CUBA, HET LAND VAN DE RIJZENDE SON
SPANJAARDEN EN SLAVEN
Cuba is het geboorteland van een grote verscheidenheid aan ritmes en muzieksoorten. Vrij snel na de ontdekking van de “Nieuwe Wereld” door Columbus in de vijftiende eeuw, werd Cuba veroverd door de Spanjaarden. Binnen vijftig jaar werd de oorspronkelijke Cubaanse bevolking uitgeroeid, en vervangen door Spanjaarden. Vanaf de zestiende tot het einde van de negentiende eeuw was Cuba een Spaanse kolonie. Om de snel kleiner wordende groep oorspronkelijke arbeiders te vervangen, werden er slaven naar Cuba gebracht om op de suikerrietplantages te werken. Deze kwamen uit west en centraal Afrika, maar vooral uit Nigeria. AFRIKAANSE RITMES EN SPAANSE MELODIEËN
De Spanjaarden die zelf al een sterke eigen muzikale traditie hadden brachten deze mee naar de “Nieuwe Wereld”. Bovendien lieten zij als een van de weinige Europese koloniale mogendheden hun slaven vrij in het maken van hun eigen muziek en dans. Centraal in de muziek van de Afrikaanse slaven stond de trom en ritme. De Spanjaarden brachten hun Europese instrumenten mee, zoals de gitaar, de piano en diverse blaasinstrumenten. Bovendien speelde in de Europese muziek melodie een centrale rol.
Er vond in Cuba een vermenging plaats van verschillende Spaanse en Afrikaanse culturen. Dus ook hun muziek begon zich te vermengen.Uit deze mix van Afrikaanse ritmes en Europese melodieën is de veelheid aan Cubaanse muziek ontstaan. Hierin werden later ook elementen opgenomen van de culturen van Franse, Chinese, Jamaicaanse, Haitiaanse en Mexicaanse migranten. In de negentiende eeuw was er een sterke Italiaanse invloed en in de twintigste eeuw een sterke Amerikaanse.
Dit alles vormde een goede basis voor het ontstaan van verschillende plaatselijke muziekvormen in verschillende regio’s van het eiland. Nergens heeft de Afrikaanse muziek zoveel invloed gehad als in Cuba. Je vind het met name terug in het grote aantal pittige en vaak moeilijke ritmes die de Cubaanse muziek kent. Deze zijn samen gegaan met de melodiën en harmoniën uit de Spaanse muziek. Daarom spreken we nog steeds van de Afro-Cubaans muziek. DE BELANGRIJKSTE GENRES
Er zijn vijf grote categoriën te onderscheiden in de Cubaanse muziek. Maar deze hebben wel grote overeenkomsten in stijl, en in gebruik van muziekinstrumenten. Je hebt de Rumba, de Cancion, de Danzon, de Guajira en tenslotte, maar zeker niet de onbelangrijkste, de Son.
De Rumba is de Afro-Cubaanse muziek bij uitstek. Het is in de negentiende eeuw ontstaan onder de slaven op het platte land. Ook nadat deze muziek, met bij behorende dansstijl Havana berijkte, bleef het de muziek van de arbeidersklasse. Het woord “Rumba” hield in een festiviteit of feest, zoals die gevierd werden in de achterbuurten.
De Cancion, wat zoveel betekent als lied of gezang, omvat een groot aantal soorten verschillende zangvormen.
De Danzon is aan het einde van de negentiende eeuw ontstaan toen door immigratie van Fransen en Haïtianen er Franse gewoonten mee gebracht werden. Deze muziek ontstond in het westen van Cuba, waar de muzikanten in tegenstelling tot hun collega’s in het oosten regelmatig op vaste plekken konden optreden, en vaste inkomsten hadden. Zij hadden dan ook verfijndere en kostbaardere instrumenten dan de muzikanten in het oosten. De Danzon is veel meer Europees en staat ver van de Rumba af. Het is een lange tijd gezien als de muziek van het establishment. Danzon steunt zwaar op Afrikaanse ritmes, maar de melodiën zijn Europees.
De Guajira wordt ook wel de Cubaanse blues genoemd. Het vertoont ook overeenkomsten met de tragere structuur van de blues, maar met een Cubaans ritme. Het is vooral de muziek van en over de landarbeiders. Het wereldberoemde “Guantanamera” is een mengvorm van Guajira en Son. Bij de Guajira ligt de nadruk meer op zang dan op dansbaarheid. SON
Naast bovengenoemde Cubaanse muziekgenres is het belangrijkste genre in de hedendaagse muziek de Son. Eind negentiende eeuw komen de eerste verschijnselen van een “nationale gedachte” op in de literatuur en andere kunsten. Men ontwikkelde een eigen Cubaanse culturele identiteit. Son is een van de eerste muziekstijlen, of genres die als oorspronkelijk Cubaans gezien moet worden. Het ontstond eind achtiende eeuw in de bergketen van de Sierra Maestra, in de Oriente van Cuba, met als hoofdstad Santiago de Cuba waar de Afrikaanse cultuur het nadrukkelijkst aanwezig was. De primitieve vorm van Son die hier ontstond heet Changui, en heeft een sterk ritmisch karakter. De muziekanten in het oosten trokken rond, van dorp naar dorp. Deze troubadours waren ook belangrijke overbrengers van nieuws en hielden folklore in stand. Hun instrumenten waren eenvoudig, en gemakkelijk mee te dragen. Hun instrumenten bestonden uit de Tres, de Botija, Bongo’s, Clave en Guiro, later aangevuld met Maracas en Marimbula die later vaak vervangen werd door de contrabas. OVER DE OORSRONKELIJKE SONINSTRUMENTEN
Tres- Is een instrument dat is ontstaan door de Cubaanse culturele vermenging. Het kan beschouwd worden als het eerste echt Cubaanse instrument. Het is een aangepaste gitaar, waarbij de zes snaren in drie paren zijn gegroepeerd. De verandering van de gitaar had als doel het instrument te transformeren van een melodieus instrument in een ritmisch instrument, waardoor hij op een andere manier te bespelen was, meer als een soort slaginstrument. Tres en son zijn tegelijkertijd ontstaan, in hetzelfde gebied. De ontwikkeling van het instrument loopt paralel met de son, en ze zijn onafscheidelijk.
Botija- het is oorspronkelijk een huishoudelijk artikel, een aardewerk pot bedoeld om water en olie in te vervoeren. Om er een muziekinstrument van te maken werd er een gat in de zijkant gemaakt. De bespeler produceerde een geluid door in dit gat te blazen. Hij kon het geluid veranderen door met de hand de opening van het vat met de hand te openen of te sluiten. De Botija werd tot het einde van de twintiger jaren van de vorige eeuw gebruikt. Haar functie was die van wat later de Contrabas was.
Bongo’s- Is een membraaninstrument bestaande uit twee kleine trommeltjes, de tamborcitos. Oorspronkelijk waren het uitgeholde stukken boomstam. Het kleinste trommeltje heet het mannetje en de grotere het vrouwtje. De Bongo’s worden altijd tussen de knieën gehouden, en worden met de handen bespeeld. De oorsprong is Afrikaans, en werd aanvankelijk ook alleen in de Oriente door mannnen van Afrikaanse oorsprong bespeeld. Later werd het in Cuba het instrument voor iedereen. In het begin van de twintigste eeuw was het instrument overal op het eiland te vinden.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden