Fysische geografie

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 1319 woorden
  • 22 mei 2001
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
68 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?

Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.

Inleiding

Dit werkstuk gaat over de fysische geografie.

De aarde is constant in beweging. Dat komt door de aanwezigheid van convectiestromingen in de aardmantel. Dit is een endogene kracht: krachten die van binnenuit de aarde werken. Die krachten zorgen voor spectaculaire veranderingen op aarde.

Maar er spelen ook nog andere krachten een belangrijke rol voor veranderingen aan het aardoppervlak. Een paar voorbeelden zijn de mens, wind en water. De krachten die van buitenaf op het aardoppervlak werken zijn de exogene krachten.

De gevolgen van de bovengenoemde krachten zijn spectaculair, tenminste wel over een lange tijdsduur. Bijvoorbeeld 135 miljoen jaar geleden, begin Krijt, zaten Afrika en Zuid-Amerika aan elkaar vast. Pas 65 miljoen jaar geleden, begin Tertiair, kon men goed zien dat de twee continenten van elkaar af dreven. Tijd is dus ook een belangrijke factor.

In het eerste deel van dit werkstuk worden de endogene en exogene krachten nader verklaard.

In het tweede deel worden beide krachten toegepast op het Middellandse-Zeegebied.

Fysische Geografie

De meeste vormen in het landschap ontstaan en veranderen door drie factoren:

1) Endogene krachten

2) Exogene krachten

3) Tijd

Endogene krachten

De aarde bestaat uit verschillende lagen. Dat gaat vanuit de kern, via de buitenkern, binnenmantel, buitenmantel naar de aardkorst. In de mantel spelen zich de belangrijkste endogene krachten plaats: de convectiestromingen. Dit zijn de onder de aardkorst gelegen stromingen van gesteente dat de verplaatsing van de platen veroorzaken. Ze bewegen zich van de hete binnenmantel naar de relatief koelere buitenmantel.

De aardkorst bestaat uit platen en continenten. De platen zijn een onderdeel van de oceaanbodem en bestaan uit basalt. Continenten bestaan uit graniet. De massa van basalt is groter dan graniet. Dus continenten ‘drijven’ op platen.

Platen bewegen zich door middel van convectiestromingen. Dit verschijnsel noemen we platentektoniek. De continenten op de platen bewegen dus mee, dit noemt men continentendrift. Er zijn genoeg bewijzen voor de aanwezigheid van continentendrift. Een goede voorbeeld is de vorm van de kustlijn zoals bij Afrika en Zuid-Amerika.

Er zijn vele manieren hoe platen zich bewegen en daardoor ook verschillende gevolgen. Één manier is dat platen tegen elkaar aan botsen. Het gevolg is het ontstaan van eilandenbogen met veel vulkanisme. Dit noemen we subductie.

Platen kunnen zich ook van elkaar af bewegen. Hierdoor ontstaan mid-oceanische ruggen met vulkanisme onder water. Haaks op de mid-oceanische rug vinden we de zogenaamde travers breuken. Platen bewegen zich ook langs elkaar heen. Hierdoor ontstaan er aardbevingen en transforme breuken. Bijvoorbeeld de San Andreas breuk in Californië die hieronder staat afgebeeld.

Wanneer er continenten drijven op de bewegende platen zijn er ook waarneembare gevolgen te zien. Als die platen tegen elkaar opbotsen, ontstaat er gebergtevorming. Dit verschijnsel noemt men plooiingsgebergte. Een kenmerk van zo een gebergte is de geosynclinaal. Dat is een permanent dalingsgebied. Bewegingen vinden ook plaats aan de rand van de continenten in stroomrichting. Hier ontstaat ook gebergtevorming, allen noemt men dit een stuwinggebergte. Hierbij is er vaak een samenhang met subductie, zoals vulkanisme en aardbevingen.

Dit zijn processen die hierop van toepassing zijn:

- Gebergtevorming:

Dit geldt voor zowel plooiings- als stuwinggebergte.

- Breuken:

Horizontaal: hierbij bewegen de platen langs elkaar.

Verticaal: hierbij ontstaan verzakkingen. Het weggezakte deel is een slenk. Het hoge deel is een horst.

- Vulkanisme:

Spleet- of langgerekte uitvloeiingen

Strato-vulkanen: Dit is een vulkaantype die redelijk steil is als gevolg van een

afwisseling van enerzijds taai-vloeibare lavastromen en anderzijds neergelegde

as en lavabomen. Het is tamelijk explosief en vindt plaats bij subductie, dus

plaatranden en plaatsbotsingen.

Schildvulkanen: Een vulkaantype dat vlak is doordat het uitvloeiende

basalt dun-vloeibaar is. Deze vulkanen komen voor midden op de platen bij

hotspots. Dit is een puntvormig plek aan het aardoppervlak waar een stijgende

convectiestroming door de aardkorst brandt.

- Continentendrift:

De volgende methodes bewijzen dat continenten bewegen:

- Paleo-magnetisme: Dit is de omkering van de magnetische polen zoals die te

meten is bij de mid-oceanische ruggen.

- Vorm van de continenten die ooit vastzaten: Bijvoorbeeld Afrika en Zuid-

Amerika.

- Samenstelling en structuur van de gesteenten.

- Vorm, opbouw en structuur van gebergten die ooit aan elkaar zaten.

- Overeenkomsten tussen levensvormen, zowel dierlijk als plantaardig: Dit in relatie met de paleo-klimatologie.

Als vormen aan het aardoppervlak ontstaan door endogene krachten, dan zullen die vormen van buitenaf worden afgevlakt of veranderd. De krachten die van buitenaf op het aardoppervlak heten de exogene krachten.

EXOGENE KRACHTEN

Exogene krachten zijn dus de krachten die van buitenaf op het aardoppervlak werken. De voornaamste krachten zijn klimaat, water, (natuurlijke) vegetatie en de mens. Deze factoren beïnvloeden het aardoppervlak op de volgende manieren:

- Verwering:

Dit is het verbrokkelen van massieve gesteenten tot gruis. Dat kan op twee manieren gebeuren: mechanisch en chemisch.

1) Mechanisch: - Temperatuur: Hierbij gaat het gesteente uitzetten en inkrimpen. Dit gebeurt op klimaatgebonden gebieden met een droogte klimaat.

- Water: Bij bevriezing van het gesteente zal het water gaan uitzetten met verbrokkeling als gevolg. Dit komt voor in hooggebergtes en toendra’s.

- Vegetatie: De wortels groeien en zetten uit. Dit gebeurt voornamelijk in bosrijke gebieden.

2) Chemisch: - Water: Dit werkt al reagerende factor voor zuur of base. Het komt voor in klimaatgebonden gebieden met een tropisch, gematigd maritiem en gematigd continentaal klimaat.

- Vegetatie: Bijvoorbeeld naaldbomen geven een extra humus.

- Erosie:

Dit is het uitschurende werking van de met puin beladen transportmiddelen. Hierbij spelen drie factoren een rol. Dat zijn wind, water en ijs.

- Sedimentatie

Het neerleggen van verweringsmateriaal door transportmiddelen, zoals water, ijs en wind.

Het resultaat is het afvlakken van het landschap. Scherp en steil wordt stomp en vlak. Door erosie kunnen diepe dalen uitgeslepen worden. Het gevolg van verwering en sedimentatie is bodemvorming. De bodem zal bij organisch grond veen (plantenresten) bevatten. Het zal dan waterrijk en de ondergrond ondoorlatend zijn. Als de bodem niet organisch is, heeft de indeling te maken op basis van de soort materiaal en de sedimentatiekracht.

Het Middellandse-zeegebied

Het Middellandse-Zeegebied van nu bestond vroeger nog niet. Al die veranderingen zijn toe te schrijven aan continentenverschuivingen. Dit is er allemaal gebeurd voor de ligging waar de zee zich nu bevindt.

Einde Perm, 225 miljoen jaar geleden:

In deze periode zaten alle continenten nog aan elkaar vast. Men noemde dit deel Pangaea. Voor de rest was er alleen maar water waaronder een grote zee dat de Tethyszee werd genoemd.

Begin Jura, 180 miljoen jaar geleden:

Hier begonnen de verschuivingen en afbrokkelen van continenten. Deze waren nu in tweeën gedeeld. Het noordelijke continent werd Laurazië, en het zuidelijk deel Gondwanaland genoemd. De Tethyszee begon zich tussen de continenten in te wringen.

Begin Krijt, 135 miljoen jaar geleden:

Nu zijn Laurazië helemaal los van elkaar en beginnen er ook andere continenten te ontstaan, waaronder ook Afrika en Zuid-Amerika. De Tethyszee heeft nu vrije doorgang tussen de twee oercontinenten.

Begin Tertiair, 65 miljoen jaar geleden:

Er ontstaan meer continenten. De Tethyszee is nu een grote middelzee die zich uitstrekt tussen het toenmalig Eurazische en het Afrikaans-Voorindische continent.

Later, in de tijd van de Romeinen, werd de Tethyszee omgedoopt tot de Middellandse Zee. Hieronder is te zien waarom. Het ligt namelijk midden in de Romeinse Rijk.

De op de vorige bladzijde besproken continentendrift kan als volgt worden bewezen.

- Het oostelijke deel van de Euraziatische plaat beweegt zich naar het zuidoosten. Afrika beweegt naar het noorden. Dan ontstaat er subductie.

- Een ander bewijs is het ontstaan de Rifgebergte en Midden-Atlas aan de noordkust van Marokko en Sierra Nevada en de Alpen in Zuid Europa.

- Één van de duidelijkste bewijzen is de vorm van de continenten die als puzzelstukjes in elkaar passen.

Het Middellandse Zeegebied heeft dus ook invloed op landen zelf, waaronder ook Nederland. Hier vind je namelijk in oudere lagen van het Mioceen tropische bodems aan. Dit is te danken aan een droogvallend Middellandse-Zeebekken en een droger en warmer klimaat.

Kortom de Middellandse-Zegebied is heel actief geweest en is het nog steeds. Volgens berekeningen zal namelijk over een kleine 25 miljoen jaar Afrika tegen Europa aan botsen waardoor de zee zal verdwijnen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.