Vreemd volk – Fik Meijer
Wie tot de categorie vreemd volk gerekend moest worden hing af van de mentaliteit, de ideologie en de identiteit van de stadstaatbewoners. De Romeinen stelden zich meer open dan de Grieken, maar ze hadden wel veel moeite met de nieuwe godsdienst.
De rode draad in de heldenwereld van Homeros is de onoverbrugbare kloof tussen een elite van helden die als koningen regeerden en de overige bewoners.
Thètes, verschoppelingen, waren rechteloos en nog slechter af dan slaven. De verschillen tussen mensen werden als natuurlijk beschouwd. Goden hadden de samenleving zo geordend en iedereen moest zich daar aan houden.
Het einde van de Myceense beschaving door 1) de inval van de Doriërs, door de volksverhuizingen, en 2) de crisis in de paleiseconomieën door droogte en aardbevingen. Gevolgen: de voedselproductie stagneerde en er ontstond chaos: de levensstandaard daalde: the dark ages. De ontdekkingsreizen van Jason en Odysseus markeren het begin van een periode waarin nieuwe contacten werden gezocht en gelegd met de buitenwereld.
In het begin van de 8e eeuw was de crisis zo ver opgelopen dat er een kolonisatiegolf op gang kwam. De term barbaros werd gebruikt om onderscheid te maken tussen Grieken en niet-Grieken. Ze stelden de Goden voor als mensen met goede en slechte eigenschappen. Het polytheïsme zorgde voor verbondenheid en een gevoel van gezamenlijke wortels. Hellas en Hellenen werd gebruikt als bewijs van een duidelijke ethische en culturele verbondenheid.
Het orakel werd voor de Grieken een baken van zekerheid. Minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van de identiteit was de tempel van Zeus in Olympia. Daar werden de Olympische spelen georganiseerd die uitgroeiden tot het teken van Griekse verbondenheid. Maar de politieke tegenstellingen tussen de poleis verdiepten zich. De Perzen hadden een motief om Griekenland aan te vallen, maar opvallend genoeg maakten de Grieken zich meer zorgen om wie Grieks was en wie niet.
Herodotus is de eerste Griek die met meer dan gewone belangstelling naar niet-Grieken heeft gekeken. Hij schreef Historiën. Herodotus zocht naar achtergronden van het Perzische conflict en naar de beweegredenen van de Perzen om zich zo imperialistisch te gedragen. Een reden om de Perzen lager in te schatten dan de Grieken was hun staatsvorm. Herodotus’ zienswijze werd gedeeld door zijn meeste tijdgenoten. Hij heeft o.a. de Egyptenaren bestudeerd. Dat kwam niet alleen voort uit nieuwsgierigheid maar ook uit zijn streven om de door hem bezochte volken in categorieën in te kunnen delen. Hij las zijn Historiën voor op de Olympische spelen.
Plutarchos vond dat Herodotus partijdig was: een philobarbaros. Voor hem en anderen was het wel duidelijk waarom de Perzen hadden verloren: de Griekse moed was superieur aan de onvrijheid in alle geledingen van de Perzische samenleving. De wetenschap dat ze een supermacht hadden verslagen bevestigde dat ze unieke waarden vertegenwoordigden. Griekenland was het navel van de wereld! De vrees voor de Turken was nog een motief om de betekenis van het winnen van de oorlog te vergroten.
Maar de eensgezindheid van de Grieken bleek van korte duur. De Atheners kozen een eigenzinnige koers. Zowel zij als de Spartanen zeiden dat ze de oude traditionele waarden handhaafden, met een eigen invulling. Toen in Athene de democratie zich ontwikkelde, had Sparta een politiek systeem dat al enkele eeuwen stabiel was. In Athene werd niet alleen de economie gestimuleerd maar ook de schone kunsten!
Sparta: het belang van de staat gaat boven het belang van het individu. Het opvoedingssysteem was zeer streng, maar de Spartaanse vrouwen waren wel beter af dan de Atheense. Als ze sterke jongens voortbrachten voldeden zij aan hun verplichting. Ze waren ook vaak alleen thuis als hun mannen aan het oorlog voeren waren.
De Peloponnesische oorlog maakte een einde aan een periode waarin de Grieken meenden het middelpunt van de wereld te zijn.
Daarvoor: een sterke groei van de werkgelegenheid in Athene door de Delisch-Attische zeebond, de haven Piraeus, de bouw van handels en oorlogsschepen en verfraaiing van het stadscentrum. Daardoor vestigden zich veel vreemdelingen in Athene: metoikoi (medebewoners). De Atheners zagen hen vooral als indringers.
In 450 werd er een nieuwe wet vastgelegd: alleen kinderen van wie de vader en de moeder uit een familie van echte Atheners stamden, konden het burgerrecht krijgen. Reden: onrust over de grote instroom van immigranten en angst voor hen. De vreemdelingen werden gediscrimineerd maar de economische voordelen wogen er voor hen tegenop. Ze moesten metoikion (een soort belasting) betalen, en soms ook nog leitourgia. Maar de laagste positie bleef voor de slaven.
Slavernij was al eeuwen bekend maar er werd nooit wat aan gedaan. De slaven in de stad hadden het wel beter dan de slaven op het platteland en in de mijnen. De Atheners waren niet bang dat de slaven ooit in opstand zouden komen; hun politiemacht bestond zelfs uit slaven! Vrijgekomen of vrijgekochte slaven gingen tot de metoikoi behoren. Burgers, metoiken en slaven werkten wel vaak samen: er waren zoveel arbeiders nodig! Onder de aristocraten waren er wel protesten tegen de vrijheid van metoiken en slaven (bijv. de Oude Oligarch).
Athene: individuele vrijheid, goede economie en schone kunsten. Sparta had niet eens een stedelijk centrum, bestond eigenlijk uit 5 dorpen. In plaats van dat ze apoikiai stichtten, veroverden ze gebied om Sparta heen. De overwonnen bewoners waren heloten. Sommigen werden perioikos (omwonenden). Die waren vrij maar ze misten autonomie en waren gehoorzaamheid schuldig aan Sparta. Van immigratie was nooit sprake. Het lichaam ging boven geld etc. De Spartanen wijdden zich aan militaire taken, de heloten en perioiken zorgden ervoor dat dat kon. De perioiken zaten tussen bondgenootschap en onderworpenheid in. Ze konden namelijk voor het leger opgeroepen worden. Heloten waren collectief bezit van de staat. Eerst waren ze als horigen, maar daarna waren ze als slaven… Ze werden ook erg vernederd, dat kwam door angst voor opstanden zoals de opstand van de Messeniërs.
De gevolgen van de crisis in Athene: hun zee-imperium was verleden tijd, ze hadden geen inkomsten meer uit de Delisch-Attische zeebond, er was minder bedrijvigheid in Piraeus, vele kolonisten keerden terug naar Athene dus meer werkeloosheid.
De 4e eeuw werd gekenmerkt door strubbelingen, vele coalities en de Perzen. In de literatuur ging het over Grieken die wonnen van de barbaren. Xenophon, Gorgias en Isocrates waren belangrijke schrijvers. Plato maakt onderscheid tussen oorlog en burgeroorlog. Aristoteles zegt: de verschillen tussen mensen zijn in de natuur vastgelegd. Slaven missen namelijk gewoon de mogelijkheid tot nadenken! Ook zegt hij: in noordelijke landen hebben de mensen geestkracht maar geen intellect, en in zuidelijke landen is er wel intellect maar geen geestkracht. Griekenland zit er tussen in, het middelpunt van de wereld.
Midden in de 4e eeuw v. Chr. greep Phillipus IV de macht. Hij deed er alles aan om geaccepteerd te worden door de Grieken, en maakte Aristoteles tot de leraar van zijn zoon Alexander (de Grote).
Door de veranderde machtsverhoudingen moesten de Atheners zich bezinnen op de te volgen politieke koers. Er waren vele meningsverschillen maar Athene moest volgens iedereen de hoofdrol houden. Ze probeerden de Grieken weer eensgezind tegen de Perzen te krijgen, maar Athene stond er slecht voor. Volgens Isocrates was de enige optie stoppen met alles wat met oorlog te maken had. Xenophon richt zich op wat de metoiken kunnen betekenen voor Athene. Dat was revolutionair maar het is nooit uitgevoerd. In de 4e eeuw gingen alleen de slaven die bankzaken regelden er op vooruit.
Met de Spartanen leek het goed te gaan nadat ze de Peloponnesische oorlog hadden gewonnen. Maar het leger nam af in kracht door doden in de veldslagen en ook werd het leger van binnenuit uitgehold. De heloten werden afgemaakt omdat zijn nieuwe kansen krijgen door de afname van homoioi. Sparta wijzigde zijn politiek niet en een nederlaag tegen de Thebanen maakte een einde aan hun macht. Die politieke en militaire neergang is symbolisch voor de afbraak van de Griekse stadstatenwereld.
Het gezamenlijke-achtergrond-idee verdween niet omdat ze zich superieur voelden maar ze waren wel genoodzaakt een realistischere houding tegen andere volken aan te nemen.
In 337 besloot Philippus de Perzen aan te vallen: door verlangen naar persoonlijke roem en de benodigde nieuwe uitdaging voor het leger. Maar toen werd hij plotseling vermoord. Zijn zoon Alexander volgde hem als 20 jarige jongen op.
Alexander werd gedreven door eerzucht en identificatie met homerische helden zoals Achilles. Hij werd in korte tijd heer en meester van een immens gebied met vele volkeren. Hij was enorm hardvochtig bij de inname van steden en na veldslagen maar hij realiseerde zich dat zijn veroveringen niet konden standhouden als hij geen eenheid van zijn rijk maakte. Alexander kon er natuurlijk niet mee aankomen dat de Griekse cultuur superieur was zoals hij van Aristoteles had geleerd. Hij wilde vooral rust en orde brengen in zijn rijk en trouwde met vele inheemse vrouwen. Hij barbariseerde zijn leger omdat die mensen ook al oud waren en zo…
Door Alexander werden oost en west definitief met elkaar verbonden, maar voordat alle volken zich hadden aangepast ging Alexander dood. Alles stond ineens op losse schroeven. Adjudant Perdiccas kon niet voorkomen dat het rijk uiteenviel. De relatie tussen Macedoniën en de Grieken bleef gecompliceerd. Macedoniën en Grieken werden gekoppels aan Herakles, Egypte aan Serapis. Dit liep gelijk met de opkomst van de heersercultus. Vooral vanaf de regering van Antiochus III (223-187). Alexander had steden gesticht om verbindingslijnen open te houden en om belastingen te kunnen innen. Alleen Alexandrië werd gesticht als nieuw cultureel en economisch middelpunt. Sommige stadstichters bedachten mythen om te doen geloven dat de Goden de stad hadden voorbestemd. Die nieuwe steden werden gevuld met Macedoniërs en Grieken. De politieke inrichting was Grieks, en men sprak koinè-Grieks.
Babylon was een van de oudste steden van het voormalige Perzische rijk Babylon beleefde telkens weer een opbloei maar de machtstrijd zorgde voor politieke instabiliteit en arme, ontevreden bewoners. Antiochus IV stimuleerde Grieken om in Babylon te komen wonen. De babyloniërs hielden wel de macht. Er was geen intellectuele interactie tussen Grieken en Babyloniërs en er was geen grote versmelting.
Alexandrië had geen voorgeschiedenis die het samengaan van bevolkingsgroepen kon bemoeilijken. Alexander heeft zijn stad nooit af gezien, Ptolemaeus I heeft zijn ideeën uitgewerkt. Alexandrië werd bekend om zijn bibliotheek en museum. Het was vanaf het begin een smeltkroes (melting pot) maar de Grieken en Macedoniërs vormden de bovenlaag. Er was een gespannen sfeer tussen de Joden en Egyptenaren. De Joden hadden ook intern een conflict: de progressieve Joden werden Grieks, maar die gingen het niet als gelijken beschouwen.
ROMEINEN
De Romeinen hadden geen geschiedenis waar ze zich op konden beroepen. Pas eind 3e eeuw v. Chr. begonnen ze geschiedenis op te schrijven. Rome was net als Alexandriën een smeltkroes voor allerlei volkeren. De Etrusken hadden veel invloed, ook op de Godsdienst die ze van de Grieken hadden overgenomen. De Romeinen bleven openstaan voor andere culturen. Respect voor de Griekse cultuur gaf de Grieken geen aparte status. Immigranten kregen óf het burgerrecht of municipium (= volledige onderworpenheid). In de Romeinse wereld was een duidelijke hellenisering zichtbaar: de Goden gingen steeds meer op de Griekse lijken (eerst waren het natuurkrachten) en Rome werd als een Griekse stad.
Niet iedereen was blij met de nieuwkomers. Door het grote aantal slaven op de landerijen vluchtten veel kleine boeren. Zij vormden de ruggengraat van het leger. Zonder opleiding maar met het burgerrecht gebruikte de elite hen als stemvbee. Vreemdelingen hoefden niet per see 2e rangs burgers te blijven. Sommigen waren tegen vreemdelingen, vooral tegen Grieken, o.a. Marcus Porcius Cato en hij was dan vooral tegen de artsen. Anderen pleitten voor hellenisering, o.a. Publius Cornelius Scipio. Arme Romeinen waren wel tegen vreemdelingen omdat die hun baantjes inpikten. Vreemdelingen werden natuurlijk ook als zondebok beschouwd. Er werden tempels gebouwd voor de Romeinse deugdem/ De landbouw bleek gebouwd op slaven maar die dreigden in opstand te komen!
Spartacus’ opstand had twee gevolgen: 1) de Romeinse economie was afhankelijk van slaven, 2) een slaven opstand kon ernstige gevolgen hebben. Het Romeinse rijk werd heel groot door 1) eigenbelang van de senatoren en 2) hun verlangen naar roem en eer. Voor overwonnennen waren het zware tijden maar opstanden werden neergeslagen.
In de late republiek zorgden hele hoge belastingen voor een slechte reputatie van de staat en men kon zich niet met Rome identificeren. Marcus Antonius maakte in felle strijd een einde aan de republiek. Er werd een keizercultus ingesteld naast de gewone Goden.
Versus de Grieken: ze voelden zich politiek superieur maar wisten dat ze te maken hadden met een cultuur met een hele lange traditie. De beroepssoldaten hadden wel een band met Rome. Zij hadden de echte Romeinse cultuur. Ze waren ook een schakel tussen de Romeinse overheid en de provinciebewoners. Ze bouwden wegen, boden bescherming, legden riolering en maakten aquaducten, kleding en vervoerden voedsel.
In de 1e en 2e eeuw vluchtten veel mensen uit de provincies. Ze kwamen door ambities, publieke functies, als lid van een gezantschap, vriendschap etc. De meesten kwamen om zich permanent te vestigen. Door de instroom bleef het inwonertal op peil. De meesten waren mannen tussen de 20 en 30 maar verschil met nu is dat ze geen geld voor familie in het buitenland apart legden.
Rome moet op nieuwkomers een geweldige indruk hebben gemaakt, maar het bestaan van de bewoners was niet prettig. Hoge huurprijzen en huizenspeculaties door Cicero en Crassus. Nieuwkomers kregen een karig salaris en gevarengeld bestond niet (alleen succesvolle wagenmenners konden een topsalaris verdienen).
Een deel van de ongeschoolde immigranten slaagde er niet in om aan het werk te komen. Zij gingen al snel tot de onderlaag van de samenleving behoren. Sommigen kwamen terecht in de criminaliteit en gingen deel uitmaken van een van de straatbendes. Zodra het donker was geworden leek het wel alsof de stad in handen was gevallen van een buitenlandse vijand.
Per maand ontvingen 150.000 tot 200.000 mannen 33 kilogram graan. Hiermee wilde de keizer het volk tevreden stellen, maar de meeste immigranten konden hier geen aanspraak op maken. Dan had je nog de vrouwen: zij kwamen meestal terecht in de verzorgende sector, of werden hoer. Op hoerenbezoek rustte in Rome namelijk geen taboe. Cicero zegt zelfs dat hoerenbezoek deel uitmaakte van mos maiorus, de traditie van de voorouders.
Een handicap voor alle nieuwkomers was de taal, en velen hadden last van heimwee. Vooral de eerste generatie worstelde nog met zijn identiteit. Afgaande op grafinscripties lijkt het erop dat veel nieuwkomers na verloop van tijd redelijk met Latijn overweg konden. Ook namen de meesten na verloop van tijd Romeinse namen aan. Hun in Rome geboren kinderen kregen in overgrote meerderheid ook Romeinse namen. In hun erediensten voor de uit hun vaderland meegebrachte Goden hielden ze hun gemeenschappelijke identiteit nog het langst vast. Wat op valt is dat de nieuwe bewoners van Rome zich wel snel aan de begrafenisgebruiken van de Romeinen aanpasten. Een kleine minderheid koos ervoor in het land van herkomst begraven te worden.
De eerste ervaringen met mensen van buiten de eigen gemeenschap deden de immigranten op in de thermen. Hun integratie kreeg een vervolg op de werkvloer, en als ze zich lid mochten noemen van een van de vakverenigingen, collegia, kwam hun aanpassingsproces pas echt goed op gang. Ook de grote spektakelshows hebben bijgedragen aan de integratie, de volksspelen waren immers verankerd in een lange traditie. De wagenrennen stimuleerden de integratie nog meer dan de gladiatorspelen omdat bij de wagenrennen al het publiek door elkaar zat. In de speciale supportersverenigingen vielen de statusverschillen zelfs geheel weg.
Het was niet zo dat de integratie geruisloos verliep, maar van een mislukte inburgering kan zeker niet gesproken worden. Van structurele vreemdelingenhaat was geen sprake. Het open karakter van de maatschappij heeft de aanpassing vergemakkelijkt, en de immigranten hebben er van hun kant alles aan gedaan om in Rome te slagen. Het meest kritisch bleef de elite. Cicero noemde de vreemdelingen zelfs sentina, het water in een schip dat gehoosd moet worden. Het zat hen het meest dwars dat de opmars van vreemdelingen niet beperkt bleef tot de onderlaag van de samenleving maar dan zij er persoonlijk ook mee te maken kregen. Een kleine groep immigranten wilde de overstap maken naar de senaat, maar de traditioneel ingestelde senatoren vonden niet dat dit bolwerk van Romeinse aristocratie mocht worden opengesteld voor buitenstaanders.
Sparta en Athene hebben een fout gemaakt die de Romeinen niet maakten: hun tegenstanders op afstand houden en hen behandelen als ongewenste vreemdelingen nadat ze waren verslagen. De Romeinen dachten: het is veel beter wanneer ze hun goud en rijkdommen bij ons inbrengen dan wanneer zij het voor zichzelf houden doordat wij hen op afstand houden.
Bij alle uitspraken moeten we onthouden dat de vooraanstaande Romeinen zich superieur achtten boven alle volkeren. Ze hadden daar net als Aristoteles een geografische onderbouwing aan gegeven. In het noorden waren de volkeren strijdkrachtig, in het zuiden slechte soldaten maar zij zijn wel intelligent. De primitieve levenshouding van de Germanen riep zowel afkeer als bewondering op. De Galliërs krijgen ongeveer dezelfde karakteristieken als de Germanen, maar zij waren ongedisciplineerd en dronken te veel. Vrije Galliërs waren vooral handelaar.
Het oordeel van Romeinse auteurs over Grieken is mild vergeleken bij hun opvattingen over Phoeniciërs en Carthagers. Het is gekleurd door het verleden. Ook de Syriërs vormden in Rome een grote gemeenschap, dat was al een reden om hun verwijten te maken. Ook de Egyptenaren waren een belangrijke groep waar de Romeinen bang voor waren: de Egyptische Goden raakten snel ingeburgerd en er verrees zelfs een Egyptische tempel op het marsveld! Serapis, Isis, Anubis en Osiris werden populair.
Rome bleef een stad waar ruimte was voor vreemdelingen.
GOD TEGEN GODEN
De Romeinen hechtten eraan dat vreemdelingen meededen aan de traditionele riten en samen met hen baden voor het welzijn van de staat. Tegelijk realiseerden ze zich dat vele nieuwkomers naar Rome hun eigen culten meebrachten en dat die niet te weren waren. Je had bijv. Mithrasaanhangers, zij werden gedoogd, maar Joden en Christenen beleden een exclusief monotheïsme dat andere reacties opriep. Door de hardnekkige opstelling van de Joden en de Christenen voelden de Romeinen zich meer dan ooit gedwongen propaganda voor hun eigen godsdienst te maken. De strijd tussen de Romeinen en de vreemdelingen werd naar de achtergrond gedrongen door de strijd van Goden tegen God.
De Romeinse bemoeienis met de Joden beperkte zich in eerste instantie tot interventies, maar geleidelijk kreeg het imperialistische gedachtepatroon de overhand, en de Romeinen wachtten op een gelegenheid om ook in Judea de macht te grijpen. De intocht van Pompeius in Jeruzalem in 63 v. Chr. maakte een einde aan de autonomie van de Joodse staat. De Joodse oorlog in 66 n. Chr. was het ultieme gevolg van de confrontatie tussen Romeins wanbeheer en Joods religieus fanatisme.
De overwinning van de Romeinse Goden op de Joodse God kreeg ook een financieel gevolg: de Joden moesten fiscus judaicus (jodenbelasting) betalen. De Joden waren hun eigen tempel kwijt en moesten nu ook nog meer belasting gaan betalen dan voorheen, maar nu voor het onderhoud van het huis van de oppergod van de Romeinen. Zo werden de Joden er duurzaam aan herinnerd dat hun God het had afgelegd tegen de Goden van de Romeinen. Een grotere vernedering was niet denkbaar.
In de volgende decennia werd de positie van de Joden steeds kwetsbaarder. De Joden hadden de leider Andreas, die zij als Messias beschouwden. Van keizer Hadrianus, die een grote bewondering had voor de Griekse cultuur, hadden de Joden ook al niet veel te verwachten. Hadrianus verbood bovendien de besnijdenis.
In 139 n. Chr. werden er Joden uit Rome verwijderd. Het motief was dat de Joden hun heilige riten op de Romeinen probeerden over te brengen. Ondanks de uitzettingen liep het aantak Joden niet terug en de Romeinen bekeerden zich op bescheiden schaal tot het Jodendom. Evenals andere vreemde volkeren werden ook de Joden in Rome behandeld op basis van vaste stereotypen. De Joden werd vooral nagedragen dat ze zich bewust afsloten van de rest van de mensheid en volledig hun eigen gang gingen. Die welbewuste afzondering van de Joden komt telkens terug in de beschrijving van Joden door Romeinse auteurs.
Philostratus vat kort samen wat alle anderen ook proberen te zeggen: de Romeinen hadden de Joden nooit moeten onderwerpen! Het zat de Romeinen vooral dwars dat de Joden niet deelnamen aan religieuze festivals en offers en bovenal de keizercultus negeerden, waardoor ze geen bijdrage leverden aan het welzijn van het rijk als geheel met de keizer als bindende factor. Toch is men er niet toe overgegaan het Jodendom te verbieden. Hun voornaamste verwijt is echter dat de Joden alles precies anders deden dan de andere volkeren en dat hun godsdienst is tegengesteld aan alle andere Godsdiensten.
De Romeinen hadden een officieel woord voor hun Godsdienst: religio. Met deze term gaven ze aan dat de Godsdienst een collectieve beleving was en dat iedereen daarin een functie had. Zolang de aanhangers van andere Godsdiensten de kernpunten van de Romeinse Godsdienst onderschreven en geen ideeën uitdroegen die in strijd waren met was de Romeinen geloofden, waren er geen onoverkomelijke problemen. Enkele Godsdiensten vormden een bedreiging en werden superstitio, bijgeloof, genoemd.
Geen van de superstitio heeft zoveel Romeinse pennen in beweging gebracht als het Christendom. De Romeinse auteurs wisten destijds niet van het bestaan van Christus, maar hun gebrek aan informatie wordt gecompenseerd door de evangelisten. Het nieuwe, telkens terugkerende centrale thema in Jezus’ prediking was de verwachting van de spoedige komst van een koninkrijk Gods. Na zijn dood kwam er in Jeruzalem een gemeenschap van volgelingen. Paulus, een belangrijke apostel, was een man van 3 werelden: hij hoorde bij de Joden in Palestina, was een kind Tarsos, een Griekse stad (sinds wanneer kunnen steden kinderen krijgen?), en hij bezat het Romeins burgerrecht. Dankzij hem groeide de Joodse sekte uit tot een grote geloofsbeweging.
Na Paulus’ zendingsreizen had de jonge Godsdienst veel aanhang gekregen onder handelaren en handwerkslieden van havensteden rond de Middellandse zee. Voor hen was Jezus niet meer de Joodse Messias, maar de Zoon van God. De Romeinen beweerden dat het Christendom een grotere bedreiging vormde dan andere Godsdiensten omdat de aanhangers zich ook onder de Romeinse elite bevonden! Het meest beangstigde de Romeinen dat er in de vroegste geschriften van de Christenen passages voorkomen met duidelijke anti-Romeinse propaganda.
In het begin van de 2e eeuw wordt voor het eerst door Romeinse auteurs van het Christendom gerept. Men was ook verontrust dat de Christenen niet etnisch gebonden waren: ze bevonden zich overal. Tacitus was de eerste Romeinse auteur die het Christendom ter sprake bracht. Hij zag in de Christenen een gemeenschap die weinig op had met Romeinse waarden. De Christenen worden er van beschuldigd geheime nachtelijk vergaderingen, ritueel kannibalisme en barbaarse misdaden tegen de mensheid te hebben gepleegd. Plinius, die dat zei, besloot uiteindelijk bestraffing achterwege te laten als de christenen hun geloof voor de rechtbank afzworen. Toen in de 3e eeuw het aantal Christenen sterk was gegroeid voldeden de kleine ontmoetingsplaatsen niet meer en begonnen ze kerken te bouwen.
De Romeinen probeerden de groei van het Christendom te stoppen door de grondslagen van het Christendom ideologisch te ondermijnen.
Celsus was een platonist, die probeerde inconsistenties tussen het ouden en nieuwe testament te vinden. Bijna alles wat de Christenen hadden verkondigd probeerde hij onderuit te halen. Origenes gaat daar tegenin. Hij verwijt Celsus dat hij niet de echte Christenen voor ogen heeft maar hen verwart met ketters die van de ware weg waren afgedwaald. Ook verwijt hij hem dat de Klassieke filosofie voor de meeste mensen onbegrijpelijk en dus onbereikbaar is. Daardoor was er een diepe kloof tussen de elite en het gewone volk ontstaan. Het Christendom kon die kloof overbruggen. Origenes tornt aan de waarden van de oude Romeinse maatschappij. Die waarden hadden een samenleving tot stand gebracht die geen eenheid vormde. Het was tijd voor een nieuwe maatschappelijke ordening waarin het Christendom centraal zou staan.
De Romeinse magistraten ergerden zich in toenemende mate aan de weigering van de Christenen om deel te nemen aan de Romeinse offerdiensten, want door hun weigering waren ze naar Romeins oordeel atheïsten en brachten ze de Pax Romana in gevaar, omdat het rijk met toestemming en steun van de Goden tot stand was gekomen. De snelle groei van het Christendom vervreemdde de Christenen en Romeinen steeds verder van elkaar. In sommige steden werden Christenen openlijk aangewezen als vijanden van de staat. Een Christen maakte in zijn proces duidelijk dat door zijn Christen-zijn zijn achtergrond, geboorteplaats, volk en status er niet meer toe deden. ‘Ik ben Christen!’
De Christenen beschouwden zich als een nieuw volk dat aan niemand verantwoording of verering schuldig was. Ze stelden hun waarden tegenover de Romeinse. De leefwerelden van de Romeinen en van de Christenen waren onverzoenlijk van elkaar verwijderd.
Decius was de eerste echte Christenvervolger. In 249 vaardigde hij een edict uit waarin hij offeren aan de staatsgoden verplicht maakte. Zo kon hij zich er dus op beroepen dat hij handelde in de geest van zijn voorvaderen, maar omdat dit recht tegenover de grondslagen van het Christelijk geloof stond kon zijn besluit ook worden opgevat als een aanval op het Christendom. Onder Aurelianus (270-275) leek het er even op dat het Christendom een geaccepteerde Godsdienst zou worden. Er verrezen zelfs kerken!
Het martelaarschap werd populair onder de Christenen. Hun redenering was de volgende: de Romeinse overheid dwingt de Christenen om in strijd met de grondslagen van hun geloof de Romeinse Goden te aanbidden. Daardoor heeft de gelovige het recht om zich daar op alle manieren tegen te verzetten. Het martelaarschap is de ultieme consequentie! Door het martelaarschap kregen ze de kans hun ziel aan God te offeren en hem te danken. Origenes en Tertullianus vonden dat de marteldood geen wedstrijd mocht zijn om de hoogste eer te behalen. Historici suggereren dat er ook martelaren zijn geweest die tijdens de drie grote vervolgingen welbewust de dood hebben gezocht door misdaden te plegen.
De strijd van de Romeinse autoriteiten om iedereen te winnen voor de pax deorum als symbool van gemeenschappelijke identiteit heeft niet het gewenste resultaat gehad. De verwijdering tussen de Romeinse overheid en de Christenen nam juist toe. Het aantal Christenen groeide, maar de Romeinen waren er nog altijd van overtuigd dat ze het Christendom konden uitroeien, en de Christenen wisten dat hun God zou zegevieren.
Voor sommige fanatieke Christenen was het een grote teleurstelling dat de afvallige keizer Julianus afzag van klopjachten, omdat het hun de kans ontnam martelaar te worden. Daarom zochten ze de confrontatie op door Romeinse beelden en tempels aan te vallen. Dit laat zien dat de radicale Christenen geen afwachtende houding meer aan wilden nemen.
De strijd tussen de Goden en God werd definitief beslecht onder keizer Theodosius. Het was zijn diepste wens dat alles wat herinnerde aan het oude Rome werd gesloopt. Ook de beroemde bibliotheek in Alexandrië ging in vlammen op in 390. Voor christelijk geloofsfanatici brak een gouden tijd aan.
Het leek er soms wel op dat waanzin bezit had genomen van de voorvechters van het Christendom. Allen het feit al dat ze zich op heiligdommen stortten die geen enkel gevaar voor het Christendom vormden geeft aan dat hun niets te ver ging om getuigenis af te leggen aan hun geloof. Nog ingrijpender was dat de vrijheid van meningsuiting onder druk kwam te staan. Het Christendom bracht enorme politieke en maatschappelijke veranderingen teweeg in het Romeinse rijk. De overgang van Romeins naar Christelijk is wel een enorm lang proces geweest. Een voorbeeld van een oud Romeins feest dat lang de saneringsdrang van de Christenen heeft doorstaan is Lupercalia, een vruchtbaarheidsfeest dat vanaf de stichting van Rome al werd gevierd (15 feb), maar het voortbestaan van dit feest was niet meer dan een symbolische herinnering aan de Goden van weleer.
De Romeinse superioriteitsgevoelens hebben in de 4e en 5e eeuw niet alleen door religieuze omwentelingen maar ook door militaire nederlagen een knauw gekregen. Van alle volkeren die toen het rijk binnenvielen hebben de Visigoten de meest schade aangebracht. Vooral het west-Romeinse rijk kreeg hier mee te maken. Het leger was gebarbariseerd en het was een instelling geworden met eigen gebruiken en een eigen moraal.
Op den duur ontwikkelden de barbaarse volkeren in de Germaanse koninkrijken een nieuwe identiteit met Romeinse elementen. De steden in het west-Romeinse rijk ondergingen in de 5e eeuw de nodige veranderingen. Sommige werden verwoest, de meeste zagen hun inwonertal sterk teruglopen. De grootste verandering was dat de steden qua uiterlijk nog maar weinig deden denken aan vroeger. De stadsmuren zijn typerend voor de steden uit de late oudheid en het begin van de middeleeuwen.
Het gewone volk was allang bekeerd maar gedroeg zich niet serieuzer. Het bestuur vond dat gladiatoren gevechten moesten verdwijnen: het lot van een gladiator hing af van de genade van het publiek, maar je lot kon alleen in de handen van God liggen. Bovendien hadden nog niet lang daarvoor nog Christenen in de ring moeten vechten voor hun bestaan. Het is interessant om te zien dat de pogingen van de christelijk leiders om het volk een andere levenshouding op te dringen niet onmiddellijk succes heeft gehad.
Rome liep leeg, en door de zware verwoestingen door de Vandalen in 455 was de economie nog verder ontwricht. Rome werd een stad van het verleden. De open wereld van Grieks-Romeinse oudheid vervaagde. De macht van de pausen was nog beperkt omdat zij geen legers aanvoerden en de macht nog altijd in de strijd werd beslist, maar de keizers waren ook zwak. Het nieuwe, christelijke, had al een tijd geleden gezegevierd maar de weg naar een toekomst die ontdaan was van alle heidense symbolen was nog lang.
Vreemd volk - integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld
5.3- Samenvatting door een scholier
- 5e klas vwo | 4943 woorden
- 2 mei 2012
- 32 keer beoordeeld
5.3
32
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.279 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Ver reizen? Zo gaan wij naar school!
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
REACTIES
1 seconde geleden