Hoofdstuk 1 Het ontstaan van het beeld dat tot heksenvervolging zou leiden
Omdat mensen vroeger veel minder van de krachten van de natuur begrepen, dachten zij dat stormen, ziekten, onvruchtbaarheid en oorlog te maken hadden met bovennatuurlijke krachten. Tovenaars probeerden met behulp van magie die krachten te beheersen. Magie is een poging om door middel van bepaalde handelingen, bezweringen en rituelen vat te krijgen op deze hogere machten. Er zijn twee verschillende soorten magie: witte en zwarte magie. Bij witte magie is het doel de sociale orde te herstellen, en bij zwarte magie deze juist te vernietigen. Voorbeelden van witte magie zijn onder andere regen laten vallen en de verduisterde zon weer laten schijnen. Zwarte magie is vooral bedoeld om anderen schade te berokkenen: de dood bevorderen of mensen onvruchtbaar proberen te maken.
Het woord heks komt in vrijwel gelijke spelling en betekenis in verscheidene Germaanse talen voor. Het Duits kent Hexe, het Zweeds häxa en het Engels kent hex en hag.
In het Latijn en in alle Europese volkstalen komen talrijke woorden voor om het fenomeen heks aan te duiden. In het Nederlands van de 16de eeuw domineerde de term ‘toverssche’, maar ook ‘kol’ en ‘kwade vrouw’ werden meer gebruikt dan het woord heks. In het Latijn was ‘malefica’ het meest gangbaar, naast termen als ‘venefica’, ‘lamia’ en ‘strix’. Er is echter geen algemeen erkend wetenschappelijk spraakgebruik ontstaan, zodat in de praktijk tovenarij en hekserij door elkaar worden gebruikt.
Met hekserij worden de verschillende vormen van magie bedoeld: vaak zwarte, maar ook soms witte. Heksen verschillen echter van magiërs in die zin dat de kracht van magiërs berust op een aangeboren gave, en die van heksen op de materiële hulpmiddelen die zij gebruiken. Over het algemeen werden heksen getolereerd, of slechts licht gestraft. Zelfs de kerk dacht in de vroege Middeleeuwen makkelijk over heksen: zij geloofde niet dat heksen de macht hadden om te vliegen. Er werd echter gedurende de heksenvervolging in de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd in Europa aan hekserij ook duivelverering toegevoegd. De elite liet het volk dit geloven, en dit vond snel grond, want door oorlogen, epidemieën en hongersnoden geloofde het volk dat de duivel zou overwinnen. Magie en duivelverering werden voor het eerst bij elkaar gebracht toen vanaf de twaalfde eeuw magiërs en alchemisten gingen beweren dat ze met de kennis uit boeken over magie goud konden maken. Daarbij hadden ze de hulp van demonen nodig. Deze demonen, of duivels, deden niets voor niets, dus de magiërs moesten wel een verbond met hen sluiten. Als de magiërs deze verbonden sloten, gaven ze iets weg dat tot God behoorde: ze werden als ketters gezien. Nu had de inquisitie een reden om zich ermee te bemoeien. Door het toevoegen van duivelverering aan hekserij werden heksen beschouwd als een clandestien genootschap dat de maatschappelijke orde bedreigde. In het begin geloofde de ongeletterde massa alleen maar in het bestaan van witte en zwarte magie. De elitecultuur, de juristen en theologen, liet de ongeletterde massa geloven dat heksen ook de duivel vereerden. Als dit niet was gebeurd, waren de heksenvervolgingen waarschijnlijk nooit zo grootschalig geweest. Bovendien was er in die tijd de strijd tussen de protestanten en de katholieken, waardoor het geloof aan het wankelen werd gebracht.
Er was nog een voorwaarde nodig om het ontstaan van de heksenwaan te verklaren, naast de ideeën over witte en zwarte magie en de gedachten over duivelverering. Deze laatste verklaring is een nieuwe aanpak van het strafrecht. Tot de dertiende eeuw vond een zaak plaats tussen twee partijen. Iemand diende een klacht in wanneer hij vond dat hij door een ander benadeeld, bestolen of verwond was. Dit werd het accusatoire proces genoemd: een procesvorm waarbij het noodzakelijk was dat een zelfstandig persoon een aanklacht indiende. Bij deze processen was het zo, dat wanneer bleek dat de aanklager had gelogen, of in ieder geval wanneer hij geen gelijk kreeg, hij de straf kreeg die hij had geëist voor de aangeklaagde. Daarom dacht men wel goed na voordat er iemand werd aangeklaagd. Vanaf de dertiende eeuw kwam er naast deze procesvorm het inquisitoire proces: een proces waarbij de overheid het initiatief voor vervolging neemt. Nu kon de overheid zelf een onderzoek beginnen. Dit was nodig omdat de overheid in de twaalfde en dertiende eeuw de Katharen aan wilde pakken. Dit was, volgens de overheid, een heidense geloofsbeweging die vervolgd moest worden.
Bovendien ging men in diezelfde tijd foltering gebruiken om bekentenissen los te krijgen. Zo konden de autoriteiten meer mensen sneller veroordelen.
Ook al lijkt uit deze gegevens het tegengestelde waar, toch was de kerk er niet op uit zoveel mogelijk mensen op de brandstapel te krijgen. Haar voornaamste doel was het bekeren van ongelovigen. Daarom werden veel verdachten toch vrijgesproken. De meesten bekenden na de dreiging van folteren of het folteren zelf. Zij beloofden terug te keren naar de kerk, en dat was het doel van de kerk. Sommigen bekenden helemaal niet; zij doorstonden zelfs het folteren.
In de vijftiende eeuw verloor de kerk veel gezag vanwege onder andere het losbandige gedrag van de geestelijken. Die invloed nam nog verder af toen kort na 1500 de hervorming begon. Dit was een stroming die de rooms-katholieke kerk wilde zuiveren van misstanden zoals bisschoppen en abten die alleen maar een rijk en lui leventje wilden. De heiligen genoten in deze tijd volop van het leven. De paus zou zelfs het bed delen met zijn eigen dochter.
Deze hervorming leidde tot het ontstaan van de protestantse kerken. Daarom vonden vanaf 1550 de vervolgingen van heksen vooral plaats door wereldlijke rechtbanken. Dat vonden deze rechtbanken ook terecht, want zij vonden dat hekserij een misdaad was die gericht was tegen de maatschappij. God zou uiteindelijk zo kwaad worden dat de duivel werd aanbeden, dat hij de gehele samenleving zou straffen, dachten zij. Een nadeel van de wereldlijke rechtbanken was, dat zij veel harder optraden, vooral de plaatselijke rechtbanken. Zij werden door de hysterische bevolking aangespoord om te veroordelen, daarnaast was de wereldlijke elite bang dat, als zij niets deed, de bevolking in opstand zou komen
Dan rest nog de vraag wie deze heksen waren. Waren het altijd vrouwen, zoals we die vaak getypeerd zien in de alom bekende sprookjes? Het beeld van vrouwen als heksen is gebaseerd op het feit dat driekwart van de beschuldigden vrouwen waren. Er werden echter ook mannen veroordeeld, en soms een echtpaar of een moeder en haar dochter. Dat vrouwen vaker dan mannen werden verdacht van hekserij heeft een aantal oorzaken. De eerste oorzaak betreft het werk dat vrouwen deden. Zij waren, naast huisvrouw, vaak werkzaam in de verzorgende beroepen, zoals vroedvrouw of genezeres. Bij dit laatste gaven oude, wijze vrouwen raad bij ziekte. Hierbij gebruikten zij allerlei smeerseltjes, poeders en amuletten. Dit paste allemaal bij het beeld dat mensen hadden van magie. Vroedvrouwen werden soms beschuldigd van de dood van een kind. In die tijd stierf een op de vijf kinderen in het eerste levensjaar. De verdrietige ouders zochten een zondebok, en de vroedvrouw werd daar al gauw voor gevonden. Zij was bij de geboorte aanwezig geweest en had de kans om het ongedoopte kind te doden en het vervolgens aan de duivel te kunnen schenken.
Een andere oorzaak was de sekse: vrouwen werden gezien als dommer en zwakker dan mannen. Daarom zouden zij een gemakkelijk slachtoffer zijn voor de duivel. Bovendien dachten mannen dat vrouwen op seksueel gebied onverzadigbaar waren. En daar was dan de duivel, die onbeperkt seks te bieden had.
De aangeklaagden hadden ook andere gemeenschappelijke kenmerken. Zowel de verdachte mannen als vrouwen kwamen vaak uit de lagere klassen. Zij zouden zoeken naar welvaart en vonden dit in de hekserij. Een andere overeenkomst was dat de meeste aangeklaagden niet erg jong meer waren. De meeste waren ouder dan vijftig, en dat was in die tijd bejaard. Oude mensen waren soms geestelijk minder gezond en werden vaak gezien als lastig of vreemd. Ze hadden vaak ruzie met anderen en mompelden in zichzelf. Wie weet waren dat wel toverspreuken die ze fluisterden.
Uiteindelijk waren er dus drie voorwaarden nodig voor de heksenjacht in de zestiende eeuw. In de volkscultuur was men al bekend met de ideeën over zwarte magie. De elite voegde hier de duivelverering aan toe en verspreidde deze ideeën. De laatste voorwaarde was de nieuwe rechtspraakvorm. Deze nieuwe vorm maakte de vervolgingen veel makkelijker. Nu begonnen de echte grote heksenjachten.
Hoofdstuk 2 De heksenvervolgingen en de procesvoering
Voor de vervolging van een heks was meestal niet zoveel nodig. Ten tijde van het accusatoire proces was het nodig dat een persoon een aanklacht indiende. Hier gold echter ook dat de aanklager de geëiste straf zou krijgen, als de verdachte niet schuldig werd bevonden. Dit werd het Talion-principe genoemd: oog om oog, tand om tand. Toen het inquisitoire proces werd ingevoerd, werd dat anders. Er waren een aantal dingen waaraan een heks kon worden herkend. Ten eerste moest er sprake zijn van toverij. Heksen konden voor tegenslagen zorgen door allerlei drankjes en brouwseltjes te maken van kindervlees, vleermuisbloed, spinnenkoppen en nog meer rare ingrediënten. Ten tweede had een heks een pact gesloten met de duivel. Ook zou de heks seks met de duivel hebben. Sektevorming hoorde ook bij de kenmerken. Bovendien hielden heksen allerlei samenkomsten, zogenaamde heksensabbats, waar ze op een bezem naartoe zouden vliegen. Verdachten konden worden aangegeven bij de autoriteiten, die dan zelf een onderzoek instelden. De beklaagden werden veroordeeld als twee ooggetuigen hun misdaad hadden gezien of als zij zelf bekenden. In gevallen van hekserij waren er doorgaans geen ooggetuigen, magische attributen werden bijna nooit gevonden en de aanklager kon vaak niet eens vaststellen of er inderdaad een misdaad was gepleegd. Daarom maakte hij intensief gebruik van martelingen, vaak volstond het dreigement, om een bekentenis los te krijgen. Gedurende de drie eeuwen dat heksen werden vervolgd werden er soms afschuwelijke folteringen toegepast. De opkomst van het folteren had te maken met de hernieuwde belangstelling voor het Romeinse recht. In het oude Griekenland en Rome werden slaven tijdens hun proces ook vaak gefolterd. De belangrijkste reden dat het folteren werd ingevoerd, was echter dat men een meer doeltreffende vervolging van de misdaad wilde. Dit kon met het inquisitoire proces. Nu kon immers de staat zelf een onderzoek instellen, en was er geen beschuldiging van een particulier persoon nodig. Zo konden er veel meer mensen worden vervolgd. Het vroegste bewijs van foltering is afkomstig uit 1228, uit de stad Verona. In 1252 gaf de kerk haar toestemming voor folteren. Paus Innocentius IV gaf pauselijke inquisiteurs het recht om bij de vervolging van ketterij foltering te gebruiken. Deze verklaring werd ook opgenomen in de Malleus Maleficarum (Hamer van de zwarte magiërs), geschreven in 1486 door de twee inquisiteurs Heinrich Krämer en Jacob Sprenger. De rechters waren niet direct geïnteresseerd in het kwaad dat de heksen hun buren hadden aangedaan, maar in hun connecties met de duivel. Vaak waren de gefolterden onschuldig en zeiden ze maar wat, of werd hen via suggestieve vragen informatie toegespeeld of werden ze heel hevig gefolterd. Aan het folteren werden wel regels gesteld die de hevigheid en de duur betroffen. De foltering mocht bijvoorbeeld niet leiden tot de dood van het slachtoffer, en herhaling van foltering was verboden. Zwangere vrouwen en kinderen waren uitgesloten van de martelpraktijken. Deze regels werden echter al snel niet meer in acht genomen omdat men niet het risico wilde lopen een heks op vrije voeten te laten. Vanwege deze regels gebruikten de meeste rechtbanken foltermethoden waarbij de ledematen werden opgerekt of samengeperst. Het meest gebruikte instrument dat dit effect bereikte, was de ‘strappado’ of ‘wipgalg’. Bij de wipgalg werden de armen van de verdachte op de rug vastgebonden en werden er gewichten aan zijn of haar voeten gehangen, die verschilden van 40 tot zelfs 660 pond. De heks werd hierna aan bijvoorbeeld een tak van een boom met geweld opgehesen en op een paar meter hoogte losgelaten. Dit ging door tot ze bekende dat ze een heks was, of stierf door het steeds ophijsen en laten vallen. Vaak werden hierbij de armen uit de kom gerukt en de van pijn vertrokken monden “vertelden” de inquisiteurs dat de heks een bondgenootschap had met de duivel. Bij de duimschroeven werden de duimen tussen twee klemmen gezet en die werden steeds verder aangedraaid. Men kon dan de handen gedurende vier weken niet meer gebruiken, want het bloed stroomde aan alle kanten onder de duimnagels vandaan. Als de verdachte het uitgilde van de pijn en bekende dan was zij een heks en werd verbrand. Als ze niet reageerde op de pijn was ze ook schuldig en werd ze alsnog verbrand. Dan was er nog de Spaanse laars. Dit was een soort mal die om het been werd gezet en steeds strakker werd getrokken, tot op een gegeven moment het been brak. Dr. Fian, een heks die in Schotland werd verdacht van hoogverraad tegen de koning, omschreef dat hij werd ‘onderworpen aan de hevigste en wreedste pijn ter wereld, namelijk de Spaanse laars’, met het gevolg dat ‘zijn benen verpletterd werden en zo plat gedrukt werden als maar mogelijk is, en de botten en het vlees zo gekneusd werden dat bloed en beenmerg er in grote hoeveelheden uitspatten’. Er was nog een gruwelijk folterwerktuig. Dit heette de ‘ijzeren maagd’. De ijzeren maagd was een in Duitsland uitgevonden instrument. Het was een levensgroot scharnierend lichaamsmodel met ijzeren punten van binnen om de heks te doorboren. Het was echter niet de bedoeling het slachtoffer te doden als het harnas zich om haar sloot. Het was uiteraard geen wonder dat zoveel mensen hierbij bekenden. Omdat het geloof bestond dat heksen konden vliegen, werden de verdachten aan een aantal proeven onderworpen waaruit hun gewichtloosheid zou moeten blijken. De eerste heette de waterproef. De waterproef hield in dat de beschuldigde kruiselings aan handen en voeten werd gebonden en in het water werd geworpen. De theorie van de inquisiteurs was dat wanneer de verdachte een heks was, zou blijven drijven, omdat in het water krachten van God schuilden en Hij de heks terugwees naar boven, en omdat ze gewichtloos was. Als ze zonk, was ze niet schuldig, maar wel dood. Wat de inquisiteurs vergaten, was dat veel vrouwen vanwege de jurken bleven drijven. Bij de andere weegproef werd de heks gewogen tegenover een bijbel of andere gewichten. Als zij zwaarder was, was ze bezeten door aardse geesten, en als ze lichter was, was ze bezeten van vuurgeesten en was ze natuurlijk gewichtloos. Een andere proef om te ontdekken of er sprake was van een heks, was het ‘prikken’. De heksenjagers zochten het lichaam van de heks af naar duivelskenmerken, zoals een grote moeder- of wijnvlek of een wrat. Hier prikten ze dan in om te controleren of er bloed uit kwam. Ook prikten ze overal in het lichaam van de heks om te kijken of er gevoelloze plekken waren. Een echte heks zou namelijk geen pijn voelen. Sommige inquisiteurs gebruikten zelfs intrekbare heksenprikkers: bij druk verdween het lemmet in het heft en het niet gillen van de heks was het bewijs van haar schuld. Al deze proeven en folteringmethoden waren nog enigszins legaal en werden bijna overal gebruikt. Er werden echter nog gruwelijker foltermethoden toegepast in een aantal landen. In Duitsland bijvoorbeeld maakten vele rechtbanken gebruik van de heksenstoel, een stoel die van onderen werd verhit, en in Schotland werden bij heksen de vingernagels uitgetrokken met een tang. In Spaanse, Franse en Duitse gebieden lieten heksenjagers gevangenen onder dwang grote hoeveelheden water drinken. Andere onwettige folteringen waren het gieten van water en ongebluste kalk in de neusgaten, een slachtoffer vastbinden op een tafel bedekt met doorntakken, het op- en neerrollen van een pen met dolkachtige punten over iemands ruggengraat, het uitsteken van de ogen en het afsnijden van de oren, het fijnknijpen van de mannelijke geslachtsdelen en het verbranden van brandewijn of zwavel op het lichaam van het slachtoffer. Een minder pijnloos en doeltreffender middel om een verdachte te laten bekennen, was gedwongen slapeloosheid, of tormentum insomniae. Het bracht de slachtoffers bijna of geen lichamelijk letsel toe en het was uiterst effectief, omdat dit een soort hersenspoeling tot gevolg had. In Engeland waren de folteringen minder afschuwelijk dan op het vasteland. De heksen werden er niet verbrand, maar opgehangen. Water- en prikproeven werden toegepast, maar folteringen die in katholieke landen gebruikelijk waren werden niet toegepast. Engelse heksen werden berecht wegens maleficia (boze daden) en niet wegens ketterij. Ze werden beschuldigd van vernieling van de oogst, de dood van pasgeborenen en van veroorzaking van ziekte, alles door toverij. Aangezien de hekserij in Engeland niet een kerkelijke, maar een burgerlijke overtreding was, moesten heksen berecht en bestraft worden met de burgerlijke wetten. In de overige landen werd de heks verbrand zodra hij of zij had bekend. Dit was, omdat men dacht dat dan pas de duivel uit het lichaam van de heks was. Sommige heksen werden eerst gewurgd voordat ze werden verbrand. De ‘gunst’ van de wurging was vooral voor politieke heksen, mannen of vrouwen die de overheid hadden verraden. Er zijn heksen geweest die bekentenissen hebben afgelegd zonder gemarteld te zijn. Volgens sommige wetenschappers hadden zij hallucinaties die waren opgewekt door substanties die leidden tot deze hallucinaties in de zalf waarmee ze zich insmeerden. Er zijn recepten bekend waarin onder meer giftige nachtschaden zitten verwerkt. In de oudste recepten, die uit de 15de eeuw dateren, zijn zulke stoffen echter niet te vinden. Deze bevatten alleen kindervlees, vleermuisbloed, spinnenkoppen en andere bizarre ingrediënten. Bovendien vertelden de heksen in het begin dat ze niet hun lichaam maar hun bezemsteel insmeerden. Ook wanneer ze de zalf wel op hun lichaam zouden hebben aangebracht, was dat vermoedelijk niet erg effectief. Daar komt bij dat bijna niemand ooit heeft gezien dat een heks zich met zalf insmeerde. In psychiatrische kringen heeft men dikwijls verondersteld dat veel heksen psychisch gestoord waren. Misschien dachten ze naar de sabbat te zijn gevlogen omdat ze schizofreen waren. Toch lijkt het aannemelijk dat sommige aangeklaagden er van overtuigd raakten dat ze echt heksen waren die over kwade krachten beschikten.
Hoofdstuk 3 De oorzaken van de heksenprocessen in de zestiende en zeventiende eeuw
Rond 1430 werd het idee van zwarte magie samengevoegd met de ideeën over duivelverering. Vanaf dat moment groeit het aantal heksenvervolgingen langzaam. Na 1550 werden er steeds meer processen gehouden. De meeste vervolgingen vonden plaats tussen 1618 en 1648, dezelfde periode waarin massaprocessen werden gehouden. Maar wat zijn nu de oorzaken voor deze stijging in het aantal heksenprocessen en vooral in deze perioden? Eigenlijk hebben beide oorzaken te maken met godsdienstconflicten. Rond 1550 ontstonden de eerste godsdienstconflicten. De stijging van de heksenprocessen valt samen met de ergste godsdiensttwisten in Europa. Tot aan de zestiende eeuw bestond er eigenlijk maar een kerk: de rooms-katholieke kerk. Vroeg in de zestiende eeuw echter ontstond er een scheuring tussen de rooms-katholieke kerk en vele protestantse gemeenschappen. Deze afscheiding van de rooms-katholieke kerk werd de reformatie genoemd. Dit conflict werd steeds erger naarmate de eeuw verstreek. Tegenover de reformatie stelde de katholieke kerk de contrareformatie. Deze was bedoeld om de kerk te zuiveren en de hervorming te bestrijden. In deze ‘oorlog’ noemden de katholieken de protestanten dienaren van de duivel, en de protestanten op hun beurt beschuldigden de katholieken ervan dat zij de duivel dienden. Daarom is het ook niet zo raar dat zowel de protestanten als de katholieken op de brandstapel belandden als ketters. En het verschil tussen duivelvereerders en ketters was voor de inquisitie niet zo groot. Een andere oorzaak was de Dertigjarige oorlog, die tussen 1618 en 1648 in Duitsland plaatsvond. Dit was een bloedige godsdienstoorlog, vermoedelijk de ergste van de godsdienstoorlogen, die enigszins samenviel met de piek in de heksenvervolgingen. Door deze godsdiensttwisten- en oorlogen werd het geloof van de mensen aan het wankelen gebracht. Het volk was wat minder op de hoogte van deze theologische twisten dan de elite, maar de mensen waren er van overtuigd dat heksen de duivel vereerden en dat zij vervolgd en gedood moesten worden. Het volk werd steeds achterdochtiger en dachten nu dat hun dorpsgenoten of zelfs hun buren heksen waren of deel uitmaakten van de samenzwering van heksen. Er waren ook economische oorzaken. Tussen 1550 en 1650 vonden er ingrijpende economische veranderingen plaats. Amerika was ontdekt, en omdat daar veel goud en zilver vandaan kwam, kon men veel muntgeld maken. Hierdoor ontstond er een grote waardevermindering van het geld: er was sprake van inflatie. Door de toename van de handel werden nieuwe groepen rijker, zodat de tegenstelling tussen arm en rijk nog scherper werd. Arme mensen zochten naar welvaart en vonden dit in de hekserij, zo dachten veel mensen. Ook werden de mensen getroffen door enkele rampen, zoals epidemieën en hongersnoden. Nu werden de mensen nog armer: als er nu een misoogst was of een ziekte onder het vee, werden ze zwaarder getroffen dan vroeger. Ze waren zich bewust van het feit dat het slecht ging met de wereld, en de invloed van de duivel dus wel zou toenemen. En de duivel kon natuurlijk niet zonder dienaren op aarde. Het aantal verdenkingen nam toe. Het volk zocht zondebokken voor deze tegenslagen. Ook hadden de heksenprocessen een rustgevende functie onder het volk. Zo hadden de mensen het gevoel dat ze toch iets tegen de problemen en tegen de duivel konden ondernemen. Tegen het einde van deze periode van heksenvervolgingen waren er heel veel personen gestorven op de brandstapel. De hoogste schatting gaat tot negen miljoen mensen. Dit is echter geen geloofwaardige schatting en gedaan door onder andere feministen. Zij hadden er natuurlijk baat bij om te laten zien dat er veel vrouwen zijn vermoord tijdens de heksenvervolgingen, om te laten zien dat vrouwen altijd onderdrukt zijn. Veel verdachten werden vrijgesproken of kregen alleen maar een lichte straf. Bovendien kwamen de cijfers vaak van de inquisiteurs. Zij overdreven vaak de aantallen om te laten zien dat zij grote prestaties hadden geleverd. Auteurs deden dit ook: zij namen meer getallen op in hun gegevens om hun onderzoek belangrijk te laten lijken. Een andere reden is dat er veel bronmateriaal verdwenen. Hoe zat het met de heksenvervolgingen in de Republiek der Verenigde Nederlanden? Het aantal heksenprocessen hier is bijna te verwaarlozen. In Amsterdam zijn er omstreeks 1590 drie heksen veroordeeld, en in Utrecht slechts een. Met andere landen vergeleken is dit aantal erg laag. Een verklaring zou kunnen zijn dat Nederland in die tijd erg welvarend was door de handel. Hierdoor was er ook veel contact met handelaars uit andere landen. Handelaars kwamen in contact met veel verschillende geloofsovertuigingen en andere manieren van doen. Daarom is in Nederland de verdraagzaamheid van het humanisme wellicht meer aangeslagen. Verder was Nederland tussen 1568 en 1648 in oorlog met Spanje, iets wat veel aandacht kostte. Vandaar dat er weinig terechtkwam van heksenvervolging. Nu is de vraag of iedereen het zomaar eens was met de vaak massale heksenvervolgingen in Europa. De volkscultuur wist vaak niet beter dan wat de elitecultuur haar vertelde. En de elitecultuur wilde maar wat graag dat het volk in de heksen bleef geloven. Bovendien waren de rechtbanken in het begin zo machtig dat iedereen die twijfelde aan de heksenvervolgingen verdacht was. Als iemand bijvoorbeeld tijdens een rechtszaak beweerde dat de beschuldigde onschuldig was, dan liep die persoon zelf ook de kans om als heks op de brandstapel te eindigen. Toch nam het aantal tegenstanders toe. Men vroeg zich af of de heksen werkelijk zo gevaarlijk waren. Als ze zoveel macht van de duivel hadden gekregen, waarom waren ze dan niet rijk en machtig? De gevangen genomen heksen waren bijna altijd arm. Waar mensen bang voor waren, was dat heksen zouden kunnen toveren. Maar, zo zeiden de tegenstanders van de vervolgingen, daar zie je in de praktijk niets van. Het kwam toch nooit voor dat heksen op een magische manier uit de gevangenis ontsnapten? Een belangrijk tegenstander was Johannes Wier (1515 - 1588). Hij werd geboren in Grave, Noord-Brabant, als zoon van een handelaar. Hij studeerde medicijnen in Frankrijk en kwam als dokter in aanraking met mensen die \'gek\' waren. Hij ontdekte dat veel mensen die van hekserij beschuldigd werden, geestelijk in de war waren. In zijn verdediging van heksen stelt hij dat het ging om vrouwen die door de duivel in de war werden gebracht. Het grote verschil met de heksenjagers was dus dat hij heksen niet schuldig vond aan \'hekserij\', maar dat hij zei dat ze niet verantwoordelijk waren voor hun daden. De heksenvervolgers vonden datgene wat Wier zei onzin. Ze beschuldigden hem ervan dat hij zich door de duivel had laten verleiden om dit op te schrijven. Een andere tegenstander was de Nederlandse predikant Balthasar Bekker (1634-1698). Hij studeerde in Groningen, waar hij in 1665 promoveerde, en was onder andere predikant aldaar en in Amsterdam. Beroemd, maar in zijn tijd vooral berucht, maakten hem zijn Onderzoek van de betekeninge der kometen (1683) en in het bijzonder De betooverde weereld (1691–1693). Hierin bestreed hij het bijgeloof in kometen, duivels, hekserij en spoken op grond van de rede en de Heilige Schrift. Dit leidde tot een geweldige opschudding van calvinistische zijde. Bekker staat bekend om zijn bestrijding van heksenvervolging en veel bijgeloof. Toch waren er ook nog lang na het laatste heksenproces, dat rond het eind van de achttiende eeuw plaatsvond in Polen, mensen die echt geloofden dat er heksen bestonden. Onder hen bevond zich de egyptologe Margaret Murray. Zij vond het opvallend dat verdachten in sommige gevallen ook zonder foltering hadden bekend dat ze op een heksensabbat waren geweest. In 1921 schreef zij The Witch Cult in Western Europe waarin zij beweerde dat de heksensabbat in werkelijkheid een oude vruchtbaarheidscultus was die al eeuwenlang een ondergronds bestaan had geleid. De aanhangers aanbaden niet de duivel maar de gehoornde god Dianus of Janus, een ceremoniële rol die door hun voorgangers werd vervuld. Om deze theorie enigszins geloofwaardig over te laten komen, maakte Murray gebruik van zorgvuldig gekozen bronnen. Zo vertelde ze bijvoorbeeld over een heks die bekende te paard naar de nachtelijke bijeenkomsten te reizen, zonder daarbij te vermelden dat dit paard kon vliegen. Murray\'s ideeën werden onder meer overgenomen door Martin Koomen (1973) in zijn boek Het ijzige zaad van de duivel. Om te kunnen verklaren waarom de duivel onbeperkt seks kon hebben, veronderstelde Koomen dat de priester gebruik maakte van een kunstpenis die water kon spuiten. Er is echter geen enkel bewijs dat heksen ook echt bijeen kwamen. Niemand heeft ze ooit tijdens hun sabbat kunnen betrappen. Het waren altijd de verdachten die beweerden bij een bijeenkomst aanwezig te zijn geweest, nooit een getuige die als buitenstaander een heksensabbat had meegemaakt. Het lukte de overheid nooit om aanbidders op een bijeenkomst op heterdaad te betrappen. Het lijkt ook onwaarschijnlijk dat vele middeleeuwers een georganiseerde heidense religie dienden die pas in de 15de eeuw door de autoriteiten werd ontdekt. Moderne historici geloven daarom niet veel van het werk van Murray.
[plaatje0]
Afb.: Dille
Dille werd in de Middeleeuwen gebruikt als bescherming tegen hekserij. De bloemen, het blad en de steel geven een sterk aromatische smaak aan voedsel. Dillethee is een gewild middel tegen kwaaltjes als winderigheid, de hik en slapeloosheid.
[plaatje1]
Afb.: Duikstoel
Op dit 17de-eeuwse houtsnijwerk zit een vrouw op de duikstoel. Deze stoel was vroeger een veel voorkomend martelwerktuig voor heksen en prostituees in Engeland en Amerika. De vrouw werd in het water ondergedompeld, waarbij het aantal keren afhankelijk was van de ernst van de vermeende misdaad.
[plaatje2] Afb.: Martelwerktuigen
Bronvermelding
Computer • Encarta – Encyclopedie, Het Spectrum, 2003
Internet • http://www.despin.net/lessen/heksen/default.htm, auteur: Ruud Vermeer, 1999 • Auteur: Rob Nanninga Bron: Skepter 7(2), juni 1994
Boeken • Brian P Levack, De heksenjacht in Europa 1450-1750, Bandijk Boeken, Nijmegen, 1991 • Colinda Backx e.a., MeMo, geschiedenis voor de tweede fase, Malmberg, Den Bosch, 1999
REACTIES
1 seconde geleden