De geschiedenis van de Christelijk gereformeerde kerk.
Laten we bij het begin beginnen. De CGK (Christelijk Gereformeerde Kerk) zoals we die nu kennen is ontstaan in 1892, in het jaar van de Vereniging. Daarvoor had er ook al een CGK bestaan. Zo noemden de kerken zich namelijk die in 1834 door de Afscheiding waren ontstaan. In het kort kwam de Afscheiding op het volgende neer: nadat de Hervormde Kerk was veranderd in een genootschap, dat de kenmerken van de valse kerk vertoonde hadden de afgescheidenen daarmee gebroken: door hun terugkeer tot de oude grondslagen zagen de afgescheiden kerken zich als de voortzetting van de voorheen bestaande ware kerk. In de kerken van de afscheiding speelde het persoonlijk geloofsleven vaak een grote rol en ook de Nadere Reformatie was een populair onderwerp.
In 1886 was er nog een groep uit de Hervormde Kerk vertrokken. Deze gebeurtenis staat bekend als de doleantie. Deze groep had eigenlijk helemaal niet willen breken met de NHK (Nederlands Hervormde Kerk). Ze wilden per se geen afscheiding. De kerkenraden van de dolerende kerken vonden alleen te moeten breken met de besturen van de NHK. Maar de gemeente bleef dezelfde en zo zagen ze zichzelf als de wettige voortzetting van de Hervormde Gemeenten. De NHK werd dan ook niet gezien als een valse kerk. Een belangrijk figuur uit de Doleantie was Abraham Kuyper. Het hele idee van niet afscheiden kwam ook eigenlijk bij hem vandaan. Vandaar dat men in Christelijk Gereformeerde -kringen niet altijd even pro-Kuyper was.
De afgescheiden kerken en de dolerende kerken besloten al vrij snel zich met elkaar te willen verenigen. Dit zou uiteindelijk in 1892 moeten gebeuren.
De belangrijkste tegenstander van Kuyper werd dhr. F.P.L.C. van Lingen, die zelf uit de doleantie kwam. Toen Kuyper zijn actie begon die uiteindelijk tot de doleantie leidde stelde van Lingen zich eerst zonder terughouding achter zijn ideaal. Hoewel hij wel vanaf het begin al waarschuwde voor mensverafgoding van Kuyper. Langzamerhand begon de mening van van Lingen om te slaan. Eerst stond ook hij zeer kritisch tegenover de CGK en was hij het niet eens met hun idee van afscheiding. Ook door een conflict met Kuyper besloot hij in 1891 echter zelf over te gaan tot de CGK omdat hij van mening was dat het zicht op de Kerk van de Afscheiding verkeerd was.
De mensen riepen de synode (kerkvergadering) op om nu nog niet tot een vereniging te komen. En daarvoor hadden ze 5 bezwaren opgesteld:
1) de rechten van de gemeente zouden tekort zijn gedaan, omdat men niet aan elke gemeente apart gevraagd was of ze wilden instemmen met een vereniging.
2) De beginselen van de afscheiding en de doleantie waren met elkaar in strijd
3) Niet alle dolerende kerken zouden ware kerken zijn.
4) De wederkerige liefde voor dit kerkelijk huwelijk zou ontbreken
5) Kuypers leer over de doop en de veronderstelde wedergeboorte.
De synode wees alleen al deze bezwaren af en besloot de vereniging door te laten gaan.
Hierop riep van Lingen in de Wekker, een door hem opgericht tijdschrift, alle mensen op die het met hem eens waren op om een vergadering te houden over deze kwestie. Deze vond plaats op 20 juli 1892 in “het militair Tehuis” van de gemeente Utrecht. Uit verschillende delen van het land kwamen daar vertegenwoordigers bijeen van groepen mensen in de kerken die niet met de vereniging mee wensten te gaan. Op deze vergadering besloot men tot de voortzetting van de CGK.
De groep die besloten had de CGK voort te zetten was in het begin nog vrij klein. In het begin waren er maar 3 gemeenten, maar al snel begon de groei. In 1893 waren er al 8 gemeenten en 10 jaar later al 68. Dit kwam o.a. doordat men in het begin nog de A en de B kerken had. Maar naar mate die twee meer in elkaar overgingen kwamen er ook steeds meer mensen die bij nader inzien toch niet met de vereniging mee wilden. Men meende het kerkelijk leven te moeten organiseren op een manier, waarin de oude beginselen van de afscheiding herkenbaar zouden blijven. Al vrij snel werd ook een begin gemaakt met een eigen kerkelijke opleiding. Men wilde niemand van de VU op de preekstoel hebben. Na verschillende verhuizingen kwam die in 1919 uiteindelijk in Apeldoorn terecht.
Van Lingen, die zelf studenten les gaf in het maken van preken hanteerde 5 eisen voor een goede preek in de Nederlands Hervormde kerk:
- Zuiverheid, een preek moest zuiver zijn, ofwel de ware leer bevatten - eerbaarheid, d.w.z. de vorm moest in overeenstemming zijn met de inhoud - Oprechtheid, men mocht geen plagiaat plegen, dus ook geen “tale kanaäns”, of gebuik maken van geijkte termen - De leer in de preek moest gezond zijn. Geen oppervlakkigheid en gevoelsmatige affectiviteit in de preek - Het Woord moest onberispelijk zijn. Men moest eerlijk zijn op de preekstoel, niet hoogmoedig. Onderling verdeeld en toch één. In 1901 werd besloten om de inmiddels sterk gegroeide CGK op te delen in 7 classes. Deze moest twee maal per jaar bijeenkomen. Het is opvallend dat men deze gezamenlijke vergaderingen ook zag als absoluut noodzakelijk omdat men anders bang was de eenheid kwijt te raken. Er waren namelijk nogal wat punten waarover men van mening verschilde.
Zo kwam de vraag op of in een tijd waarin er discussie bestond over de veronderstelde wedergeboorte bij de doop het dankgebed bij de doop nog wel gebruikt kon worden. Uiteindelijk werd besloten dat dit wel moest gebeuren.
Een andere kwestie ging over het burgerlijk en kerkelijk recht. Hoe beoordeeld de kerk het huwelijksrecht zoals dat door de overheid wordt uitgeoefend. En wat moest de kerk doen als haar recht in strijd zou komen met dat van de overheid?
Ook was er in de CGK vanaf het begin geen instemmigheid in de beschouwing van doop en wedergeboorte. Maar de onderlinge verschillen loste geheel op in de gezamenlijke confrontatie met de opvattingen van Kuyper. Ook door de beslissing van de synode (kerkvergadering) van de gereformeerde Kerken in Nederland van 1905, waarbij een soort balans gevonden werd tussen voor en tegenstanders van de veronderstelde wedergeboorte, werden de Christelijk gereformeerden er meer bij bepaald dat ze een andere positie innamen en dat drong ze dichter naar elkaar toe.
Samensprekingen. De Gereformeerde kerken, dus de kerken die wel met de vereniging waren meegegaan, deden in 1910 een verzoek tot samenspreking. Er werd een brief naar Utrecht gestuurd met het verzoek tot correspondentie tussen de GK en de CGK. Deze brief werd op een keiharde manier beantwoord. Allereerst was er in 1892 een vereniging doorgedreven waardoor het werk van God in 1834 was miskend. Men zou nooit samen kunnen gaan met de GK omdat de CGK de wettige voortzetting waren van de GKN, en dus moesten alle gereformeerden zich naar de eis van Gods Woord en de Drie Formulieren van eenheid zich voegen bij de CGK. Ook waren de verschillen in leer tussen de beide kerken te groot. De deur naar hereniging was op deze manier stevig in het slot gegooid.
Richting een andere gemeenschap leek hij even open te gaan. De gereformeerde gemeenten oefenden al langer een enorme invloed uit op velen in de CGK, vooral door hun bevindelijkheid en hun aandacht voor de Nadere Reformatie. Richting deze groep speelde hun antwoord aan de GK de CGK parten. Men had daarin vermeld dat alle gereformeerden zich moesten voegen bij de CGK. In de CGK ontstond dan ook een discussie of dit standpunt gehandhaafd moest worden. Toch gebeurde dat niet, alle gereformeerden hadden zich naar schrift en belijdenis te voegen bij de CGK.
Het viel te verwachten dat de Gereformeerde Gemeenten het hier niet mee eens waren. Daarom werd bij samensprekingen dit punt afgezwakt door te zeggen dat deze stelling alleen gold voor de GK en niet voor de GG, met deze kerken wist men zich namelijk historisch ook veel meer verwant. Dit leek het ijs te breken. Op de CG-synode van 1922 werd dan ook besloten om door te gaan met de samensprekingen. Maar in 1928 braken de GG de samensprekingen af. Er zou te weinig eenheid onder de verschillende gemeenten zijn. De CGK waren teleurgesteld door deze koele afwijzing en probeerden het 20 jaar later nog eens. In 1947 werd een tweede poging ondernomen. Maar de GG bleef negatief reageren. Het belangrijkste punt van verschil tussen de GG en de CGK bleek, hoe kan het ook anders, de verbondsopvatting te zijn.Werd het verbond nu alleen met de gelovigen opgericht of niet?
In 1933 probeerden de GK het ook nog een keer om tot samensprekingen te komen. Maar opnieuw meende de CGk niet op dit verzoek in te kunnen gaan. Er werden als redenen verschillen gegeven van kerkrechtelijke, dogmatische en praktische aard. Ook was men door een eigen oriëntatie op de Reformatie ervan overtuigd geraakt dat eigen kerkelijke beginselen schriftelijk betrouwbaar en confessioneel zuiver gereformeerd waren. Men getuigde dat in de Reformatie het materiaal lag om in de moderne tijd kerk te kunnen zijn. Men kon daardoor niet eerder ja zeggen tegen de GK dan wanneer dezen de wijsgerige inslag van hun theologie zouden hebben erkend en uitgezuiverd
De jaren tussen 1920 en 1945 waren voor de CGK jaren van consolidatie. Ook mede door de activiteiten van een zekere meneer K. Schilder werd het kerkelijk bewustzijn van de CGK sterker. Ook werd de blik wat meer naar buiten gericht en werd er aan de weg getimmerd op het gebied van de zending en de politiek. Wat ook weer zorgde voor een sterker kerkelijk bewustzijn.
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
Je werkstuk over de geschiedenis van de Christelijk Gereformeerde Kerk vond ik heel erg goed! Ik moet een werkstuk maken voor godsdienst over de kerk waar je zelf in zit, ik zit in de Christelijk Gereformeerde Kerk in Zwolle en voor het hoofdstuk over de kerkgeschiedenis heb ik mooi jou werkstuk kunnen gebruiken!
Hartelijk Bedankt!
Groetjes Ruth
19 jaar geleden
AntwoordenB.
B.
voor je werkstukken over gereformeerde kerken zou je mooi gebruik kunnen maken van de website GereformeerdeKerken.info
6 jaar geleden
Antwoorden