Mens, milieu en samenleving (Laagland)

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 6677 woorden
  • 13 december 2002
  • 83 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
83 keer beoordeeld

Mens, milieu en samenleving
Hoofdstuk 1, Milieuproblemen, een historische benadering
1.2
Milieuproblemen zijn er altijd geweest, zoals: - stank door afval op straat, ongedierte, de pest (regelmatig voorkomende milieuramp), brandewijnstokerijen en suiker- en zoutraffinaderijen. Verschil met milieuproblemen, tegenwoordig: de omvang. - Nu: wereldwijd, vroeger: beperkt tot klein gebied. Oplossingen van vroeger, o.a.: - Stadsreinigingdiensten (moesten straat- en huisvuil ophalen) - Beperkingen voor industrieën voor bijv. werken met vet. - Tralies voor ramen tegen het legen van nachtemmers. 1.3 Meningen over industriële revolutie: - Vorige eeuw: Negatief --> Armoede in steden, kinderarbeid en uitbuiting arbeiders. - Jaren 50: Positief --> Economische groei is welvaart voor iedereen. - Jaren 60: Beiden --> Kennis over milieuvervuiling kwam. Niet alleen meer voordelen dus.

1967 --> olietanker verliest 110 000 ton olie. Kleine kring wetenschappers en politici (uit PSP en PPR) beseft dat technologische ontwikkelingen ook negatieve kanten hebben. 1968 --> Groep verontruste wetenschappers en notabelen (Club van Rome) komt in Rome bijeen. Zij bespraken de gevolgen van milieuproblemen op langere termijn. 1971 --> Rapport komt uit in opdracht van Club van Rome: Grenzen aan de groei (auteur: Dennis Meadows). Niet meer groeidenken --> Geloof in voortdurende technologische ontwikkeling. Uitslag rapport: Beschaving ten onder aan overbevolking, vervuiling, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en honger. 1972 --> Haagse Post schrijft ‘Wie kind heeft, moet rapport bekijken. Later een stuk slechter.’

Politieke partijen begonnen milieu op de politieke agenda te zetten: Tot 1970 --> Milieuzaken voor ministerie van Sociale zaken. 1970 – 1982 --> Milieuzaken voor ministerie van Volksgezondheid. 1982 --> Ministerie van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en Milieu.

Na rapporten Our Common Future (1987) en Zorgen voor morgen (1988) in 1989 voor het eerst milieudoelstellingen voor de lange termijn (2010) in Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP). Duurzame ontwikkeling centrale punt

Milieu sociaal probleem --> steeds grotere delen van de samenleving gingen huidige toestand van het milieu als in strijd met de gewenste situatie en ontwikkeling zien. Milieu politiek probleem --> Verschillende groepen met tegengestelde belangen (vervuiler – burger) gingen om politieke besluitvorming vragen, omdat het milieu beschouwd ging worden als een collectief goed dat aangetast werd
Ook omdat het milieuprobleem vanwege het grensoverschrijdend karakter niet alleen een zaak voor de nationale overheden werd maar ook een internationaal overleg. Hoofdstuk 2, De milieuproblemen
2.2
Spreken over milieu betreft een eigen vakjargon. 2.3 Sociaal-economische milieu = sociale kring waarin je opgroeit en je dagelijks mee te maken hebt. Natuurwetenschappelijk milieu = Omgeving waarin mens en dier leven. Ook invloeden van mensen horen hierbij.

Vroeger leek het natuurwetenschappelijk milieu een onuitputtelijke bron van rijkdom en welvaart. Tegenwoordig is het vooral een bron van zorg en angst ipv studie en verwondering. 2.4 Alleen schadelijke ingrepen in het milieu leveren problemen op. Er zijn drie soorten schadelijke ingrepen: - Uitputting --> de mens verwijdert iets uit de natuur dat niet meer binnen afzienbare tijd terug kan komen. Voorbeeld: Exploitatie van fossiele brandstoffen (steenkool, aardolie, aardgassen enz.) - Aantasting --> De mens verandert op een schadelijke manier iets wezenlijks in de natuur. Voorbeeld: vruchtbare gebieden die in woestijnen veranderen, doordat op grote schaal bossen gekapt worden --> ecosystemen veranderen. Ecosysteem = een samenhangend geheel van planten- en dierengemeenschappen in een bepaald gebied, bekeken vanuit hun wisselwerking met milieufactoren. - Verontreiniging --> De mens voegt iets schadelijks toe aan de natuur. Voorbeeld: overbemesting.

Optimisten: De natuur is sterk genoeg om zichzelf te herstellen. Pessimisten: De schadelijke ingrepen zijn een bedreiging van de kwaliteit van het leven op aarde. 2.5 (passief kennen, niet afvraagbaar) Milieuproblemen worden ingedeeld in categorieën, gebaseerd op de vormen waarin de vervuiling zich manifesteert: - Veranderingen van het klimaat --> Voorbeeld: broeikaseffect - Verzuring --> Wordt veroorzaakt door uitstoot van zwaveloxiden, stikstofdioxiden, ammoniak en vluchtige organische stoffen (VOS). - Vermesting --> Door een overmaat van plantenvoedingsstoffen in het milieu worden ecologische processen ontregeld. - Verspreiding --> Verschillende milieubelastende stoffen, zoals zware metalen, bestrijdingsmiddelen en radioactieve stoffen komen in het milieu terecht. - Verwijdering --> Nieuwe stortplaatsen en verbrandingsinstallaties zijn niet zomaar te realiseren, terwijl het aantal afvalstoffen dat op een milieuvriendelijke manier verwijderd zou moeten worden, toe neemt. Gevolg: giftige stoffen in de lucht vanwege de verbranding. - Verstoring van het woon- en leefklimaat --> Het woon- en leefgenot wordt minder, door stank, geluid, stof, roet, trillingen, stralingen, kans op calamiteiten enz. - Verdroging --> Door ingrijpen in de waterhuishouding (veel kunstmatige beregening, grindwinning, ruilverkaveling enz.) daalt het grondwater. - Verspilling --> Grondstoffen worden sneller gebruikt dan dat ze door de natuur worden aangemaakt. Gevolg: de grondstoffen raken op zodat de toekomstige generaties in de problemen komen. 2.6 (passief kennen, niet afvraagbaar) Milieuproblemen kunnen ook bekeken worden naar de niveaus waarop ze voorkomen. Van laag naar hoog kunnen zo 5 niveaus worden onderscheiden: - Het lokale niveau. Milieuverstoringen beginnen op een concrete plaats en blijven daar ook. - Het regionale niveau. De milieuproblemen worden ook zichtbaar in het regionale landschap. - Het fluviale niveau. Het probleem verspreidt zich over het hele stroomgebied van een rivier. - Het continentale niveau. Ernstige vervuiling verspreidt zich via luchtstromingen over een zeer groot gebied. - Het mondiale niveau. De problemen in de hogere luchtlagen (de ozonlaag) beïnvloeden uiteindelijk het bestaan van elk levend wezen op de hele aarde.

Hoe hoger het niveau --> hoe langer het duurt voor duidelijk is hoe groot de omvang van het probleem is --> hoe moeilijker het is om aan te makken. 2.7 (passief kennen, niet afvraagbaar) Milieudeskundigen delen de milieuproblemen ook in op grond van de omgeving (plaats, materie) waarin ze ontstaan: water, bodem, lucht en organismen. - Het water. Belangrijkste problemen waarbij water een rol speelt zijn: - Stijging van de zeespiegel door het broeikaseffect. Gevolg: overstromingen en veranderingen in de waterhuishouding. - Sterke algengroei door lozing van onder andere stikstoffen. Gevolg: ontregeling van ecosystemen en vissterfte. - Het voorkomen van persistente (moeilijk of langdurig-afbreekbare) afvalstoffen in rivieren door lozingen van bedrijven. Gevolg: giftige stoffen in de voedselketen. - Overbemesting in zandgebieden. Gevolg: drinkwatervoorziening loopt gevaar door te veel nitraten in het grondwater en de ecosystemen worden bedreigd. - Vervuiling door bestrijdingsmiddelen gebruikt in de landbouw. Gevolg: aantasting drinkwater en ecosystemen. - Verdroging door de grondwaterwinning. Gevolg: verarming van de ecosystemen en versnelde verzuring van de bodem. - De bodem. Enkele problemen zijn: - Aantasting van het grondwater door overbemesting en doordat metalen en organische verbindingen via luchtverontreiniging de bodem bereiken. - Afvalstoffen van bedrijven en particulieren bedreigen het grondwater. - De lucht. Enkele problemen: - Het broeikaseffect door toename CO² en ontbossing. Gevolg: stijging van de temperatuur. - Het dunner worden van de ozonlaag. Gevolg: o.a. een toename van het aantal gevallen van huidkanker. - De verzuring van de atmosfeer waardoor zure regen ontstaat. Gevolg: een aantasting van bossen en vennen, en vergrassen van de heide. - Regelmatige pieken van ozonconcentraties op laag niveau en van luchtconcentraties. Deze zijn schadelijk voor de vegetatie. - Door verbrandingsprocessen en metaalproductie komen aërosolen (veelheid van verschillende stofdeeltjes) in lucht voor die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. - Een verhoging van de stralingsbelasting door kernongelukken. - Stankoverlast door industrie en verkeer. - De organismen. Enkele problemen: - Uitroeiing van diersoorten door illegale jacht. - Uitroeiing van vaak onbekend plantensoorten en genetisch verschraling van gewassen door ontbossing en nieuwe landbouwtechnieken. - Overige zaken. Enkele problemen zijn iet op deze manier in te delen. Bijvoorbeeld: - Geluidshinder door verkeer en industrie. - Overschrijden van normen door bijv. roken (overlast voor directe omgeving), geisers en kooktoestellen (‘kolendamp’ die verstikking kan veroorzaken), burengerucht. Hoofdstuk 3, Het milieu en het economisch systeem
3.2
Het is moeilijk een schuldige van milieuproblemen aan te wijzen. Regeringen lijken geen schuld te hebben, maar wel is te onderzoeken in hoeverre de economische orde in een samenleving, mede verantwoordelijk gesteld kan worden voor de milieu-ellende.

Economische orde = de manier waarop het economisch proces in een samenleving is georganiseerd, de instituties die daarbij een belangrijke rol spelen, de regels waan iedereen zich moet houden en de wijze waarop het economisch proces wordt gecoördineerd.

Tot begin jaren 90 leek de wereld opgedeeld in twee typten samenlevingen met verschillende economische orden: - Westerse kapitalistische samenleving (Westerse landen) - Socialistische planeconomieën (Oostblok) Bij beiden bleken milieuproblemen, toch veel te maken met industrialisatie van de samenleving. 3.3 Kenmerken van de industriële samenleving, zoals die op dit moment veel voorkomt: - Vrijemarktmechanisme centrale uitgangspunt --> principe van vraag en aanbod. Bij schaarste stijgt de prijs. Kosten/batenanalyse = als de baten niet uitstijgen boven de kosten, wordt een product niet gefabriceerd. - Handelsvrijheid van producten en consumenten wordt alleen beperkt door globale door de overheid gestelde kaders. - Niet-hernieuwbare, natuurlijke grondstoffen worden geëxploiteerd. Bij kosten/batenanalyse wordt daarbij vooral gekeken naar de korte termijn. Geen rekening met later. - Het economisch systeem functioneert alleen goed als productie en consumptie steeds groeien. Men moet dus blijven kopen en daarvoor moet de consument steeds geprikkeld worden.

Milieu komt er in deze samenleving altijd slecht vanaf, omdat: - Het milieu is voor producenten en consumenten vooral een kostenverhogende factor. En men kiest voor het goedkoopste product. - Producten en consumenten denken niet na over milieueffecten op langere termijn.

De volgende conclusies kunnen worden getrokken: - De zorg voor het milieu kun je niet overlaten aan particuliere personen en bedrijven. Milieu zou als een collectief goed moeten worden beschouwd: iets dat van belang is voor de hele samenleving. - De kosten/batenanalyse leidt ervoor dat er weinig rekening gehouden wordt met milieukosten. - De overheid zal een belangrijke rol moeten spelen. Maar kan weinig doen door algemeen geldende wetten van de EU. - Ieder land maakt zijn eigen milieubeleid. Als men in Nederland een regeling treft, kan de bevolking in naast gelegen landen altijd nog terecht, omdat de regeling daar niet van kracht is. - De economische situatie van het moment speelt een grote rol. Als het slecht gaat met de economie, zal het milieu op de tweede plaats komen. Het belang dat aan het oplossen van de milieuproblematiek wordt toegekend, is dus conjunctuurgevoelig. 3.4 Westerse industriële samenleving en socialistische planeconomieën hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de milieuproblematiek van de Derde Wereld. Zij konden namelijk eisen stellen, gelet op de economische afhankelijkheid van de Derde Wereld. - De industrielanden halen veel grondstoffen uit de Derde Wereld. Zo wordt hun grondstoffen-voorraad uitgeput, terwijl de producten die gemaakt worden, in Westerse landen gebruikt worden. - Milieuonvriendelijke producten wil men kwijt en verkoopt men in de Derde Wereld. Men verdient zo toch nog winst en is van de producten af. De Derde Wereld heeft er weer een probleem bij. - Afvalverwerking kost geld en bedrijven ontduiken bepaalde maatregelen door hun afval tegen een kleine vergoeding naar de Derde Wereld te transporteren. De Derde Wereld verdient wel een klein beetje geld, maar daarvoor in de plaats zit het met een hoop afval op gescheept.

De Derde Wereld levert zelf ook nog een bijdrage aan de problematiek. De factoren zijn: - Het armoedeprobleem - Omdat men geen geld heeft, moet men bijv. hout gaan verkopen en dus kapt men veel bossen. Nieuwe bossen worden niet aangeplant. Door te veel vee op een klein stukje grond, wordt het regeneratievermogen van de grond aangetast. Het regeneratievermogen = het vermogen om nieuwe producten te laten groeien. - Iedereen gaat naar de steden, omdat men op het platteland geen bestaan op kan bouwen (verstedelijking) en daardoor ontstaan rond grote steden sterk vervuilde krottenwijken. - Producten die niet aan de milieueisen voldoen, kunnen door de armoede makkelijk in de Derde Wereld worden gedumpt. - Het politiek onvermogen van de overheden uit landen van de Derde Wereld; geen milieubeleid. - Steeds meer grootschalige economische activiteiten in de Derde Wereld; er zijn daar toch nauwelijks wetten waaraan gehouden moet worden. En dat de bevolking gevaar loopt kan men niets schelen.

Hoofdstuk 4, Milieuproblemen in Nederland
4.2
Elk land kent specifieke situaties die voor specifieke problemen zorgen, zo ook Nederland. 4.3 Belangrijke factoren in Nederland, die aan te wijzen zijn als veroorzakers van milieuproblemen, zijn: - Demografische factoren (hebben te maken met de bevolkingsopbouw van een land) - Geografische factoren (hebben te maken met de ligging van een land)

De voornaamste factoren: - De grote bevolkingsconcentratie. Veel mensen op een kleine ruimte, die allemaal afval produceren. - Intensieve landbouw en veeteelt. Voor landbouw worden grondstoffen uit andere landen gebruikt en bestrijdingsmiddelen die vaak giftige stoffen bevatten. Voor veeteelt geldt dat er te veel mest is en boeren dit vaak op land en in sloten dumpen. Gevolg: slecht drinkwater en zure regen. - De concentratie van industriële activiteiten op enkele plaatsen in het land, vooral in Amsterdam en in de Rijnmond. De luchtverontreiniging in deze gebieden is enorm en bodems zijn verontreinigd. - Ligging van Nederland aan een delta van belangrijke Europese rivieren. Door vervuiling van de Maas en de Rijn in andere landen, komen hun problemen ook naar ons land toe. - Het sociaal-economisch beleid na de Tweede Wereldoorlog. Er was in het beleid alleen maar ruimte voor wederopbouw en economische groei. Niet voor milieu. Hoofdstuk 5, De mens en het milieu
5.2
Verschillende manieren waarop mens betrokken kan zijn bij milieuproblemen: - veroorzaker - slachtoffer - probleemoplosser (vaak op meerdere manieren tegelijk betrokken)

Voornaamste rollen die mens vervult in kader van milieuproblemen: - werkgever - consument - werknemer - actievoerder - boer - politicus 5.3 Werkgevers hebben belangen die strijdig lijken met milieubelang: - voortbestaan van hun bedrijf. Voor concurrentie is een ruime winstmarge nodig --> zo min mogelijk milieukosten. - Ondernemersvrijheid. Ondernemers willen zo min mogelijk beperkt worden in vrijheid door overheid --> milieubeschermende maatregelen kosten bedrijf geld.

Werkgevers moeten ivm economische belangen voortdurend keuzes maken over het milieu: - Milieuhygiënisch: grondstoffen zijn nodig voor nieuwe producten; op welke manier ga je daar zorgvuldig mee om; zijn er mogelijkheden voor hergebruik/recycling? - Strategisch: men wordt steeds milieubewuster; positief (milieuvriendelijk) imago dus belangrijk. - Financieel: er moet in begroting geld gereserveerd worden voor saneren, milieuvriendelijke productiewijzen en milieuheffingen. - Juridisch: steeds meer regelgeving rondom bedrijven en milieu; hoe ga je daarmee om? 5.4 Werknemers hebben belangen die deels parallel lopen met die van werkgevers: - Voortbestaan bedrijf --> als bedrijf failliet gaat verliezen ze werk en inkomen. Milieumaatregelen die concurrentiepositie aantasten, zullen dus ook door vakbonden worden afgewezen. Werknemersbelang niet parallel met die van werkgever en wel in strijd met milieubelang: - Gezonde werkomgeving (kost werkgever geld).

Werknemers zijn enerzijds dus gebaat bij wettelijke verplichtingen tot melden overtredingen: - Willen zo min mogelijk gezondheidsrisico\'s op werkvloer - Willen goede woon- en leefklimaat - Hebben tijdens werk of thuis meeste hinder van milieuovertredingen
Anderzijds: - willen behoud werkgelegenheid - Milieumaatregelen mogen niet ten koste gaan van loonruimte. 5.5 Boeren via hun werk dagelijks in contact met natuur en beschouwen zichzelf deskundig op milieugebied. Toch op dit moment vooral gezien als veroorzaker problemen: - vermesting - verspreiding giftige stoffen via bestrijdingsmiddelen
Boeren staan voor zelfde dilemma\'s als werkgevers 5.6 Consument ook belangen die niet altijd sporen met milieubelang. Zal bij aanschaf producten letten op: - eigen gemak - eigen portemonnee
Hierdoor mede verantwoordelijk voor wegwerpcultuur. Kenmerk wegwerpcultuur: weinig aandacht voor kwaliteit product, maar gemak en geld. Daardoor veel producten met korte levensduur (=meestal geen hergebruik).

Economische oorzaken voor ontstaan wegwerpcultuur: - Productie van wegwerpartikelen werden aantrekkelijker, door stijging in kosten van arbeid ten opzichte van kosten van grondstoffen en energie. Grondstoffenprijzen zijn nog steeds laag, dus hergebruik is niet aantrekkelijk. - Reparatie van product vaak duurder als vervanging. Bovendien afstand tussen producent/reparateur/verkoper/consument groter geworden.

Gemak en het gevoel onafhankelijk te zijn, wegen vaak nog zwaarder dan het financieel nadeel (bijv. in geval van autogebruik). Milieuoverwegingen spelen vaak helemaal geen rol in keuze; natuur is er voor mens, niet andersom; zijn vervreemd van producten en productieprocessen. 5.7 Mens als slachtoffer manifesteert zich via milieubeweging (= Sociale beweging) Sociale beweging = verscheidenheid van groeperingen die een zelfde doel nastreven: belangenorganisaties, actiegroepen, soms ook politieke partijen.

Belangenorganisatie = pressiegroep die speciaal is opgericht om het belang van een bepaalde groepering te behartigen - Hun doelstellingen passen vaak in overheidsbeleid . - Hebben meestal geen maatschappijkritische ideologie die visie op hele samenleving omvat. - Komen op voor één bepaald belang dat niet tijdsgebonden is. - Leggen daarbij nadruk op argumenten en overleg
Voorbeelden in kader milieu: Werkgroep Kerk en Milieu vd Raad van Kerken, vakbonden en Consumentenbond (zorg milieu slechts facet van hun werkzaamheden).

Actiegroep = pressiegroep die zich in een bepaalde tijd voor een concreet belang inzet. - Dikwijls gedreven door idealisme, komen niet altijd op voor een eigen belang - Zijn maatschappijkritischer - Hebben vaak meer moeite met overheidsbeleid - Nemen daarom soms ook toevlucht in meer radicale actiemiddelen
Bekende actiegroepen: Aktie Strohalm, Vereniging Milieudefensie, Greenpeace

Bestaan grote verschillen tussen de pressiegroepen, die opvallen als je ze indeelt op basis van strategieën die ze hanteren: - Nadruk op educatie om bewustwording te vergroten. Dit kan zijn door middel van voorlichting of laten zien hoe het moet. Voorbeeld: Kleine Aarde in Boxtel, Stichting Milieu Educatie, Vereniging Milieudefensie. - Nadruk op natuurbehoud. Zij proberen natuurgebieden in eigendom te verwerven. Voorbeeld: (binnen NL) Natuurmonumenten; Op mondiaal niveau: Wereldnatuurfonds) - Via pressie en lobby doel proberen te bereiken. Leden worden soms lid van politieke partij. Voorbeeld: Stichting Natuur en Milieu. - Nadruk op juridische acties --> dagen milieuonvriendelijke producenten voor rechter. Voorbeeld: Consumentenbond en Landelijke Vereniging tot behoud van de Waddenzee. - Buitenparlementaire actie --> bijv. anti-kernenergieactiegroepen via demonstraties of Greenpeace die wereldwijd opereert en probeert het milieugeweten van de wereld te zijn. Hoofdstuk 6, Uitgangspunten voor een milieubeleid
6.2
Aantal maatschappelijke organisaties zegt: vliegen is gesubsidieerde vervuiling.

Overheid bij oplossen van problemen ‘n centrale rol: wetgever en initiator economisch beleid. 6.3 Marktsector is de spil waar omheen alle economische activiteiten draaien. Marktsector = alle commerciële bedrijvigheid. Collectieve sector wordt via belastingen betaald door de marktsector. Collectieve sector = de activiteiten van de overheid.

Daarom: zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis: Strenge milieueisen --> minder winst --> slechtere concurrentiepositie t.o.v. buitenland --> slecht voor collectieve sector.

Andere reden voor weinig milieueisen: Vergroting van milieucriminaliteit. Milieucriminaliteit = het opzettelijk veroorzaken van milieuproblemen in strijd met wettelijke regels. (Voorbeeld: illegaal afvalproducten dumpen of mijden van bescherming arbeiders).

Voordeel grote rol van marktsector in milieu: Consument vraagt om milieuvriendelijke verpakking en dus moet fabrikant die ook maken.

Groen beleggen wordt aantrekkelijk, want bepaalde risico’s (schadeclaims enz.) zijn klein. Groen beleggen = beleggen in bedrijven die milieuvriendelijk proberen te werken. 6.4 Vier mogelijkheden van een milieubeleid: - Effectgericht. Het schadelijke effect van de vervuiling probeert men aan te pakken. Volgens ‘the end of the pipe’ theorie: Schoorsteen mag roken als er maar een filter op zit. - Brongericht. Het gedrag van producten en consumenten moet zodanig veranderd worden dat er geen vervuiling meer plaatsvindt. Accenten kunnen liggen op: - Emissiegericht: verminderen van uitstoot van vervuilende stoffen. - Volumegericht: minder grondstoffen verbruiken en minder producten maken. - Structuurgericht: productie- en consumptieprocessen structureel veranderen. - Doelgroepengericht. Gericht op doelgroepen, die op één of andere manier met het milieu te maken hebben, zoals landbouw, verkeer en vervoer, industrie, consumenten, enz. Belangrijk: Verinnerlijking = de overheid verwacht van de doelgroepen meer verantwoordelijkheid te nemen. Ook wel ‘besturen op afstand’ genoemd. - Gebiedsgericht. Gericht op bepaalde gebieden die erg vervuild zijn of juist nog relatief onaangetast. Er is vaak een verband met ruimtelijke ordening, omdat sommige gebieden (bv. Rijnmond en Schiphol) te maken hebben met de gebiedsfunctie. Gebiedsfunctie = bestemming die een gebied van de overheid heeft gekregen.

Meerdere soorten beleid tegelijk zijn mogelijk, bijv. brongericht in een bepaald gebied. 6.5 Uitgangspunten van Nederlands milieubeleid te vinden in Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP). Verschenen in 1989. (1998 derde versie --> NMP3) Centrale doelstelling --> milieukwaliteit mag niet verder achteruit = stand-still-principe. Deze doelstelling moesten worden bereikt met de volgende middelen: - Bestrijding van de milieuproblemen aan de bron. - Het sluiten van stofkringlopen. Meer recycling. - De vervuiler laten betalen. Wie voor vervuiling zorgt, moet betalen voor et verwerken daarvan. Toch probleem: Bedrijven die jaren terug bodems vervuilenden, zeggen nu dat ze niet konden weten dat ze jaren later er voor moesten betalen. Rechter gaf ze al gelijk. - Motiveren van mensen tot goed milieugedrag = Verinnerlijking.

Daarnaast ook in NMP: energiebesparing, zorgvuldige controle op afvalverwijdering en toepassen van de beste technieken bij bestrijding van vervuiling.

Verschil NMP en NMP3: economische groei mag niet meer leiden tot druk op milieu. Belangrijk uitgangspunt voor lange termijn: duurzame ontwikkeling. 6.6 Brundtland-rapport (eigenlijk ‘Onze gezamenlijke toekomst’) uit 1987 komt als eerst met ‘duurzame ontwikkeling’. In Brundtland-rapport staat: Er is sprake van een ontwikkelingscrisis (o.a. woestijnvorming, ontbossing, verzuring, klimaatverandering door fossiele brandstoffen, aantasting ozonlaag, enz.)

Ontwikkelingscrisis uit zich in een toename van het aantal hongerlijdende mensen, mensen zonder veilig drinkwater, daklozen, analfabeten en groter verschil tussen arm en rijk.

Duurzame ontwikkeling = sociale en economische ontwikkeling die in de huidige maatschappelijke behoeften kan voorzien zonder dat aan de behoeften van toekomstige generaties afbreuk wordt gedaan. Twee kernvragen moeten worden beantwoord, voordat duurzame ontwikkeling kan worden bereikt (volgens Brundtland-rapport): - Hoe kunnen we de productieve basis in stand houden voor generaties van de toekomst? - Hoe kunnen we de schaarse middelen zo eerlijk mogelijk verdelen?

Belangrijke principes om van uit te gaan om kernproblemen op te lossen: - Ecologische duurzaamheid: - Mondiale kringlopen moeten in stand worden gehouden. (niet in een land alle grondstoffen opmaken omdat een ander land ze nodig heeft). - De bevolkingsgroei moet geremd worden. Meer mensen --> meer grondstoffen nodig. - Stofkringlopen moeten gesloten worden voor hergebruik --> recyclen. - Economische duurzaamheid: - Economische efficiency = geen verspilling van grondstoffen en energie. - Rechtvaardige verdeling van grondstoffen en welvaart. - Doorberekening van milieukosten in economische groei/BNP, zodat duidelijk wordt wat de welvaart ons werkelijk kost. - Energiebesparing - Het bevorderen van kwaliteit van producten en productieprocessen om grondstoffen te sparen en minder afval te krijgen. - Sociale en culturele duurzaamheid: - Mensen moeten gevrijwaard worden van geweld, onderdrukking en gebrek. - Gemeenschappen moeten zelf bepalen op welke manier zij duurzame ontwikkeling gestalte geven. Hoofdstuk 7, De landelijke overheid en het milieubeleid
7.2
Landelijke overheid = regering en parlement
Lagere overheden = provincie- en gemeentebesturen.

Grootste deel van de taken m.b.t. milieubeleid ligt bij het VROM. VROM = Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Kleinere delen bij Verkeer en Waterstaat, Landbouw en Economische zaken. 7.3 Instrumenten om het beleid uit te voeren kunnen positief zijn (beloning) of negatief (straf).

De belangrijkste instrumenten van de overheid zijn: - Strategische plannen. Plannen waarin de overheid het milieubeleid voor de komende jaren in grote lijnen ontwikkelt. Voorbeeld: Indicatieve MeerjarenProgramma’s en NMP. Elke vier jaar moeten er nieuwe onderzoeken gedaan worden voor NMP: Nationale Milieuverkenningen. - Wettelijke maatregelen. Verplichtingen opleggen of bepaalde rechten geven. Een wet kan naast verbieden ook een normstelling bevatten = een bepaalde grens die niet mag worden overtreden, bijv. voor uitlaatgassen die koolmonoxide bevatten. Ook vergunningen kunnen verplicht worden gesteld, bijv. hinderwetvergunning (moet elk bedrijf hebben). M.e.r (= Milieueffectrapportages) zijn wettelijk verplichte openbare documenten, waarin een organisatie uiteenzet wat de gevolgen voor het milieu zullen zijn van activiteiten die zij wil gaan ontplooien. (= belangrijk!!!) - Sturingsmechanisme op sociaal-economisch terrein. Via heffingen kan de overheid proberen haar doel te bereiken --> volgens ‘de vervuiler betaalt’ principe. - Voorlichting en onderzoek. Door deze te stimuleren hoopt de overheid op milieu-vriendelijker gedrag van burgers en bedrijven en beter tegen gaan van verontreiniging. 7.4 Sinds 1983 staat er in de grondwet dat de overheid het recht en de plicht heeft een milieubeleid te voeren. Het artikel waarin het staat, kan gezien worden als een sociaal grondrecht = bedoeld als instructienorm voor de overheid, zo goed mogelijk verwezenlijken.

Burgers kunnen zich beroepen op diverse milieuwetten, jurisprudentie en internationale milieuverdragen = milieurecht. Het milieurecht kan worden onderscheiden in drie soorten: - Milieuhygiënerecht. Het schoonhouden van lucht, water en bodem. Belangrijkste wet --> Hinderwet. Vergunningen kan worden aangevraagd bij college van B&W. In jaren 70 ook andere belangrijke wetten: Wet in zake luchtverontreiniging, Wet verontreiniging oppervlaktewater, Wet chemisch afvalstoffen, Wet op bodembescherming en Wet geluidhinder. 1980 --> wetten komen samen in WABM: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne. 1993 --> WABM wordt één integrale milieuwet: de Wet milieubeheer. Tegenwoordig daardoor makkelijker een milieuvergunning te verkrijgen.

Wet milieubeheer is een milieubasis- of milieukaderwet = een wet die algemene kaders aangeeft waarbinnen allerlei specifieke zaken geregeld moeten worden. - Milieubeschermingrecht. = voor bescherming flora en fauna. Hieronder vallen o.a.: de Boswet, de Vogelwet, de Wet bedreigde uitheemse diersoorten en de Jachtwet. - Ruimtelijke-ordeningsrecht. Grond is schaars en moet goed gebruikt worden. Bepaalde bestemmingen zijn voor bepaalde doeleinden niet geschikt. Het recht maakt het mogelijkheid bepaalde gebieden natuurgebied te maken en behouden. Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) uit 1962 speelt groot belang. Overheid heeft o.a. mogelijkheid over te gaan tot onteigening (= verplichten tot het afstaan van grond aan de overheid in ruil voor schadevergoeding). 7.5 Sturingsmechanismen op sociaal-economisch terrein om het proces wat bij te sturen naar meer milieuvriendelijke richting: - Het opleggen van regulerende heffingen. Volgens ‘de vervuiler betaalt’. - De gebruiker een bepaalde keuze aanbieden. Voorbeeld: statiegeld. - Ontwikkelingen of investeringen stimuleren met financiële prikkels, zoals subsidies. - Investeringsbeleid van de overheid; waarvoor kiest de overheid en in wat investeert ze? Hoofdstuk 8, De milieutaken van provincie en gemeente
8.2
Ook bij lagere overheden is milieu belangrijk: in elke gemeente is het onderwerp van gesprek. 8.3 (belangrijk! Uit het hoofd leren!) Vroeger namen gemeenten en provincies zelf initiatieven --> maakten Algemene Plaatselijke Verordening = in autonomie. Na jaren 70 moest alles in medebewind = geen eigen initiatieven meer, maar wettelijke opdrachten, afkomstig van landelijke overheid. Er ontstond decentralisatie = afschuiven van taken door de landelijke overheid naar lagere overheden. Daardoor kregen lagere overheden meer taken en werd het steeds belangrijker.

Lagere overheden noemt men nu andere overheden of regionale bestuursorganisaties. 8.4 In medebewind, kregen de provincies de volgende milieutaken toebedeeld: - Het opstellen van een provinciaal milieubeleidsplan. Gebaseerd op landelijke NMP. - Het maken van ruimtelijke ordeningsplannen = streekplannen. Elke tien jaar vernieuwd. Hoe zullen de planologische ontwikkelingen in de streek eruit gaan zien? - Het instellen van een milieupolitie ter bestrijding van de milieucriminaliteit. - Het toezien op de kwaliteit van het oppervlaktewater. 8.5 Belangrijkste milieutaken van de gemeente: - Het uitvoeren van de Hinderwet. - Het opstelen van een gemeentelijk milieubeleidsplan. (is niet verplicht) - Het gescheiden ophalen en verwerken van afvalstoffen. - De aanleg en het onderhoud van rioolstelsels. Hoofdstuk 9, Een internationale aanpak
9.2

Voor sommige grensoverschrijdende problemen komen er internationale conferenties. Belangrijkste conferentie = de ecotop in Rio de Janeiro in 1992. 9.3 Internationale afspraken nodig bij o.a. zure regen, broeikaseffect, aantasting ozonlaag enz. Internationale afspraken maken is erg moeilijk, doordat: - Alle landen moeten zich er aan willen houden. - Arme landen willen een betere welvaart wat ten koste gaat van het milieu. - Rijke landen veroorzaken meestal de meeste milieuproblemen en pas als zij stoppen kan de welvaart voor arme landen stijgen.

Volgens Brundtland-rapport kan de Derde Wereld op een milieuvriendelijke manier economisch groeien, maar daarvoor moet wel worden voldaan aan voorwaarden: - Er komen gelijke handelsvoorwaarden. - Geïndustrialiseerde landen moeten een energiebesparing van 50% bereiken waardoor landen met een grote economische achterstand kunnen groeien in hun energiegebruik. - Er moet meer rechtvaardige welvaartsverdeling komen. Misschien daardoor ook minder groei van bevolking. 9.4 Duurzame ontwikkeling is een streven, maar kan niet snel gerealiseerd worden, door: - Het grootschalige karakter van de milieuproblemen. Oplossingen zijn duur, door grootte van de problemen. - Het mondiaal karakter van het milieubederf. Aantasting van het milieu vindt overal plaats, landsgrenzen tellen daarbij niet. - De onomkeerbaarheid van het milieubederf. Planten en dieren die uitsterven komen niet meer terug, net als gekapte regenwouden of fossiele energie. - De machtspositie van de rijke landen. Rijke landen houden vaak milieumaatregelen tegen, om eigen industrie en welvaart te beschermen, terwijl zíj juist voor de grootste problemen zorgen.

O.a. Verenigde Naties maakt op mondiaal niveau afspraken. O.a. Europese Gemeenschap op Europees niveau. 9.5 Eigenlijke doelstelling Verenigde Naties (VN): Internationale vrede en veiligheid en internationale samenwerking voor oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard.

In 1972 wordt na een milieuconferentie in Stockholm het United Nationas Environment Programme (UNEP) opgericht --> houdt zich uitsluitend met milieuzorg bezig. UNEP heeft geen bevoegdheden waardoor staten gebonden worden.

Andere organisaties die zich binnen de VN bemoeien met milieuzaken: (van minst belangrijk naar belangrijkste) - Het International Atomic Energy Agency (IAEA). Vooral voor radioactieve stoffen. - De Food and Agriculutre Organization (FAO). Vooral wereldvoedselvoorziening. - De World Health Organization (WHO). Normen ontwikkelen op terreinen van verontreiniging en van drinkwaterbescherming. - Milieucommissie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Ontwikkelde principe ‘de vervuiler betaalt’ en gaat over harmonie van nationale milieumaatregelen en het voorbereiden van internationale overeenkomsten.

VN heeft geen bevoegdheden, dus kunnen alleen stimuleren, niets meer. 9.6 Europese Unie (EU) heeft meer macht als VN, kan namelijk burgers verplichtingen of rechten opleggen. Twee belangrijke juridische instrumenten: - Richtlijn. In een richtlijn wordt het resultaat van maatregelen weergeven, en de lidstaat mag zelf bepalen hoe zij dit resultaat bereikt. (meestal bij een maximum aan uitstoten) - Verordening. Algemene wet, die rechtstreeks verbindend is in de lidstaten. (meestal bij een verbod). Er zijn minder verordeningen als richtlijnen.

Hoofdstuk 10, De effectiviteit van het milieubeleid
10.2
Wanneer het ene probleem is opgelost, wordt een ander duidelijk. Daardoor is milieuproblematiek zeer ingewikkeld en divers.

Er zijn factoren van buiten, die de ontwikkeling en de uitvoering van het milieubeleid beïnvloeden. Ze zijn in te delen in drie soorten: - Politiek-bestuurlijke factoren. - Sociaal-economische factoren. - Culturele factoren. 10.3 Effectiviteit van het milieubeleid kan beïnvloed worden door factoren van politieke of bestuurlijke aard: - De organisatie van de landelijke overheid. Verkokering is een groot probleem. Verkokering = het feit dat verschillende deelgebieden van het probleem door verschillende instanties worden behandeld --> gebrek in samenhang in het beleid. Wanneer twee partijen (bijv. ministeries) niet nauw met elkaar samenwerken, kunnen er problemen ontstaan. Van tegenwerking is regelmatig sprake als twee ministeries tegengestelde belangen behartigen. Vb: Economische Zaken zijn tegen te veel milieueisen --> slechte concurrentiepost. VROM is juist voor --> zo min mogelijk milieuproblemen. Verkokering kan ook optreden binnen een departement. Vb: Binnen Landbouw en Visserij behartigt men de belangen van het milieubeheer en die van de boeren. Boeren willen mestoverschot goedkoop dumpen, maar dat is slecht voor het milieubeheer. De verantwoordelijke minister zal nooit in staat zijn beide belangen even goed te behartigen. - De politieke (on)wil om voor drastische oplossingen te kiezen. Regeringscoalitie moet rekening houden met wensen van coalitiegenoten, anders houdt het kabinet op te bestaan. Ook moeten ze rekening houden met de mening van hun kiezers. Soms zijn de partijbeginselen tegenstrijdig met de belangen van de kiezers. - De beperkte sanctiemogelijkheid. Het is vaak fysiek onmogelijk te controleren of iedereen zich aan de afspraken houdt en bovendien vooral financieel niet te doen. Ook zijn er niet altijd voldoende wettelijke middelen voor handen om de naleving af te dwingen. Het economisch belang krijgt vaak voorrang boven het milieubelang. - De internationale samenwerking. Diverse landen hebben tegengestelde belangen, zoals een auto-vriendelijk beleid ivm de eigen auto-industrie. - De ingewikkeldheid van de procedures. Het vraagt veel discussies en procedures om een nieuwe afspraak te maken binnen de EG of andere internationale organen. 10.4 Een beleid kan ook oneffectief zijn, door andere factoren: - Het bedrijfsleven weigert soms investeringen te doen in het milieu (geen geld, onrendabel). Zolang het principe de-vervuiler-betaalt niet voldoende wordt uitgevoerd, kan het hen ook niet veel schelen. - De overheid heeft er niet altijd geld voor over om milieu-investeringen te doen. - De belangen van werkgevers, werknemers, enz. lopen vaak niet parallel aan de milieubelangen. - Grote multinationale ondermeningen uit verschillende landen kunnen druk uitoefenen op de overheid door te dreigen met het verplaatsen van de productie.

De recycle-industrie heeft juist positieve invloed op het milieubeleid. Het onderzoeken, ontwikkelen en produceren van de technologieën brengen werkgelegenheid met zich mee. 10.5 Ook culturele factoren spelen een belangrijke rol. Culturele factoren = factoren die te maken hebben met ideeën die er leven onder mensen. Ze zijn moeilijk meetbaar: - Van mensen wordt verwacht dat zij hun bijdrage leveren tot het behoud van het milieu, maar als veel individuen niet meewerken, komt er niets te recht van de overheidswensen. - Veel mensen vinden het moeilijk geen gebruik te maken van technologische ontwikkelingen en toepassingen daarvan, omwille van het milieu. - ‘Wetenschappers’, journalisten en politici, zijn het soms niet eens met de oorzaken van milieuproblemen. Dit maken ze bekend waardoor de maatschappij gaat denken dat het allemaal wel mee valt. Het maatschappelijk draagvlak voor strenge en vergaande milieumaatregelen verdwijnt = de steun van grote delen van de samenleving. Hoofdstuk 11, De ideeën van de politieke partijen
11.2
Ideeën van partijen van belang bij vorming beleidsplannen. NMP ontwikkeld --> Centrum-rechts kabinet, met CDA en VVD die samenwerkten. NMP+ ontwikkeld --> Centrum-linkse coalitie van CDA en sociaal-democratisch PvdA. NMP3 ontwikkeld --> Paars II (PvdA, VVD en D66).

Visies zijn meestal momentopnamen. Wel staan de beginselen al vast, komen van de ideologie van de partij. 11.3 CDA --> van 1918 tot 1994 onafgebroken in regering. Liberalen en sociaal-democraten wisselden elkaar af.

Mening CDA = Niet alleen overheid, maar ook maatschappelijke organisaties moeten verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de samenleving. Pas als zij tekort schieten, moet de overheid ingrijpen. Dit geldt ook voor de verschillende overheden; landelijke overheid alleen las de lagere overheid het niet kan regelen = principe van gespreide verantwoordelijkheid. Dit gaat goed samen met het principe van het zelfregulerend marktmechanisme.

Ander uitgangspunt CDA: Crhistelijk geloof moet zeer belangrijke inspiratiebron zijn voor politiek handelen. Rentmeesterschap is bij milieubeleid van belang = Mens kreeg het milieu van God en moet er dus zorgvuldig mee omgaan. Het sluiten van convenanten is een goede zaak voor het milieu. Convenant = vrijwillige afspraak die het bedrijfsleven en overheid kunnen maken. 11.4 Mening PvdA: staat moet een corrigerende rol vervullen in sociaal-economisch proces. Veel solidariteit met de zwakkeren; meer overheidsbemoeienis dan mening van CDA. Ecologische waarden zijn vaak belangrijker dan economische. 11.5 Mening VVD: mens moet zich zoveel mogelijk in vrijheid kunnen ontplooien, overheid moet zich dus zoveel mogelijk onthouden van bemoeienis met sociaal economisch gebeuren. Ecologische waarden moeten zoveel mogelijk verzoend worden met economische waarden. 11.6 D’66 wil pragmatische partij zijn = partij niet denkend vanuit ideologieën. Per geval moet worden gekeken of overheid wel of niet moet ingrijpen. D66 kiest als hoofdpunt voor haar beleid voor duurzame ontwikkeling. Economische groei dus alleen als het niet ten koste gaat van milieu. Lukt het niet met convenaten, dan imperatief beleid (= dwingend). Compromissen niet mogelijk. 11.7 Groenlinks is in 1989 ontstaan uit: PPR, PSP, EVP en CPN. (PSP en PPR belangrijk voor het op de agenda zetten van het milieu).

Mening Groenlinks: Marktmechanisme mag blijven functioneren, maar binnen voorwaarden en wettelijke kaders die door de overheid geschapen zijn. Ecologische waarden zeer hoog. Huidige economie moet kringloopeconomie worden. Kringloopeconomie = economie die zuinig omspringt met energie en grondstoffen en die het milieu niet verder vervuilt. 11.8 Mening SP: Samenleving met principe ‘ieder voor zich’ moet solidair worden. Geen tweedeling meer in Nederland tussen arm en rijk en betere gezondheidszorg. 11.9 Kleine christelijke partijen zijn: GPV, SGP en RPF. Rentmeesterschap hier een belangrijke rol. Mening partijen: Overheid heeft belangrijke taak als het gaat om zorg voor milieu.

Hoofdstuk 12, Milieuvriendelijk gedrag van bedrijven en burgers
12.2
Gedragspatroon van mensen betreffende het milieu is vanaf de jaren negentig aan het veranderen. Aan tal van dingen te merken: - Het milieu is alledaagse gespreksstof geworden. Daardoor meer milieubesef. - Producten zijn aan het veranderen. Minder schadelijke materialen, meer recycling. - Mentaliteit onder de mensen is aan het veranderen. Scheiden van afval wordt normaal. - De sociale controle is toegenomen. Mensen spreken elkaar meer aan over milieugedrag.

Toch nog lang niet goed genoeg. 12.3 Milieugedrag = menselijk handelen dat consequenties heeft voor het natuurlijke leefmilieu. Milieugedrag is te onderscheiden in: positief of negatief en bewust of onbewust. Het is moeilijk om 100% zekerheid te krijgen waar het is in te delen.

Twee soorten milieuvriendelijk gedrag: - Beperking van het grondstoffenverbruik. - Hardhout vervangen door Europese alternatieven. - Letten op het energiegebruik van een apparaat wanneer je die tóch moet kopen. - Isolatie van waterleidingen. - Brommers en auto’s laten staan en de fiets nemen. - Letten op milieuaspecten bij aankoop van bijv. nieuwe auto. - Letten op milieukeurmerken bij aankoop van voedingsmiddelen. - Beperking van afvalstromen. - Letten op mogelijkheid tot hergebruik - Letten op afbreekbaarheid van stoffen (chemische stoffen) - Het zoveel mogelijk scheiden van afval (makkelijker verwerken). 12.4 Factoren die van invloed zijn op het milieugedrag

Perceptie van milieuprobleem is ook van belang --> op welke manier nemen mensen het probleem in zich op en wat doen ze er mee, kan op verschillende manieren persoonlijke ingekleurd zijn. Moet referentiekader kennen daarvoor, houding van iemand persoonlijk is belangrijk, van belang daarbij zijn: · De kennis en het inzicht --> je moet weten welke stoffen milieuonvriendelijk zijn. · De belangen - Belang bedrijf --> al wil die zijn productie kosten drukken, dan neemt hij niet de moeite milieuproblemen te voorkomen. - Belang werknemer --> milieuproblemen aandikken, is bang voor gezondheid, wanneer milieuonvriendelijk wordt geproduceerd. · De visie op de relatie tussen natuur en techniek - Optimistisch --> vertrouwen erop dat er voor alle problemen technische oplossingen gevonden worden --> nonchalant omspringen met natuur. - Zien mensen als heerser van natuur, komt op 1e plaats --> natuur is niet belangrijk. - Mens wordt gezien als een onderdeel van de natuur, in totale kringloop is mens maar een radertje, kan zelfs gemist worden. · Het vertrouwen in stuurbaarheid van samenleving --> sommige zijn pessismistisch --> geloven niet meer dat het tij gekeerd kan worden, ze geven de moed op. Vertrouwen niet dat het mogelijk is maatschappelijke en poiltieke invloed uit te oefenen, en geloven ook niet in acties die leiden tot milieuvriendelijk gedrag. 12.5 Het bevorderen van milieuvriendelijk gedrag

Drie randvoorwaarden waardoor milievriendelijk gedrag mogelijk is: · Mensen moeten gemotiveerd zijn. - Persoonlijke attitude belangrijk --> wat zijn de waarden en normen van een individu, hoe denkt hij over natuur? - Sociale controle --> mensen doen bepaalde dingen niet als ze weten dat anderen op hen letten. - Wie afwijkend gedrag vertoont, wordt niet geaccepteerd door zijn omgeving --> past zich aan. · Mensen moeten in fysiek, mentaal en financieel in staat gesteld worden zich milieuvriendelijk te gedragen. · Mensen moeten in de gelegenheid gesteld worden zich milieuvriendelijk te gedragen. Bijv. prullenbakken voor afval.

Er zijn factoren die het gedrag belemmeren: · Het onzichtbaar zijn van de effecten. Het is vaak niet op korte termijn merkbaar. · De kwestie van het eigen belang en het algemeen belang. Het algemeen belang (milieubescherming) lijkt vaak in strijd met het eigen belang. Mensen hebben de neiging te kiezen voor het eigen belang ook al weten ze dat daardoor op langere termijn het algemeen belang wordt geschaad.

Mentaliteits- en gedragsverandering wordt gestimuleerd op 3 manieren: · Via kennis en inzicht --> mensen worden wijzer van de ervaringen die ze opdoen. · Via het geven van het goede voorbeeld. Mensen passen zich aan het gedrag van anderen aan. · Via conditionering --> het ombuigen van het gedrag van mensen met behulp van beloningen en straffen. 12.6 Milieuvriendelijk gedrag en het bedrijfsleven Het bedrijfsleven, al dan niet gestuurd door de overheid, speelt een belangrijke eigen rol in de zorg van milieu: · Het bedrijfsleven zal als pressiegroep optreden --> verzetten zich vaak tegen het nemen van strenge en kostbere milieumaatregelen (economische belangen). · Een positieve inbreng hebben in het milieubeleid --> kunnen proberen rechtstreeks zaken te doen met de overheid. Ze willen geen krachtige maatregelen, maar willen een convenant sluiten --> vrijwillge afspraak, in dit geval tussen overheid en bedrijfsleven. Kunnen bijv, milieudoelstellingen in worden afgesproken. Voor de overheid is een convenant aantrekkelijk, mits de bedrijven het serieus naleven: - Wetgeving kost veel meer tijd - Verantwoordelijkheid wordt ook bij het bedrijfsleven gelegd, i.p.v. bij de staat. · Kan een eigen milieubeleid ontwikkelen --> VNO en NCW voeren eigen bedrijfsinterne milieuzorg. Overheid heeft daarvoor wel kaders aangegeven.

Bedrijfsleven gaan zich pas milieuvriendelijker opstellen als ze er zelf beter van worden. De voor- en nadelen worden op een weegschaal gelegd. In bepaalde gevallen kan de weegschaal doorslaan ten gunste van het milieu: · Afnemers kunnen eisen stellen --> als er vraag naar milieuvriendelijke producten komt, gaan werkgevers vanzelf zorgen voor het aanbod. · Het marktmechanisme kan in het voordeel van het milieu werken --> bepaalde milieuonvriendelijke producten verkopen, o.a. vanwege de negatieve publiciteit, steeds slechter. · Het behoud van de concurrentiepositie --> in de hele wereld worden milieumaatregelen genomen, al brengt een bedrijf milieuvriendelijke producten op de markt, kan het voorsprong krijgen op concurrenten. · Het streven naar een milieuvriendelijk imago --> belangrijk wapen in strijd vor gunst koperspubliek. · Het voorkomen van ingrijpende restriciteve maatregelen, waardoor vrijheid van bedrijven wordt beperkt.

REACTIES

A.

A.

Heej,,
Ik zou wel graag jouw samenvatting met lay-out willen hebben =).
Groetjes Anna

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.