en tungolie en teakhout zijn de voornaamste producten. Door vele eeuwen roofbouw en illegale houtkap is grote schade toegebracht aan het bosbestand. Sinds 1949 is ca. 86 miljoen ha land herbebost. Slechts een derde hiervan heeft het echter overleefd. Het totaal beboste areaal bedraagt 128 miljoen ha (13,4% van China). De overheid, die eindelijk inzag wat voor geweldige schade de erosie aan het land toebracht, heeft zich ten doel gesteld in het jaar 2000 de bosoppervlakte vergroot te hebben tot 20% van de totale oppervlakte. Met buitenlandse hulp is het Chinese bosareaal sinds 1997 weer behoorlijk toegenomen. Sinds kort is de houtkap van bijzondere boomsoorten verboden.
De visserij wordt intensief beoefend op de meeste binnenwateren (ca. 5 miljoen ha) en langs nagenoeg de hele kust. Ook veel huishoudens houden zich bezig met het kweken van vis en/of met visvangst.
Vis- en vleesproductie (x miljoen ton)
1998 1999 2000 2001
Vis 39,1 41,2 42,8 43,8
Vlees 57,2 58,2 61,3 63,3
Mijnbouw en energievoorziening
MIJNBOUW Als één van de weinige landen ter wereld beschikt China over alle voorkomende typen mineralen in de wereld, die trouwens allemaal staatsbezit zijn. Zowel staatsbedrijven als privé-bedrijven betalen een vast percentage over de jaarlijkse inkomsten, in ruil voor het mogen exploiteren en exploreren van de minerale rijkdommen. Wat de voorraden delfstoffen betreft, heeft China de grootste reserve ter wereld. Zo wordt de reserve aan kolen in China geschat op meer dan één biljoen ton, hoewel de kwaliteit in vele streken veel te wensen overlaat. Op dit moment wordt nog ongeveer driekwart van de binnenlandse energiebehoefte door kolen gedekt. De belangrijkste kolencentra liggen in de provincies Hebei, Shanxi, Shandong, Jilin en Anhui; de totale productie bedroeg in 1994 1212 miljoen ton, waardoor China tot de grootste drie kolenproducerende landen ter wereld behoorde. Grote voorraden ijzererts bevinden zich o.a. in de provincies Shanxi, Hebei en Shandong. De reserves worden geschat op 496 miljard ton. Sinds 1996 is China de grootste producent van ruw staal ter wereld. Het grote probleem is echter dat de ijzerertsreserves van lage kwaliteit zijn, waardoor ook het geproduceerde ijzer en staal van slechte kwaliteit is, en nauwelijks van waarde voor d export. Het is dan ook niet vreemd dat er jaarlijks nog miljoenen tonnen aan diverse soorten staal geïmporteerd moeten worden. Om de productie te verbeteren en te optimaliseren worden de vele kleine ijzer- en staalfabrieken gesloten en is het uiteindelijk de bedoeling om te komen tot maar zes grote conglomeraten. Zij moeten op de internationale markt gaan opereren en gaan concurreren met Zuidoost-Aziatische en Westerse staalbedrijven. Voor o.a. wolfraam, antimoon, titanium, tantalium en zware fluoriet wordt China geacht de grootste reserves ter wereld te bezitten. De exploitatie van niet-ijzerhoudende metalen blijkt echter moeilijk, gezien de grote hoeveelheden die hiervan moesten worden ingevoerd in de tweede helft van de jaren zeventig (o.a. koper, aluminium, nikkel en lood). China is een belangrijke producent en exporteur van titanium, maar ook van zeldzame metalen als vanadium, germanium, gallium en polykristallijne siliconen. In 1994 bedroeg de productie van ruwe aardolie 148 miljoen ton. De offshore-winning in de Golf van Bohai in de buurt van Tianjin, waar al in 1975 olie werd gewonnen, blijkt bescheiden van omvang. Schattingen over aardoliereserves zijn lopen zeer uiteen. Men gaat uit van een vastelandreserve van vele miljarden tonnen en een even grote reserve voor de kust. De tot nog toe geproduceerde aardolie bevat een hoog gehalte aan paraffine of was, wat de winning en raffinage een kostbare zaak maakt. De petrochemische industrie is zeer belangrijk voor China, zowel voor de staatskas als voor de leveranties aan veel industrietakken. Op dit moment kan men de binnenlandse vraag niet aan en is daardoor gedwongen om veel petrochemische producten te importeren. Aardgasvelden bevinden zich bij Kanton (Guangzhou), Shanghai en in de provincie Sichuan, maar erg veel wordt er niet geproduceerd. De gasproductie vertoonde in 1979 een piek, waarna de winning tot 1984 met 15% daalde. Men schatte toen dat het aardgasveld met 20% was afgenomen. De meeste winning vindt plaats in Sichuan en in totaal bedraagt de aardgasvoorraad ca. 400 biljoen kubieke meter. Verder wordt tin, molybdeen, mangaan, lood en zink en bauxiet gewonnen. De Chinese bodem bevat ook aanzienlijke hoeveelheden goud, platina, nikkel, titaan, grafiet, fosfor, vloeispaat en kwik. Daarnaast zijn asbest, zwavel, zout en fosfaat van enige betekenis.
ENERGIEVOORZIENING Door de snelle economische groei in China zal het energieverbruik in de komende decennia in een hoog tempo toenemen. In 2001 werd 1,21 miljard ton SCE (Standard Coal Equivalent) energie worden geproduceerd. Steenkool droeg daaraan bij met 68%, aardolie 20,2%, aardgas 3,4% en waterkracht 8,4%. Het energieverbruik bedroeg 1,32 miljard ton SCE, waarvan 675 steenkool, 23,5% aardolie, 2,5% aardgas en 6,9% waterkracht. De energiesector staat grotendeels onder controle van staatsbedrijven. In het tiende vijfjarenplan (2001-2005) wil China zijn energievoorziening reorganiseren. Men is van plan om vóór eind 2005 het aandeel van steenkool in niet-duurzame energie met 3,9% te verlagen. Het aandeel van aardgas en waterkracht moet dan met 5,6% verhoogd zijn. De olie- en aardgasreserves zijn op dit moment niet voldoende om de binnenlandse vraag te dekken en olie en aardgas worden steeds meer geïmporteerd.
Voor wat betreft windenergie zijn er in het tiende vijfjarenplan weinig concrete plannen opgenomen. Eind 2001 had China 27 windenergiecentrales, goed voor een geïnstalleerd vermogen van bijna 400.000 kW. Zonne-energie lijkt meer kansen te hebben, met name in het westen van het land. Men is van plan om daar meer dan 200 miljoen dollar te investeren. Het zonne-energiegebruik is de laatste vijf jaar gemiddeld met 30% per jaar gestegen. Waterkracht is in de verre toekomst de meest veelbelovende manier om niet meer van steenkool afhankelijk hoeven te zijn. China heeft een zeer groot potentieel en het streven is om een kwart van de totale energiebehoefte door waterkracht op te wekken.
Industrie
Na 1958 zijn geen officiële cijfers gepubliceerd, maar uit incidentele gegevens en indexcijfers die af en toe zijn verstrekt, kan worden afgeleid dat grote vooruitgang is geboekt. Net als in de landbouw hebben in de industrie hervormingen plaatsgevonden. Doordat sinds de invoering van het contractsysteem met minder mensen meer wordt geproduceerd, dreigde op het Chinese platteland een zeer grote werkloosheid te ontstaan. Vestiging van industriële bedrijven in agrarische gebieden kon hier een oplossing bieden. Sinds 1978 zijn bijna 50 miljoen Chinese boeren tewerkgesteld in plattelandsbedrijven en in toeleveringsbedrijven voor de stedelijke industrie. In gebieden rond de grote steden, zoals Peking, werkt 80% van de plattelandsbevolking al buiten de landbouwsector. De huidige politiek is gericht op het scheppen van een nieuwe klasse van ondernemers, handelaren en managers. Zo zijn in de loop van de jaren tachtig de mogelijkheden voor individuele ondernemers om een eigen bedrijf op het platteland te beginnen of om een bestaand collectief bedrijf over te nemen aanzienlijk toegenomen. De hervormingen zijn er verder op gericht de reeds bestaande rurale industriële bedrijven te verzelfstandigen. De instelling van de Speciale Economische Zones (SEZ\'s) waarin geëxperimenteerd wordt met nieuwe managementtechnieken, marktverhoudingen en arbeidsrelaties, is te beschouwen als een onderdeel van de open-deurpolitiek. De SEZ\'s moeten buitenlandse investeringen aantrekken voor exportgerichte technologisch hoogwaardige industrieën. Weliswaar is een aantal vormen van liberalisering van de Chinese economische betrekkingen met het buitenland doorgevoerd, deze gaan echter samen met de handhaving en soms versterking van een protectionistische politiek die gericht is op de ontwikkeling en modernisering van de eigen handel en industrie. In 1994 was het aandeel van de Chinese industrie in het nationaal inkomen beduidend groter dan dat van de landbouw (47% resp. 21% van het nationaal inkomen). Bovendien overtreft de totale waarde van de door de plattelandsindustrie voortgebrachte productie die van het agrarisch bedrijf. Wel werkte in 1993 nog steeds een groot aandeel van de werkbevolking in de landbouw: 61%, terwijl ca. 18% in de industrie en 21% in de andere sectoren werkzaam was. De decentralisatie van industriële complexen begon al lang vóór de plattelandshervormingen. Deels is dit geschied om het transportsysteem te ontlasten, deels uit strategische overwegingen. Bij de gedecentraliseerde industrialisatie op provincie- en districtsniveau werd eveneens getracht de bedrijfsgrootte aan te passen aan lokale omstandigheden, waarbij werd gelet op aanwezige grondstoffen, technologie en kennis. Zo is bekend dat in 1976 de helft van de industriële productie afkomstig was van betrekkelijk kleine bedrijven; voor de elektriciteits- en kolenproductie bedroeg dit aandeel eenderde, voor kunstmest 70% en voor cement 60% van de totale productie. De industrie is overwegend geconcentreerd in het noordoosten en in de gebieden Peking-Tianjin en Shanghai-Nanjing, in mindere mate in Midden-China, in het Sichuanbekken, alsmede hier en daar in het zuiden. Het belangrijkste centrum van de lichte industrie (o.a. textielbedrijven) die men verder in alle provincies vindt, is Shanghai. Naast de textielnijverheid zijn de staal- en machine-industrie belangrijk. De kwaliteit van de industriële productie is regelmatig verbeterd en de verscheidenheid verruimd.
Texielindustrie
China is de grootste kleding- en textielproducent ter wereld, en deze sector levert een belangrijke bijdrage aan China’s totale uitvoer. Dit komt onder andere door de lage loonkosten, wat een sterke concurrentiepositie oplevert. Als de inefficiëntie en de bureaucratie verminderd kunnen worden en tegelijkertijd de transportfaciliteiten en het technologisch niveau verbeterd worden, dan wordt China een nog veel grotere speler op de wereldmarkt. De belangrijkste kledingindustrieën bevinden zich in Guangzhou, Hangzhou (o.a. zijde), Suzhou (o.a. zijde) en Dalian.
China heeft sinds een aantal jaren zelfs een eigen mode-industrie: van ontwerp tot eindproduct. Chinese modeontwerpers en modehuizen voeren hun eigen merken en modelijnen. Vel internationale topmerken hebben vaak winkels in grote hotels, grote winkelcentra of verkopen hun kleding via warenhuizen. De belangrijkste modebeurzen zijn in Beijing en Dalian.
Transportmiddelenindustrie
AUTO-INDUSTRIE
Het aantal geproduceerde voertuigen in China zelf bedroeg in 2002 3,25 miljoen stuks (verwachting 2003: 3,9 miljoen). De Chinese auto-industrie staat in Azië na Japan op de tweede plaats op de ranglijst van belangrijkste personenwagenproducenten.
Volkswagen beheerst de markt met 40%, gevolgd door Peugeot-Citroën, Daihatsu, Honda en General Motors. De belangrijkste Chinese autofabrikanten zijn First Automotive Work, Shanghai Automotive Industry en Dongfeng Motor.
Er zijn 6,3 auto’s op 1000 mensen, en daarmee scoort China de laagste autodichtheid in Azië.
In de Chinese auto-industrie werken meer dan 1,5 miljoen werknemers, waarvan ca. 730.000 in de sector auto-onderdelen.
VLIEGTUIGBOUW EN RUIMTEVAART
China is een belangrijke markt voor internationale vliegtuigbouwers. Diverse internationale vliegtuigproducenten zijn al in China gevestigd voor de productie van vliegtuigonderdelen.
De ruimtevaart is een prioriteitssector van de overheid en de China Aerospace Industry Corporation is verantwoordelijk voor de sector.China hecht veel waarde aan internationale samenwerking en er bestaan op dit moment veel contacten en samenwerkingsvormen tussen China en de Verenigde Staten, Australië, Japan en West-Europa.
SCHEEPSBOUW
De scheepsbouw is met meer dan 2000 scheepswerven een belangrijke sector voor de export. Zes procent van de productie wordt nar het buitenland verkocht en met de bouw van ca. 4,5 miljoen ton in 2002, staat China na Zuid-Korea en Japan op de derde plaats van de wereldranglijst. Dankzij de buitenlandse investeringen worden de scheepswerven steeds moderner en efficiënter.
De middelgrote en groet scheepswerven liggen vooral in de provincies Jiangsu, Shanghai, Guangdong en Shandong.
Handel
In 2002 importeerde China voor $295 miljard dollar en exporteerde het voor $325 miljard dollar. De verandering in de importstructuur ten gevolge van de hervormingen leidde tot twee keer toe tot een explosieve groei van de import uit ontwikkelde industrielanden (m.n. duurzame consumptieartikelen), wat voor grote tekorten op de Chinese betalingsbalans zorgde. Inmiddels vertoont deze een overschot van $30,4 miljard dollar. Wat de export betreft wordt er het meeste geld verdiend met de export van machines en textiel. De buitenlandse handel is vooral een zaak van de kustprovincies, met als koploper de provincie Guangdong. Tot voor kort waren het vooral de grote staatsbedrijven die de toon zetten in China’s buitenlandse handel. Tegenwoordig zijn het vooral de dochterondernemingen van buitenlandse bedrijven die hun aandeel jaarlijks vergroten. Zij namen in 2002 meer dan de helft van China’s totale buitenlandse handel voor hun rekening. In de toekomst zullen steeds meer buitenlandse bedrijven vanwege de goedkope arbeidskrachten in China neerstrijken. De belangrijkste handelspartners aan de Chinese grens zijn Rusland, Mongolië, Vietnam en Noord-Korea. Naar deze landen worden vooral industriële eindproducten geëxporteerd; ingevoerd worden vooral grondstoffen.
16 belangrijkste handelspartners in 2002 (in % van het totaal)
export import
Japan 14,9 18,1
Verenigde Staten 21,5 9,2
Hongkong 18,0 3,6
Taiwan 2,0 12,9
Zuid-Korea 4,8 9,7
Duitsland 3,5 5,6
Maleisië 1,5 3,1
Singapore 2,1 2,4
Rusland 1,1 2,8
Groot-Brittannië 2,5 1,1
Australië 1,5 2,0
Nederland 2,8 0,5
Italië 1,5 1,5
Frankrijk 1,3 1,4
Indonesië 1,1 1,5
Canada 1,3 1,2
Handel met Nederland
Sinds de jaren zeventig is de handel tussen China en Nederland explosief gegroeid. Zo steeg de Nederlandse invoerwaarde uit China tussen 1995 en 2002 van 1,6 miljard euro tot 8,77 miljard euro. De Nederlandse uitvoer steeg in dezelfde periode gering, van 0,6 miljard euro tot 1,5 miljard euro. Hierdoor is het handelstekort met China in korte tijd sterk opgelopen. Circa driekwart van de Chinese export naar Nederland bestaat uit fabrikaten, machines, kleding en aanverwante artikelen. De Nederlandse invoerwaarde van chemische producten, diverse gefabriceerde goederen en schoeisel nam in 2002 af. Door de dierenziektes die de afgelopen jaren Nederland geteisterd hebben, stagneerde de export van vlees- en zuivelproducten. Positieve bijdragen kwamen van chemische producten, fabrikaten, machines en vervoersmiddelen.
Handel Nederland – China 1999-2002 (x 1 miljard euro)
Invoer uitvoer saldo
1999 3,7 0,75 -2,95
2000 6,9 1,1 -5,8
2001 8,8 1,2 -7,6
2002 8,7 1,5 -7,2
E-business en internet
De e-business is in China nog niet voldoende technisch ontwikkeld, met name als het gaat om betalingsveilige transacties. Daarom wordt er meestal online besteld en bij levering betaald. De online-winkelverkopen bedroegen eind 2000 ruim 52 miljoen dollar. De verwachting is dat het gemiddeld transactievolume van e-business in 2005 toegenomen zal zijn tot meer dan 10 miljard dollar per jaar. In juni 2001 waren er meer dan 600.000 geregistreerde domeinnamen, 238.000 websites en 45.000 online-databases. Het aantal internetgebruikers bedroeg in juni 2001 ca. 26,5 miljoen, waarvan de meeste in de grote steden aan de oostkust wonen.
Verkeer en toerisme
In het kader van de diverse vijfjarenplannen is het transportsysteem sterk uitgebreid, vooral met het doel de binnenlandse handel te vergemakkelijken. De wegenbouwers kunnen de economische ontwikkelingen niet bijbenen; bovendien komen ze $100 miljard tekort. Zo is de lengte van het spoorwegnet, dat in 1949 22.600 km was, toegenomen tot 70.000 km in 1990, waarvan nog geen 10% geëlektrificeerd. Ondanks een vermindering van het aandeel van de trein in het vrachtverkeer van 80% (1950) tot 66% (1984) is het spoor in China nog steeds het meest gebruikte vervoermiddel voor het vrachtverkeer ter wereld. Er zijn rechtstreekse spoorverbindingen met Kazakstan, Rusland, Wit-Rusland, Polen, Duitsland en Nederland. De lengte van het wegennet is van 104.000 km in 1949 gestegen tot 1.178.000 km in 1994. Hiervan is vermoedelijk meer dan de helft niet geasfalteerd. Ca. 70% van de steden en dorpen zijn verbonden door provinciale wegen. Snelwegen maken maar 1% van het totale wegennet uit. Het vrachtverkeer op de wegen is in China nog altijd van geringe betekenis. Er zijn bijvoorbeeld maar vier transporteurs met meer dan honderd vrachtwagens. Slecht 20% van China’s wagenpark is geschikt voor containervervoer, terwijl geconditioneerd vervoer nauwelijks van betekenis is. De provincie Guangdong beschikt over een uitgebreid transportnetwerk. Het wegennetwerk is het meest uitgebreid van alle Chinese provincies. Guangzhou is door negen snelwegen met overige steden in de Pearl River-delta verbonden. Het goederenvervoer over de binnenwateren, waarvan 109.400 km bevaarbaar wordt geacht, bedroeg in 1994 1570 miljard ton/km. In 2000 werd in totaal 2,35 miljard ton vracht tussen de Chinese havens vervoerd. Daarnaast is de zeevaart van belang. China heeft meer dan 300 havens, waarvan 235 zeehavens. Zo’n 130 havens zijn toegankelijk voor buitenlandse schepen. De belangrijkste havens zijn: Dalian, Qinhuangdao, Xingan, Qingdao, Lianyungang, Shanghai, Huangpu, Kanton (Guangzhou) en Zhanjiang. In 1985 beschikte China over ca. 1235 zeeschepen met een tonnage van ca. 12,2 miljoen, zodat het op de wereldranglijst de negende plaats innam. Jaarlijks doen ca. 38.000 schepen onder buitenlandse vlag de Chinese havens aan. De burgerluchtvaart heeft zich snel ontwikkeld. De Civil Aviation Administration of China is sinds oktober 2002 de overkoepelende organisatie van drie nieuwe luchtvaartgroepen: China National Aviation Holding Company, China Southern Air Holding Company en China Eastern Air Holding Company. Er bestaan lijnvluchten naar verschillende landen in Europa, Azië, Australië en Noord-Amerika. De totale binnenlandse luchtvaartvloot telde 646 machines. Er zijn 113 luchthavens. Tegenwoordig onderhouden ook vele buitenlandse maatschappijen verbindingen met China. Peking, Shanghai en Kanton (Guangzhou) hebben de belangrijkste internationale luchthavens. In 2018 moet het luchtvaartnetwerk geheel China bestrijken.
Volume passagiers en vracht in 2000 (in % van het totaal)
Passagiers in kilometers vracht in kilometers
Waterwegen 0,8% 54,2%
Luchtvaart 7,9% 0,1%
Spoorwegen 37,0% 31,7%
Wegen 54,3% 14,0%
De inkomsten uit het binnen- en buitenlandse toerisme liepen in 2002 op tot
ca. 67 miljard dollar. Wat het aantal internationale toeristen betreft kwamen er in 2001 ca. 33 miljoen toeristen naar China. China stond daarmee op een stevige vijfde plaats, als Hongkong met 13,7 miljoen toeristen meegeteld wordt zelfs op de derde plaats, na Frankrijk en Spanje.
Volgens de Wereld Toeristen Organisatie (WTO) wordt China één van de belangrijkste vakantielanden ter wereld. De toeristensector zal verder gestimuleerd door het opengaan van de sector voor buitenlandse investeerders.
Belangrijk voor China worden ook de Olympische Spelen van 2008, waarvoor in de komende periode 20 miljard dollar in toeristische voorzieningen geïnvesteerd wordt.
Het uitbreken en de gevolgen van de longziekte SARS trof de economie aanvankelijk hard, en dan met name het internationale toerisme. Buitenlandse toeristen annuleerden massaal hun reis naar o.a. China. De verwachting is dat als de ziekte onder controle is, op de niet al te lange termijn de toeristenindustrie zich zal herstellen.
Geschiedenis algemeen:
Voor het jaar 221 v.C. waren er in China verscheidene onafhankelijke vorstendommen. Het land werd in dat jaar verenigd onder de eerste keizer, Shi Huangdi. Tijdens de Han-dynastie (206 v.C.-220 n.C.) werd het rijk uitgebreid tot in Korea, Vietnam en Centraal-Azië. Hierna volgde een periode van verwarring, waarin een van de rustpunten de Tang-dynastie (618-907) was. Onder de keizers van deze dynastie werd o.a. het examenstelsel ingevoerd, waardoor ook niet-adellijke personen hoge posities konden bereiken. Vanaf de 9e eeuw nam de macht van de keizer toe en verplaatste het economisch centrum zich naar het zuiden. Marco Polo bezocht China rond 1280, toen hier de Mongoolse Juan-dynastie aan de macht was. Onder de Ming-keizers (1368-1644) werd meer nadruk gelegd op de eigen Chinese waarden en werd de invloed van buitenaf geweerd. Later, onder de Mantsjoe (1644-1911), nam de druk van het Westen weer toe. Een korte revolutie in 1911 o.l.v. Sun Yat-sen maakte een einde aan het keizerrijk. Strijd tussen nationalisten en communisten: Op 1 juli 1921 werd in Shanghai de Chinese Communistische Partij (CCP) opgericht. Naar Russisch voorbeeld richtte men zich op mobilisatie van arbeiders en stedelijk proletariaat. Onder druk van Moskou en na voorbereidend werk van de Komintern-agenten Sneevliet (\'Maring\') en Borodin besloot de CCP in 1924 tot een \'verenigd front\' met de Nationalistische Partij (Kwoh-min-tang; Guomindang, GMD) van Sun Yat-sen. Na Suns dood (1925) en de gezamenlijke \'veldtocht naar het noorden\' maakte de nieuwe sterke man Chiang Kai-shek een bloedig einde aan de samenwerking; Nanjing werd de zetel van een anti-communistische GMD-regering (1927). In de volgende jaren vormden zich communistische centra op het platteland van de provincie Jiangxi (\'boerenbolsjewisme\'), met als belangrijkste leider Mao Zedong. In 1934 doorbraken de in het nauw gebrachte communisten een blokkade van nationalistische troepen en begonnen hun \'lange mars\' naar Yan\'an (Shaanxi), waar ze een jaar later arriveerden. In 1936 werd - tegen de achtergrond van de Japanse dreiging - het verenigd front van GMD en CCP hernieuwd. De hieropvolgende periode (1937-1945) stond geheel in het teken van de strijd tegen de Japanse invallers. In de laatste oorlogsjaren werd het door de VS gesteunde GMD-bewind (zetel: Chongqing) in toenemende mate door corruptie uitgehold en herleefde de machtsstrijd tussen de beide \'front\'-partners. Na de Japanse capitulatie (1945) en mislukte Amerikaanse bemiddelingspogingen leidde deze strijd tot een burgeroorlog, die in een communistische overwinning eindigde (1949). De nationalisten namen de wijk naar het eiland Taiwan. Chinese Volksrepubliek: Terwijl in Zuid-China de strijd nog voortduurde, kwam in Beijing een Chinese Politieke Volksraad bijeen, waarin diverse partijen en groepen met de CCP in een nieuw front waren verenigd. Nadat een omvangrijk programma was afgewerkt, proclameerde de nieuwgekozen voorzitter (president) van de volksregering, Mao Zedong, op 1 oktober 1949 de Chinese Volksrepubliek. Daarmee begon een periode van consolidatie, wederopbouw en hervormingen (1949-1953). Belangrijkste ontwikkelingen waren de overeenkomsten en verdragen met de Sovjet-Unie (1950), de \'agrarische hervormingswet\' (juni 1950) en de herverdeling van het land onder de arme en landloze boeren, de geleidelijke socialisatie van privé-ondernemingen en de nieuwe huwelijkswet (april 1950), waarin o.m. de gelijkwaardige positie van de vrouw in de samenleving werd vastgelegd. De Chinese interventie (oktober 1950) in het Koreaanse conflict had verstrekkende consequenties: versterking van Amerikaanse steun aan Taiwan, begin van de blokkade van China en de uitsluiting van het lidmaatschap van de VN (Taiwan kreeg wel een zetel). In het binnenland had de Koreaanse Oorlog eerder een positief dan een negatief effect. De productie werd gestimuleerd en het gevoel van eenheid versterkt. Door de geringe verliezen aan manschappen en het uitblijven van bombardementen bleven de negatieve gevolgen beperkt. Eerste vijfjarenplan (1953-1957): China\'s eerste vijfjarenplan volgde het Sovjetontwikkelingsmodel: centrale planning en snelle opbouw van een moderne zware industrie in de grote stedelijke centra. Verder werd gestreefd naar de vestiging van industrieën in kleinere steden in het binnenland. In 1956 was de socialisatie van privé-ondernemingen voltooid. De in fasen verlopende collectivisatie van de landbouw werd na 1955 in versneld tempo doorgevoerd. Zowel op het platteland als in de steden ontstond ontevredenheid, waaraan de partijleiding tegemoet kwam tijdens de periode van de \'Laat honderd bloemen bloeien, laat honderd scholen redetwisten\'. Een belangrijke politieke gebeurtenis was het bijeenroepen van het eerste Nationale Volkscongres en de afkondiging van een grondwet (1954). In diezelfde periode nam China deel aan diverse internationale conferenties en wierp zich op als een van de leiders van de Derde Wereld. Het jaar 1957 betekende in veel opzichten een ommekeer: er kwam een einde aan de periode van politieke liberalisatie, er bleek een groeiende ontevredenheid te zijn over het centralistische Sovjetmodel en ook op ideologisch gebied begon de tegenstelling Moskou-Beijing zich af te tekenen. Door geringe investeringen in de landbouw namen tegen het einde van de planperiode de landbouwoverschotten geleidelijk af. De agrarische overschotten waren de basis van de economische ontwikkeling, en moesten ten koste van alles gehandhaafd blijven. Men kon kiezen voor beperking van de bevolking of vergroting van de productie. Men koos het laatste: er moest een grote sprong voorwaarts gemaakt worden. De Grote Sprong Voorwaarts: Met de \'Grote Sprong Voorwaarts\', waartoe het sein door Mao zelf werd gegeven, koos China definitief voor een eigen koers. Door een massale krachtsinspanning van de gehele bevolking en het gebruik van zowel moderne als traditionele middelen moesten industrie èn landbouw (\'lopen op twee benen\') in een beslissende stap op een hoger plan worden gebracht. In de stedelijke en industriële sector betekende dit deelneming aan grote bouwprojecten en het opzetten van wijkfabriekjes en staalproductie in \'mini-oventjes\'. De planning werd nog verder gedecentraliseerd. Op het platteland werd het proces van collectivisatie afgesloten door de invoering van de volkscommune. Fouten in organisatie en planning leidden echter tot een ernstige verstoring van de economie, waardoor velen de hongerdood stierven. Na het falen van de \'Grote Sprong Voorwaarts\' werd Mao in 1959 gedwongen af te treden als voorzitter van de Volksrepubliek (hij bleef wel partijvoorzitter en opperbevelhebber van het leger) en werd hij opgevolgd door Liu Shaoqi. Na ernstige meningsverschillen over het gevoerde beleid werd de belangrijkste criticus, maarschalk Peng Dehuai, in september 1959 ontslagen als minister van Defensie en opgevolgd door Lin Biao. Ook naar buiten toe was het evenwicht verstoord: de Tibetaanse opstand en de vlucht van de dalai lama (1959) hadden een nadelige invloed op de relaties met India, die een dieptepunt bereikten tijdens de daaropvolgende grensconflicten. In 1960 leidden de meningsverschillen met Moskou tot een breuk en het terugroepen van alle Sovjettechnici. Het wegvallen van de Sovjethulp, gevoegd bij de algemene ontreddering als gevolg van de \'Grote Sprong Voorwaarts\', en een aantal ernstige natuurrampen brachten het land in de winter van 1960/61 aan de rand van de afgrond (voedselcrisis). In januari 1961 werd besloten tot een economische heroriëntatie: de nadruk kwam te liggen op verhoging van de agrarische productie en modernisering van de landbouw, waarvoor ook de industrie moest worden ingeschakeld (\'landbouw als basis, industrie als leidende factor\'). De volgende jaren stonden in het teken van het pragmatische beleid van Liu Shaoqi en partijsecretaris Deng Xiaoping en een geleidelijk herstel van de economie (1961-1965). Deze periode werd echter ook gekleurd door toenemende indoctrinatie in het \'denken van Mao Zedong\', waarbij Lin Biao op de voorgrond trad: massacampagnes, het \'rode boekje\' en politisering van de maatschappij maakten het politieke klimaat rijp voor de Culturele Revolutie. De buitenlandse politiek werd beheerst door verscherping van de Chinees-Russische tegenstellingen en groeiende instabiliteit in Zuidoost-Azië (inmenging VS; val van Soekarno). Culturele Revolutie: De aanvallen in november 1965 op Wu Han, onderburgemeester van Beijing en auteur van \'Hai Rui ontzet uit zijn ambt\' (toespeling op het ontslag van maarschalk Peng Dehuai), vormden het startsein voor een intensieve massacampagne, bekend als de \'Grote Proletarische Culturele Revolutie\' (1966-1969). De achtergrond vormde een conflict in de partijtop tussen de groep rond Mao en Lin Biao en de medestanders van Liu Shaoqi en Deng Xiaoping. Aanvankelijk bleven de acties van de maoïsten beperkt tot verbale aanvallen op het \'revisionistische\' beleid van hun tegenstanders, maar in augustus 1966 gingen deze over in het felle en dikwijls gewelddadige optreden van de \'Rode Gardisten\' (scholieren en studenten die aan de hand van het Rode Boekje de maoïstische leer verkondigden). In 1967 leidde de uitbreiding van de Culturele Revolutie naar de industriële sector tot een chaotische en explosieve situatie in de steden. Na ingrijpen van het leger en het instellen van \'revolutionaire comités\', bestaande uit \'rebellen\', kaderleden en militairen, begon een periode van herstel van de orde en eenheid, afgesloten met het Negende Partijcongres (Beijing; april 1969). Dit congres bezegelde de overwinning van de maoïsten en de nieuwe politieke machtspositie van het leger; Lin Biao werd officieel benoemd tot opvolger van Mao Zedong. Kort voor het congres bijeenkwam, bereikten de Chinees-Russische betrekkingen een dieptepunt met de grensincidenten aan de rivier de Ussuri (Wusulijiang), gevolgd door incidenten aan de Heilongjiang (Amur) en in Xinjiang. Voortaan werden niet de VS, maar de Sovjet-Unie als belangrijkste militaire bedreiging van China gezien. De periode na de Culturele Revolutie werd gekenmerkt door een snel herstel van de economie (die minder had geleden dan men wel had gedacht), belangrijke nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de buitenlandse politiek en toenemende interne spanningen. Het vierde vijfjarenplan (1971-1975) keerde terug naar een meer gematigde sociaal-economische koers, voorgestaan door premier Tsjo En-lai en vice-premier Deng Xiaoping (na zijn val tijdens de Culturele Revolutie in 1973 gerehabiliteerd). Na 1972/73 ontstond een stroomversnelling in de handel met het buitenland (vooral met Japan en de westerse naties); dit gebeurde tegen de achtergrond van China\'s toetreding tot de VN (oktober 1971) en de verbetering van de betrekkingen met de VS (bezoek van Nixon in februari 1972). Gesteund door de successen van zijn politiek lanceerde Tsjo En-lai in januari 1975 een plan tot grootscheepse modernisering van de economie. Maar evenals in de periode na de \'Grote Sprong Voorwaarts\' hadden de \'gematigden\' te kampen met een sterke \'radicale\' (maoïstische) onderstroom, ditmaal vertegenwoordigd door de groep rond Mao\'s echtgenote Jiang Qing. Deze groep, later bekend als de \'Bende van Vier\', beheerste onderwijs, cultuur en media. De spanningen kwamen tot uiting in de anti-Confuciuscampagne van 1972, die in 1974 werd verbonden met massakritiek op Lin Biao. In die nieuwe vorm duurde de campagne nog twee jaar. De politieke onzekerheid leidde in 1974 tot grote onrust in de steden, waaraan pas een einde kwam na Mao\'s dood (9 september 1976) en de arrestatie van de \'Bende van Vier\' (6 oktober). De relatief onbekende Hua Guofeng, die de overleden Tsjo En-lai als premier was opgevolgd (7 februari 1976), leek als opvolger van Mao en nieuwe partijleider China\'s machtigste man te zijn geworden. De werkelijke macht zou echter toevallen aan Deng Xiaoping, die na een tegen hem gerichte campagne en daaropvolgdende rehabilitatie, in 1977 terugkeerde op het politieke toneel.
Deng Xiaoping: Onder Hua kreeg de economische opbouw de volle aandacht. Op basis van een ambitieus tienjarenplan 1976-1985 werd de buitenlandse handel gestimuleerd om de modernisering van de eigen verouderde industrie te kunnen bekostigen. Voor het eerst probeerde China ook buitenlandse leningen te verkrijgen om op grote schaal de meest geavanceerde technologie in het Westen te kunnen kopen. Deze \'Open Deur\'-politiek van Hua opende de grenzen naar het buitenland volledig. Al in 1979 bleek het tienjarenplan echter onuitvoerbaar: de aankoop van buitenlandse technologie leidde tot een enorm tekort op de handelsbalans, en de industriële groei bleef ver achter bij de verwachtingen; dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door het ontbreken van een goede infrastructuur en van de vereiste vakkennis aan Chinese zijde. Geleidelijk aan schoof Deng Xiaoping op naar het centrum van de macht. Hua moest zijn functies één voor één overgeven aan medestanders van Deng. Bovendien nam de partij in 1978 het besluit om de economie te moderniseren volgens een plan dat door Deng was ontwikkeld. Dit zgn. plan van de \'Vier Moderniseringen\' (van industrie, landbouw, wetenschap & technologie en het leger) was gebaseerd op een plan dat in de jaren zestig al door Zhou Enlai (Tsjo En-lai) was geformuleerd. Het centrale thema van de \'Vier Moderniseringen\' was het weer \'krachtig en rijk\' maken van China; hiervoor moesten in het jaar 2000 het bruto nationaal product én het inkomen per hoofd van de bevolking verviervoudigd zijn. In het kader van de doelstelling van verdere economische ontwikkeling vond de partijleiding het aanvaardbaar om op sommige punten de \'zuivere\' marxistisch-leninistisch-maoïstische leer los te laten. De \'Open Deur\'-politiek van Hua Guofeng bleef een onlosmakelijk onderdeel van het hervormingsbeleid. De beperkte economische liberalisatie resulteerde in een voorzichtig hervormingsproces dat zich ook naar andere terreinen uitstrekte (bijv. cultuur). In 1980 koos het Volkscongres Zhao Ziyang tot premier en volgde Hu Yaobang Hua Guofeng op als partijvoorzitter. Beiden werkten nauw samen met Deng Xiaoping, die zijn machtspositie verder consolideerde. Al snel riep het bewind van Deng Xiaoping ook tegenreacties op. Overbesteding en een hollende inflatie leidden tot grote inkomensverschillen tussen de steden en het platteland. De roep om economische hervormingen werd vergezeld van de roep om democratische hervormingen. De ervaringen van meer dan drie decennia van voortdurende ideologische koerswijzigingen en vervolgingen hadden in de samenleving tot een geloofscrisis geleid ten aanzien van de partij. Bovendien groeide onder invloed van de grotere economische diversificatie (groei van het aantal belangengroepen) en de toegenomen welvaart (en het daarmee toegenomen bezit van radio en televisie, waardoor Chinezen toegang kregen tot andere informatiekanalen) het verlangen onder de bevolking naar mogelijkheden om meer invloed uit te oefenen op het beleid. Dit verlangen kwam onder meer tot uiting tijdens de \'Pekingse Lente\' (1978-1980), toen jongeren en jonge arbeiders, die tijdens de Culturele Revolutie naar het platteland waren gestuurd, aandrongen op democratisering. Zolang zij de \'Bende van Vier\' bekritiseerden was er niets aan de hand. Diegenen die echter Dengs politiek of de partij bekritiseerden en democratisering van de samenleving als Vijfde Modernisering eisten, konden rekenen op verbanning of gevangenschap. Naar aanleiding van de studentendemonstraties moest Hu Yaobang het veld ruimen. Zhao Zi-yang nam diens partijfunctie over, terwijl de in Rusland opgeleide Li Peng Premier werd. In reactie op het overlijden van Hu Yaobang op 15 april 1989 demonstreerden duizenden studenten op het Plein van de Hemelse Vrede (Tien\'anmen) in Beijing om te pleiten voor rehabilitering van Hu, snellere economische hervormingen, politieke hervormingen en afschaffing van de censuur. Ook in andere steden werd gedemonstreerd. Toen Zhao begrip toonde voor de studenten, werd hij gedwongen af te treden en werd hij vervangen door Jiang Zemin. Al snel kregen de anti-hervormingsgezinde, conservatieve, bejaarde partijbestuurders, de overhand in het staatsapparaat en zij pleitten voor hard optreden tegen de demonstranten. Deng Xiaoping gaf het leger, in de nacht van zaterdag 3 juni 1989, het bevel de demonstratie met geweld neer te slaan, waarbij honderden studenten omkwamen. Het bloedige neerslaan van de demonstraties in 1989 betekende het voorlopige einde van een periode waarin op zowel economisch als politiek gebied op grote schaal kon worden geëxperimenteerd. Er volgde een periode van strengere censuur en controle. Op economisch gebied betekende dat een grotere controle en restrictie op de export en op kredieten aan bedrijven. De economische decentralisatie werd weer een flink stuk teruggedraaid en de Chinezen werden voor het eerst onderworpen aan belastingen. Toen Deng in de herfst van 1989 officieel met pensioen ging, wees hij Jiang Zemin als officiële opvolger aan. Jiang bekleedde de functies van secretaris-generaal van de Partij en van president van de Volksrepubliek en, sinds 1990, die van voorzitter van de Centrale Militaire Commissie; deze laatste functie staat gelijk aan die van opperbevelhebber. Hoewel het formele leiderschap hiermee in handen kwam van Jiang, bleef Deng Xiaoping, tot zijn dood in 1997, de machtigste man in China. De \'Grote Sprong naar Rechts\': In 1992 kwam een einde aan de onbestemde politieke en economische situatie die na het officiële aftreden van Deng Xiaoping was ontstaan. Naar aanleiding van een rondreis door Zuid-China, waar de hervormingen tot de beste resultaten hadden geleid, verklaarde Deng dat het hervormingsproces met meer durf moest worden aangepakt. Hierbij zou het mogelijk moeten zijn om met kapitalistische elementen te experimenteren, zolang het socialistische karakter van de economie, dat wil zeggen het staatseigendom van de productiemiddelen, maar bewaard bleef. De conservatieven, onder wie premier Li Peng, probeerden alles om deze \'Grote Sprong naar Rechts\' te dwarsbomen, maar het voorstel van Deng genoot veel steun onder de bevolking. Veel Chinezen, van arbeiders en boeren tot intellectuelen, namen ontslag en trokken naar het eiland Hainan, naar Shanghai, Guangzhou, Shen-zhen en andere kuststeden om daar voor zichzelf te beginnen. Vooral import- en exportbedrijfjes schoten uit de grond. Deze positieve reactie sterkte de hervormers binnen de regering om de economie verder te ontwikkelen. De positie van de conservatieven werd zo ondermijnd. De economie groeide spectaculair en de beginselen van de door Deng voorgestelde \'socialistische markteconomie\' werden tijdens het Achtste Nationale Volkscongres, in 1993, zelfs in de Grondwet opgenomen. De economische hervormingen gingen niet gepaard met politieke hervormingen. Niet alleen dissidenten werden onderdrukt, ook tegen \'onruststokers\' in de Chinese buitengebieden, zoals Tibet en Xinjiang, werd hard opgetreden. Ook de religieuze sekte Falun Gong, met miljoenen aanhangers, werd hardhandig onderdrukt. Terwijl China binnen de internationale gemeenschap regelmatig werd beschuldigd van forse schendingen van de mensenrechten, knoopte een toenemend aantal westerse landen handelsbetrekkingen aan met het land. Nadat China in 1997 al Hongkong, voordien een Britse kroonkolonie, had teruggekregen, werd in december 1999, na 442 jaar Portugees bestuur, Macau aan China overgedragen. De vm. kolonies zouden gedurende vijftig jaar een apart bestuur en economisch stelsel kennen: \'een land, twee systemen\'.
REACTIES
1 seconde geleden
F.
F.
wil je de bronvermeldingen erbij zetten?
19 jaar geleden
AntwoordenY.
Y.
yo
ik ben een scriptie aan het schrijven over hoe China als economische grootmacht tot stand is gekomen. en aan jouw werkstuk heb ik heel veel!
maar heb je toevallig nog ergens de bronnen?
zou het erg dope vinden als je die nog hebt en naar me stuurt.
thnx (Y)
19 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
Hej!
Ik heb een vraagje voor jou.. Ik moet ook een werkstuk maken over China, waar heb jij al deze informatie vandaan gehaald want ik vind je werkstuk echt heel goed! Alvast bedankt
Groetjes Daphne
18 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Hoi ,
ik heb net je werkstuk over china gelezen , dat zeer goed is !
Maar nu heb ik een vraag ik moet ook een werkstuk maken voor school maar ik weet niet welke informatie bronnen ik moet raadplegen . Zou jij mij daar bij kunnen helpen ?
Groetjes ,
Robbie
17 jaar geleden
AntwoordenB.
B.
Heeey ik heb vraag over jouwn werkstuk over de Economie van CHina, welke bronnemn heb je daarvoor allemaal gebruikt?
Ik mag namelijk van school geen scholieren.com gebruiken als bron...:p
16 jaar geleden
AntwoordenN.
N.
vet wekrstuk mattie!
oneLove!
13 jaar geleden
AntwoordenV.
V.
Waar komen je bronnen vandaan? het verslag is heel chill!
13 jaar geleden
Antwoorden<.
<.
Mooi maar heb je ook 1tje met van alle landen?
12 jaar geleden
AntwoordenC.
C.
Leuk werkstuk!Het is zó goed, het lijkt net of het een boek is!Ga zo door en de groetjes!
6 jaar geleden
Antwoorden