Spasticiteit
Spasticiteit is ook wel bekend onder de benamingen: cerebrale bewegingsstoornis of cerebrale parese (afgekort c.p.) en infantiele encephalopathie. De cerebrale bewegingsstoornis is een uiting van een doorgemaakte ziekte, een verworven of aangeboren aandoening van het centraal zenuwstelsel. Zowel de hersenen als het ruggenmerg kunnen betrokken zijn. De cerebrale bewegingsstoornis uit zich soms op heel verschillende manieren; er zijn ook combinaties van uitingsvormen mogelijk, namelijk: - ataxie (coördinatiestoornis) - athetose (schokkerige bewegingen van het lichaam, armen en benen) - dystonie (draaispasme) - hypotonie (te lage spierspanning) - spasticiteit (verkrampte bewegingen en stijfheid)
Hierbij kan spasticiteit weer onderverdeeld worden in de volgende groepen: monoplegie (één arm of been), paraplegie (in beide benen), diplegie (in beide benen met lichte stoornissen in de armen), triplegie (in drie ledematen), tetraplegie (in vier ledematen) en hemiplegie (aan één zijde van het lichaam).
Spasticiteit is dus één van de uitingsvormen van de cerebrale bewegingsstoornis. Door de hersenbeschadiging verloopt de coördinatie tussen hersenen en het perifeer zenuwstelsel en de spieren niet op de juiste manier. Het centraal zenuwstelsel verzorgt de coördinatie, de onderlinge samenhang van bewegen. Zenuwcellen en daarna de spieren, krijgen niet de juiste signalen door van gelijktijdige aanspanning en ontspanning van verschillende spiergroepen. Hierdoor ontstaat een toestand van verkramptheid, verhoogde spierspanning, die voor korte of langere tijd optreedt. Een spasme kan \"erin schieten\"
Het gevolg van een hersenbeschadiging kan beperkt blijven tot de motorische functies. Er wordt dan gesproken van een lichamelijke handicap, dit is afhankelijk van de plaats van het letsel. Zo kan er eveneens een verstoring optreden in de emotionele en de cognitieve ontwikkeling. De beschadiging van de hersenen heeft invloed op de totale ontwikkeling van het kind. De beschadiging op zich neemt niet toe, maar het kind ontwikkelt zich en kan hierin gehinderd zijn door de hersenbeschadiging. De gevolgen ervan zijn in elke leeftijdsfase verschillend en geven meer of minder beperkingen voor het totale functioneren van het kind. Belangrijk is om je te realiseren dat niet de handicap van het kind, maar het kind in zijn totaliteit centraal staat.
De spasticiteit van Susan is al eerder besproken. Om een duidelijk en compleet beeld te krijgen noemen we het hier toch nog een keer kort. Susans aandoening is het gevolg van zuurstofgebrek bij haar geboorte. De uitingsvorm bij Susan is tetraplegie quadriplegie (in vier ledematen). Behalve dat de stoornis bij Susan betrekking heeft op dat gedeelte van de hersenen dat te maken heeft met bewegen, heeft het ook betrekking op het gedeelte van de hersenen dat te maken heeft met spreken. Susan is wel te volgen als ze praat, maar sommige woorden zijn voor haar lastig om uit te spreken. De stoornis heeft bij Susan geen invloed op de verstandelijke vermogens. Susan zit in een rolstoel.
Probleemgebieden
Naast de meestal duidelijke motorische functiestoornissen zijn er vaak ook perceptuele stoornissen (visueel, auditief, vestibulair, tactiel, proprioceptief), en stoornissen op het gebied van cognitie en gedrag.
Er zijn dan ook - afhankelijk van de ‘zwaarte’ - beperkingen in het functioneren te verwachten op alle domeinen die in het Revalidatie Activiteiten Profiel genoemd worden: - Communicatie (zich uiten, begrijpen) - Mobiliteit (houding handhaven, van houding veranderen, lopen, rolstoelrijden hoogteverschillen overbruggen, vervoer) - Persoonlijke verzorging (slapen, eten/ drinken, wassen/verzorging, aan-/uitkleden, continentie handhaven) - Dagbesteding (school, hobby’s, spel) - Relaties (binnen gezin, vriendjes, op school)
Medicamenteuze behandeling kan alleen symptomatisch werken; meestal is langdurige behandeling noodzakelijk, als men hier al voor kiest. De meest voorkomende middelen zijn spasmolytica (Lioresal, Dantrium, Sidalud) en antiepileptica. Sporadisch wordt Brontine gebruikt om het kwijlen te verminderen.
Consequenties
Het is van groot belang zo vroeg mogelijk deskundige hulp in te schakelen. Juist deze vroegtijdige inschakeling kan de voor de ontwikkeling bedreigende factoren zo veel mogelijk minimaliseren. Verstoorde bewegingsfuncties leiden bij het kind ook tot een verstoorde beleving van zichzelf (o.a. lichaamsschema, eigenwaarde) en van de omgeving (verminderde waarneming/ervaring, ruimtelijke oriëntatie).
Een optimale samenwerking tussen enerzijds de verschillende specialisten en therapeuten en anderzijds ouders/verzorgers en artsen/therapeuten is daarbij een voorwaarde om tot optimale behandeling te komen.
Activiteiten van het dagelijkse leven (ADL)
Dit is per kind verschillend, sommigen hebben veel hulp nodig, anderen kunnen zich goed redden. Veel kinderen zijn trager in handelen. Dit is bijvoorbeeld merkbaar bij het aan-/uitkleden. De leerkracht moet daar rekening mee houden bij het omkleden tijdens de lessen bewegingsonderwijs. Sommige kinderen hebben problemen met de sturing van de spieren en met de fijne motoriek. Bij de meeste ADL handelingen is het belangrijk dat het kind start vanuit een goede basishouding. Alle handelingen kosten veel energie.
Sociaal emotionele ontwikkeling/gevolgen voor het kind
Ziekte beleving Een handicap maakt dat een kind op school gaat ervaren dat het \'anders\' is. Dit \'anderszijn\' kan voor een kind heel belastend zijn. Hoe ouder het kind wordt, hoe meer het zich bewust wordt van zijn anders zijn en zijn andere plaats in het gezin. De impact op de gezinssituatie van een motorisch gehandicapt kind is groot.
Gevolgen van een ziekenhuis opname Een lange ziekenhuisopname kan een kind vervreemden van de thuissituatie. Wat bijvoorbeeld weer wordt gecompenseerd door het krijgen van cadeautjes. Meestal krijgt een ziek kind meer aandacht en zorg alleen al vanwege de vele bezoeken aan artsen en hulpverleners. Al die extra aandacht heeft invloed op het kind. Het contact tussen de leerling en zijn klasgenoten wordt op de proef gesteld. Het is voor het kind soms moeilijk om bij terugkomst zijn plek opnieuw te verwerven in de groep. Regelmatig schoolverzuim van de leerling kan een leerachterstand veroorzaken. Dit heeft consequenties voor de leerkracht. Waar moet de leerkracht aandenken als een leerling langdurig afwezig is. Hij moet er voor waken dat de leerling teveel achter raakt. Ook moeten de contacten met klasgenoten in stand gehouden worden. De leerling in het ziekenhuis wil er bij blijven horen. De leerkracht kan te maken krijgen met de ziekenhuisschool (educatieve voorziening). Als een leerling langdurig thuis verpleegd moet worden, krijgt de leerling thuis les van een consulent onderwijs zieke leerlingen (COZL). Op school kan later zonodig de hulp ingeroepen worden van een ambulant begeleider van bijvoorbeeld een mytylschool.
Verschuivingen binnen gezinsrelaties De impact van het hebben van een motorisch beperkt kind in de gezinssituatie is groot. Meestal krijgt het kind meer aandacht en zorg door de vele bezoeken aan artsen/ paramedici. Deze aandacht heeft niet altijd een positieve invloed. Het kan zich uiten in schuldgevoelens en verdriet ten opzichte van de ouders, maar ook in verwend en veeleisend gedrag.
Houding van mensen uit de omgeving van het kind
Het kind merkt dat zijn omgeving hem anders behandelt dan zijn broer of zus. Het kind maakt soms gebruik van zijn ziekte (=\'ziektewinst\'). Het kind kan de omgeving flink manipuleren.
Zelfbeeld Het ontwikkelen van een positief zelfbeeld voor een kind is van groot belang. Ieder kind moet zijn sterke en zwakke kanten leren kennen, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, om zichzelf te accepteren zoals hij is. Een kind leert zichzelf kennen door de reacties die hij van anderen krijgt; complimentjes krijgen en gestimuleerd worden verstevigen een positief zelfbeeld.
Gedragsaspecten Kinderen met een motorische beperking kunnen agressief reageren. Omdat zij beperkt zijn zoeken zij alternatieve mogelijkheden om hun boosheid te uiten. Kinderen met een hersenbeschadiging kunnen anders reageren dan hun leeftijdgenoten. Soms voelen ze situaties verkeerd aan. Ze huilen harder, hebben minder remmingen. In de puberteit speelt het uiterlijk een grote rol. De kinderen merken dat zij anders er uit zien. Zij bewegen zich anders, vallen steeds op. De omgeving reageert daar niet altijd leuk op.
Rekening houden met de volgende gedragsaspecten: · afhankelijkheid · vermoeidheid · overschatting en onderschatting van eigen kunnen · teruggetrokken gedrag of overmatig aanwezig zijn
Sociale redzaamheid De schooltijd is ook een periode waarin kinderen zich allerlei sociale vaardigheden eigen maken door met andere kinderen om te gaan. Het is van belang dat een kind zo \'gewoon\' mogelijk naar school kan gaan. Het kind heeft een handicap waarmee hij moet leren omgaan. Hij zal misschien niet alle spelletjes of activiteiten mee kunnen doen en is wellicht vaker afwezig. Hierdoor ontstaat het risico dat het kind een buitenbeentje wordt. Kinderen kunnen onder elkaar erg hard zijn, maar het kind zal zelf moeten leren zich weerbaar op te stellen.
REACTIES
1 seconde geleden