Muziek (500-1500) Gregoriaanse muziek
In de vroege Middeleeuwen kwam het Christendom sterk op. Wanneer het Christendom op komt keert het zich tegen alles wat ‘heidendom’ is. Omdat de hele heidense wereld danste en zong, keerde het Christendom zich tegen de muziek. Behalve de melodieën waarop de bijbel werd gezongen. Het gebruik van muziekinstrumenten werd verboden. Voor nieuwe gebeden werden nieuwe melodieën bedacht en zo ontstond er in al de gebieden waar het Christendom kwam een ‘officiële’ kerkelijke muziek en werd de oorspronkelijke muziek weggedrukt. Het is Paus Gregorius l geweest (+604) die gezorgd heeft dat in alle kerken in de Christelijke wereld eenzelfde eredienst werd gehouden, met dezelfde teksten en dezelfde melodieën. Aan hem heeft de kerkmuziek zijn naam te danken; we noemen die muziek de Gregoriaanse muziek of kortweg: Gregoriaans. Het is de muziek waarop tot op de huidige dag in alle Katholieke kerken de dienst wordt gezongen.
Het Gregoriaans is op de eerste plaats melodie. Hieruit is dus ook de westerse muziek ontstaan. Oorspronkelijk stamt het Gregoriaans van de Joodse synagogenzangen. Hoe de muziek uiteindelijk heeft geklonken weten we niet omdat het muziekschrift pas in de 8e, 9e eeuw is uitgevonden.
In de vroege Middeleeuwen had de kerk te vechten tegen de muziek van de veroverde landen: De wereldlijke muziek. Bij de zuidelijke landen, in Italië en Griekenland, ging dit niet zo makkelijk. Dit waren culturen die een hoge beschaving hebben gehad en/of nog hadden, en die lieten zich niet zo makkelijk uitbannen. De Christelijke cultuur nam allerlei over van de vroegere heidense cultuur en heel wat heidense gebruiken bleven onder de naam ‘werelds’ (dus niet-kerkelijk) gebruiken rustig voortbestaan. In het noorden bloeide niet veel aan cultuur en zag de kerk dus kans daar wel de heidense en wereldse muziek weg te werken. De volksmuziek werd uitgebannen en verboden. Een beschaafd mens hield zich met de ‘wereldlijke’ muziek dus niet bezig. Maar vanuit het Zuiden klimt het ‘wereldlijke’ toch op naar het noorden. Aan de Zuid-Franse hoven werden troubadours uitgenodigd, die liefdesliederen kwamen zingen en sterken verhalen over de kruistochten vertelden. De nieuwe mode sloeg over naar Noord-Frankrijk. Daar zorgden de trouveres (letterlijk: ‘vinder’; vinden van liedjes en teksten) voor de liederen, die de jongleurs (‘grappenmaker’) of minstreels (‘speelman’) op de kastelen en op de marktplaatsen aan de man brachten. Daarna waaide het over naar Duitsland waar ze Minnesanger (‘zangers van de liefde’) heetten. Deze hele ontwikkeling speelt zich af tussen de 12e en de 14e eeuw. In de 14e eeuw is er geen sprake meer van dat de wereldlijke muziek wordt overgelaten aan kermisklanten en berenleiders. De minnezangers hebben zich verenigd in gilden, waar je alleen lid van kon worden als je examens aflegden. Ze worden nu ook geen Minnesanger maar Meistersinger (Meesterzanger) genoemd. In ieder geval wordt de volksmuziek zo langzamerhand weer ‘netjes’. Gelukkig niet zo netjes als de zangers in hun gilden wel zouden willen; daar zorgen de kermisklanten en berenleiders wel weer voor, plus de dichters die er echt plezier in hadden. Alle eeuwen door, tot op onze tijd, heeft naast de ‘nette’ muziek, de rivier van echte, levende volksmuziek gestroomd. In moderne tijden wordt er uit die rivier weer meer geput.
Naast het Gregoriaans is er in de Middeleeuwen ook gedokterd naar andere soorten van kerkmuziek. De kerkmuziek moest natuurlijk oppassen dat ze niet ‘on-netjes’ of ‘werelds’ werden. In de vroege Middeleeuwen werd er nog steeds maar eenstemmig gezongen. Misschien ook wel in octaven, dit is niet aan te tonen, maar dat hoor je immers niet, dus blijft het eenstemmig. Wanneer mannen en vrouwen samen zingen, dan zingen de mannen vanzelf een octaaf lager dan de vrouwen; tussen mannenstemmen onderling heb je net zulke verschillen. Het zingen in octaven is dus de oudste vorm van meerstemmige muziek. Maar behalve in octaven kun je ook in kwarten of kwinten zingen. Dat klonk nog altijd goed en men had toch nog het gevoel dat men met hetzelfde lied bezig was. Een verschil met het zingen in octaven is dat het nu te merken is dat er meerstemmig wordt gezongen en dat deed men door de stemmen niet gelijk met elkaar op en neer te laten gaan. Dat noemt men tegenbewegingen. De eenvoudigste manier om haast ‘vanzelf’ een tegenbeweging te krijgen is de canon. De stemmen konden natuurlijk niet op eigen houtje een willekeurige kant op gaan. Ze moesten harmoniëren. Zo kwam de harmonie (samenklank) in de muziek. Zo ontstond er langzamerhand een meerstemmige muziek waarbij alle stemmen min of meer hun eigen weg volgden en de componist er voor zorgde dat ze wel harmonieerden. Dit viel zo in de smaak dat het langzamerhand ook in de wereldlijke muziek doordrong. De Latijnse teksten werden vervangen door Franse vertalingen. Dit liep zo de spuitgaten uit dat in 1325 Paus Johannes XII alle wereldlijke meerstemmige muziek verbood. Het jaar 1600 is een keerpunt. Dan heeft de wereldlijke muziek het ‘gewonnen’ van de religieuze muziek.
REACTIES
1 seconde geleden