Onderwijs en opleiding in de middeleeuwen

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Spreekbeurt door een scholier
  • Klas onbekend | 1647 woorden
  • 31 mei 2001
  • 209 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
209 keer beoordeeld

ONDERWIJS EN OPLEIDING IN DE MIDDELEEUWEN

We gaan nu wel over onderwijs en opleiding in de middeleeuwen spreken, maar heeft iemand ooit al stilgestaan wat “onderwijs” nu is? Daarom gaat … een algemeen beeld schetsen van wat onderwijs is.

Algemeen : Wat is onderwijs? Doel : aanleg en eigenschappen van individuen tot ontplooiing te brengen. Onderwijs in de enge zin: schoolonderricht

ALGEMENE DIDACTISCHE PRINCIPES:

- aankweken van belangstelling, oplettendheid en vlijt - stimuleren van eigen denkarbeid

Ik denk dat dit volstaat om een algemeen beeld van onderwijs te vormen. De reden waarom we hier vandaag staan is niet om je een beeld te geven van wat onderwijs vandaag is, maar hoe het onderwijs – en opleidingssysteem in de middeleeuwen in elkaar zat.

Doordat de openbare Romeinse school in de wirwar van de
volksverhuizingen was ten onder gegaan (in Gallië bijv. ca. 500, in Italië houdt ze wel nog stand tot in de 7e eeuw), moest de kerk vervangende maatregelen nemen voor de vorming van haar clerus. Deze werd opgeleid in de onmiddellijke omgeving van de bisschopskerk {ecclesia cathedralis}, de monniken in de kloosters. In het begin van de middeleeuwen kregen alleen de kinderen van de adel onderricht. Hun moeders leerden hen het alfabet. Lezen en schrijven werd hen door een priester geleerd. Hier en daar werd er ook elementair onderricht verstrekt in een parochie. Toch ging het bij dit alles vooral om lokale initiatieven, zonder systematiek noch onderscheid tussen intellectuele en geestelijke opvoeding. De meisjes van adel leerden spinnen en weven. De arme kinderen kregen toen nog geen onderwijs. Ze leerden wat ze moesten weten om naar de kerk te gaan. Het meest van hun tijd hielpen ze hun ouders op het veld. Eind 7de eeuw ontstond in het Frankische Rijk de paltsschool, bestemd voor de opleiding van jonge edelen en meereizend met het hof. De kapelaan gaf aan deze scholen klassiek onderwijs. Tijdens de middeleeuwen zijn volgende scholen te onderscheiden:

- parochiescholen - de kapittel – domscholen - kloosterscholen

Aanvankelijk was het onderwijs bestemd voor de opleiding van geestelijken. Karel de Grote en zijn \"cultuurminister\" Alcuinus wilden de schoolinfrastructuur verbeteren en veralgemenen: dus moest elke bisschopskerk en elk klooster nu over een school beschikken om jonge clerici en monniken op te leiden (789), nadien zelfs elke parochie (813). Die scholen waren niet alleen toegankelijk voor de monniken, maar ook voor de leek. Deze geschoolde mensen kregen natuurlijk allemaal een bestuurlijke functie, omdat zij konden lezen en schrijven en geestelijk goed ontwikkeld waren. Op die manier kreeg het christendom een enorme invloed op de samenleving. Het basisprogramma in de kloosters omvatte de 7 artes liberales (grammatica, rhetorica, dialectica of logica = trivium: arithmetica, geometria, astronomia, musica of harmonia = quadrivium), zoals die in het begin van de 5e eeuw door Martianus Capella van Carthago waren vastgelegd. Zij dienden als propedeuse voor de studie van de theologie. Bedoeling was dus de geestelijkheid te vormen, secundair ook ambtenaren (die vaak clerici waren). Toch werd nu een zeker onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke studie en de spirituele opvoeding. Het onderwijs was dus volledig in handen van de kerk gekomen (het Karolingische rijk was trouwens een theocratie): enkel Italië (waar de Romeinse school wat langer had standgehouden) kende ook enkele private lekenscholen (overigens zonder continuïteit met die oude openbare school), waar men naast de artes liberales ook wat notarieel onderricht en praktisch recht onderwees (bv. Rome, Ravenna, Bologna, Pavia). In Salerno (Compagnie) bestond er ten laatste sinds de 10e eeuw een medische school. Zij zal grote bekendheid verwerven en later een universiteit worden. Toch lag ook in Italië het overwicht in de kerkelijke scholen. Jonge oblati (kinderen van de lagere stand door hun ouders of voogden aan een klooster
toevertrouwd) werden in de abdijschool gevormd, jonge clerici in de kapittel - of kathedraalschool. Afgezien van de elementaire parochieschooltjes (waar ook meisjes eventueel terechtkonden voor rudimentair lezen, schrijven en rekenen, maar dan gescheiden van de jongens), bleef de meerderheid van de leden verstoken van onderwijs (ook op elementair niveau bestond er trouwens geen enkele vorm van leerplicht). Wel stuurden edellieden hun zoons wel eens naar een kerkelijke school om wat intellectuele bagage op te doen, en bepaalde kloosters hadden naast de interne school voor de oblati ook een externe school voor andere toekomstige clerici of voor lekenkinderen. De vrouwenkloosters leidden hun eigen (toekomstige) monialen op. Hoewel de verplichting om overal scholen op te richten meermaals diende herbevestigd te worden(en dus in de praktijk niet steeds werd nagekomen) hebben de Karolingers een onderwijsinfrastructuur opgebouwd die bepalend zal blijven voor de volgende eeuwen (10e, 11e, 12e eeuw). Sommige centra stelden niet zoveel voor of boetten aan belang in, andere kwamen erbij of werden belangrijker. Het niveau van de scholen was dus ongelijk, terwijl anderzijds de uitstekende reputatie van bepaalde centra niet noodzakelijk een permanent karakter had. Dat kwam omdat zij vaak verbonden was met de aanwezigheid van een briljant leermeester, niet zelden het hoofd van de school, de magister of rector scholarum of caput scholae genoemd. Deze stond onder het gezag van de bisschop (in de abdijscholen onder die van de abt). De faam van zo iemand kon clerici van elders aantrekken (uit een ander bisdom of land, men ging studeren bij iemand door zijn kwaliteiten.) Bij de opkomst van de steden in de 12de-13de eeuw en door de bloei van de handel, kregen ook leken nood aan meer en hogere kennis. De landsheer gaf dan een privilege tot vrije oprichting van scholen. Zo ontstonden naast de kapittelscholen ook stadsscholen, waardoor echter strijd ontstond tussen het kerkelijk en wereldlijk onderwijs. Ook ontstonden naast de gewone parochiescholen (lezen en zingen) particuliere bijscholen, waar lezen, schrijven en rekenen onderwezen werden. Boekhouden, handelsrekenen, vaktekenen leerde men gewoonlijk in de praktijk of bij een particuliere leermeester. Tegen het einde van de middeleeuwen openden tal van kapittels door het opkomende humanisme \"hoge\" of \"Latijnse scholen\", waarin de donaat werd onderwezen, een Latijnse spraakleer, geschreven door Donatus. De nieuwe ideeën die vooral werden aangereikt door de humanist Erasmus en een Spaanse humanist Vives, wezen een onderwijs aan dat alleen dienstig was voor de Kerk. Het onderwijs moest dienen om jonge mensen voor te bereiden op hun leven in de maatschappij en op het uitoefenen van een beroep, waarbij de nadruk gelegd moest worden op de zedelijke opvoeding. In het midden van de 12de eeuw waren intussen in Italië en Frankrijk de universitates ontstaan, verenigingen van docenten en leerlingen, die onderwijs ontvingen in theologie, filosofie, medicijnen en de beide rechten(kerkelijk en burgerlijk recht). Van de paus of koning kregen zij reglementen. In de 15de eeuw ontwikkelde zich ook het universitair onderwijs in Duitsland en in 1452 de universiteit in Leuven. De artes of de Zeven Vrije Kunsten vormen de basis van de opleiding. Daarna kiezen de studenten tussen 4 faculteiten: geneeskunde, kerkelijk of burgerlijk recht of theologie. De universiteiten zijn een van de meest originele creaties van de middeleeuwse beschaving en een van de belangrijkste bijdragen van de westerse Middeleeuwen tot de cultuur van de mensheid. Men heeft ze de \"kathedralen van de geest\" genoemd. Tussen het middeleeuws en het modern fenomeen \"universiteit\" bestaat rechtstreekse continuïteit (ong. 80 Europese universiteiten bestonden reeds in de Middeleeuwen, bij ons enkel Leuven, gesticht in 1425 en dus een vrij late creatie). De permanentie blijkt o.m. uit de structuur (bijv. faculteiten), titulatuur en terminologie (cf. universitas, rector, decaan, benamingen van diploma\'s, etc.), maatschappelijke rol (ideeën, \"wetenschap\" produceren//mensen voorbereiden op bepaalde functies), andere verschijnselen (bijv. studentemedezeggenschap, staking, vorming van een intellectueel proletariaat de {pauper clericus}...). Er is anderzijds geen continuïteit naspeurbaar tussen de middeleeuwse universiteiten en de zogeheten antieke \"hogescholen\" (die men overigens vooral in het Oost-Romeinse rijk aantrof: Bijv. de school van Athene, dat in 529 door de Byzantijnse keizer Justinianus werd gesloten, omdat ze het laatste bastion was van het heidense neoplatonisme). De universiteit is ontstaan in een welbepaalde context die van de corporaties van de 12e en in het begin van de 13e eeuw. Bologna beschouwt zichzelf als de oudste universiteit van Europa (een van de scholen voor rechtsstudie aldaar werd gesticht in 1088), maar het is de vraag of alle voorwaarden toen al waren vervuld om van een universiteit te kunnen gewagen). De universitaire corporatie is in feite voor het eerst (ca. 1200) aanwijsbaar in Parijs (nadien ook in Bologna). Frankrijk bevestigt hiermee zijn toonaangevende rol: men herinnerde zich het feit dat in de vroege Middeleeuwen het zwaartepunt van de cultuur zich verplaatste van de Middellandse Zee naar West - Europa en na 1000 van Duitsland naar Frankrijk. Vandaar de aloude bewering die teruggaat op de Middeleeuwen zelf: de Italianen hebben het pausdom, de Duitsers het keizerrijk (Heilige Roomse Rijk der Duitse Natiën), de Fransen de geleerdheid (cf. ook de idee van de translatio studii: de fakkel van de wetenschap ging eertijds over van Athene naar Rome, daarna van Rome naar Gallië). Naast de opleiding van worden tot priester, was er ook nog een opleiding tot ridder. Op 7-jarige leeftijd werden jongens van adel gewoonlijk naar een andere edele gestuurd om daar de opleiding te volgen om ridder te worden. Hij werd livreiknechtje of page genoemd. De edelman in wiens huis de page verbleef, leerde hen paardrijden. Hij leerde de jongens ook acrobatie, vechten met zwaard en stok, worstelen. De pages werden onderricht hoe ze met een ridder of een vrouw van adel moesten omgaan. De knechtjes moesten heel hard werken en trainen. Wanneer ze de leeftijd van 14 jaar hadden bereikt, waren ze klaar om schildknaap te worden. Zijn taak bestond erin met een ridder mee te gaan op zijn tochten en het verzorgen van het ridderpaard. Bovendien moest de schildknaap voor de ridder zijn wapens zorgen en hem bijstaan in de strijd. Als een schildknaap klaar is om ridder te worden, moest hij een hele nacht bidden tot het uur van de ceremonie. Daar werd hij tot ridder geslagen: hij moest dan knielen en een eed afleggen om de zwakken en zijn heer te beschermen als dat nodig was.

REACTIES

O.

O.

saai en te langdradig!

14 jaar geleden

H.

H.

Een bruikbaar stuk. Dank je wel!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.