Nederland en Indonesië: vier eeuwen van contact en beinvloeding

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 4501 woorden
  • 3 juni 2002
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
61 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1: De verenigde Oost-Indische compagnie. - 1595: Begin van “Eerste Schipvaart”: ook Nederlanders ontdekken zeeroute naar Indonesisch archipel. Terugkeer in 1597 - 1602: Oprichting van de VOC - 1619: Coen verovert Jacarta en vestigt daar het VOC-hoofdkwartier, dat hij omdoopt tot Batavia. - 1620-1670: De VOC realiseert een wereldwijd specerijenmonopolie. - 1695-1725: Suiker, koffie en thee maken Java tot nieuw handelscentrum. - 1715: Start koffieteelt op Java. - 1799: Opheffing van de VOC. Nederlandse staat neemt bezittingen en schuld over.

Paragraaf 1.1: De ontdekking van Indonesië. 2 april 1595 werden vier schepen uitgezonden om Oost-Indië te vinden. De kooplieden die deze expeditie leidden waren uit op specerijen. Portugal had al een monopolie op dit gebied en dat wilden de Nederlanders doorbreken. De Nederlanders waren niet de enigen. Er was zeer weinig bekend over Oost-Indië, door spionage wist Nederland wel meer. De reis liep in het eerste gedeelte voorspoedig, maar het lukte de Nederlanders niet om in een onbekend gebied voedsel te krijgen. Vele bemanningsleden kregen scheurbuik. De overledenen werden overboord gezet. Op Madagaskar vonden ze na drie maanden voedsel en drinkwater. 14 maanden na vertrek vonden ze eindelijk hun doel. Men was absoluut niet verbaasd over de Nederlanders, er waren al veel meer buitenlanders geweest. Ze hadden peper in kunnen kopen, maar het noodlot sloeg toe. De Portugezen stookten de Javanen op tegen de Nederlanders. De Nederlanders moesten vluchten met een klein beetje peper aan boord. Tot overmaat van ramp ontstond er ruzie aan boord en was er bijna muiterij geweest. Toch werd de expeditie als succes beschouwd. Men had immers Oost-Indië gevonden. Men bleef expedities maken en met succes. Door de grote concurrentie stonden de winsten onder druk en de verkoopprijzen stegen. De Hollandse en Zeeuwse compagnieën werden verenigd in de VOC. De VOC kreeg politieke rechten. Daarmee werd de basis gelegd voor een koloniaal rijk waarvan Nederland pas 350 jaar later afstand zou doen.

Paragraaf 1.2: Het rijk van Insulinde Insulinde betekend: Indische eilanden. Ten tijde van de VOC heette het nog geen Indonesië. Oost-Indië betekende voor de VOC heel Azië. Tot 1500 werd het gezien als een mythisch land. Deze fantasie werd gevoed door de rijke koopwaar die men meebracht Specerijen werden niet alleen als smaakversterkers gebruikt, maar ook als hallucinerend drugs, seksueel stimuleringsmiddel, medicijn en conserveermiddel. De Portugezen deden als eerste de ontdekkingen over allerlei specerijen. Volgens Multatuli was het een tropisch vruchtbaar diepgroen gebied, dat zich in een brede strook van oost naar west uitstrekte. Buiten Java waren er nog vier grote eilanden: Sumatra, Nieuw Guinea, Borneo en Celebes. De bevolkingsgroepen verschilden sterk. Op het ene stuk was men primitief maar op het andere deel werd rijst verbouwd. Dit was op Java. Ze waren rijker, bouwden steden. De scheepvaart werd de belangrijkste inkomstenbron. Langs deze weg brachten kooplieden immers specerijen naar Europa toe. De handelscontacten leidden ook tot wisseling van ideeën en godsdiensten. Hindoeïsme was eeuwenlang de belangrijkste godsdienst, maar vanaf 1300 begon de islam aan zijn opmars. De Koran werd wel aangehouden maar dat was nooit zo strak. Door Portugezen en Nederlanders kwam het christendom in Indonesië, maar dit was zonder succes.

Paragraaf 1.3: Het handelsnetwerk van de VOC De Nederlandse handelaren waren in de eerste jaren vooral actief in een klein deel: de Molukken. Later werd dit Java -> van daar uit kon men een handelsnetwerk opbouwen. De VOC veroverde steeds meer en sloten meer contracten, daardoor werden ze machtiger. Alleen kon de concurrentie niet worden uitgeschakeld. Er werd een generaal-gouveneur, Jan Pieterszoon Coen, aangewezen en die leidde de bestuurscentra, maar bracht het naar Jakarta -> veroverde de stad en noemde het Batavia. Men wordt door de VOC gedwongen om aan alleen hen te leveren. Alle anders buitenlanders werden van de Molukken verjaagd. Kruidnagelen, nootmuskaat en foelie groeide op beperkte plaatsen en daar kon een monopolie op. Peper bleef groots en de VOC was aangewezen op de vrije markt. De Nederlanders wilden zelf geen geld uitgegeven en deden aan ruilhandel. De VOC deed mee aan de inter-Aziatische handel en richtte factorijen (handelsposten) op. De VOC groeide door de handel uit tot een multinational. Na 1700 kwamen belangrijke veranderingen. Het accent kwam bij Java te liggen en niet meer zo op de specerijen. Koffie en suiker werden belangrijker. De VOC ging op grote schaal koffie verbouwen. In de 18de eeuw was het verval van de VOC. Dit kwam door Britse concurrentie en kapitaalgebrek, want de VOC werd duurder en omvangrijker. In 1780 kwamen ze rood te staan en in 1799 werd de VOC uiteindelijk ook opgedoekt.

Paragraaf 1.4: Invloed aan de oppervlakte De VOC was ook een overheid. Ze voerde oorlog en oefende soms het bestuur uit. Eigenlijk merk je niet echt veel van de VOC in het Indonesische archipel. De VOC dachten dat hun contracten meteen een eeuwige vriendschap betekenden, maar daar dachten de Molukken anders over. De monopolies werden veroverd met geweld.

- Herendiensten: het verplichte en onbetaalde werk dat de Indonesische bevolking sinds eeuwen voor haar vorsten en andere adellijke bestuurders moest doen. In de 19de eeuw maakte ook het Nederlandse gouvernement gebruik van de herendiensten.

Op Java was VOC bondgenoot, maar toen ze Batavia stichtte werden ze als indringers gezien. VOC zat tussen Bantam en sultanaat Mataram. Toen ze deze hadden bevochten werden ze weer als opperheer erkend, maar bestuurde Java niet. De omgeving van Batavia werd een grote suikerplantage en in de hooglanden van West-Java kwam de koffieverbouw. De VOC telde een miljoen mensen, 600000 zijn nooit teruggekeerd. Europese gemeenschappen konden alleen blijven bestaan doordat er nieuwkomers waren. Doordat er geen Europese vrouwen waren, ontstond een mengcultuur. Je zou verwachten dat de voertaal ook Nederlands zou zijn, maar die was Maleis. De meeste nakomelingen kende geen Nederlands.

Hoofdstuk 2: Het cultuurstelsel - 1814: Engelsen geven het Indonesische archipel terug aan Nederland. Deze heet voortaan Nederlands – Indië. - 1824: Oprichting Nederlandse Handels Maatschappij. - 1825 – 1830: Java – oorlog - 1828: Johannes van den Bosch wordt gouveneur-generaal. Hij voert een “politiek van onthouding” - 1830 – 1870: Cultuurstelsel - 1845: Begin van vijf “rampjaren” op Java (hongersnood) - 1860: Publicatie “Max Havelaar” van Multatuli. Billiton Maatschappij opgericht.

Paragraaf 2.1: De eerste jaren van Nederlands – Indië Na de ophef van de VOC, was er niet veel meer over van de Nederlandse welvaart. Veel werkeloosheid en tot overmaat van ramp uitbraak van de Franse revolutie. Ze moesten de Fransen steunen. De Engelse verhinderde de handelsvloten uit te varen en bezetten de Nederlandse koloniën. Engeland hielp Nederland na Napoleon weer op de been en gaven in 1814 de bezittingen weer terug. Nu werd het Nederlands - Indië. Om Nederland weer welvarend te maken, werd de oude VOC – monopolie afgeschaft. De boeren moesten een soort belasting gaan betalen: de landrente.

- Landrente: het geldbedrag dat Javaanse boeren aan het gouvernement moeten betalen voor het gebruik van de grond. In de praktijk kwam het erop neer dat een deel van de rijstoogst werd belast. De landrente, ingevoerd in 1815, moest boeren bevrijden van de herendiensten, maar werd een extra belasting boven op de herendiensten.

Mooie plannen bleken te mooi. Het lukte niet om winst te maken. Ze konden de vrije concurrentie niet aan. Er waren steeds opstanden van de boeren en het leger moet het afdwingen. De Java – oorlog deed de koning beslissen het roer om te gooien. Van den Bosch probeerde van Indonesië een modern land te maken. Indonesië werd een wingewest: het was alleen om de schatkist te vullen. In 1830 werd het cultuurstelsel ingevoerd.

- Cultuurstelsel: stelsel dat de Javaanse bevolking verplichtte koffie, suiker en andere exportgewassen te produceren voor de Nederlandse schatkist. Ingevoerd door Johannes van den Bosch in 1830. Het stelsel leverde op zijn hoogtepunt eenderde van de Nederlandse staatsinkomen. In 1870 verdween het cultuurstelsel en mochten Nederlandse en andere ondernemers plantages beginnen.

Om de bevolking mee te laten werken aan het cultuurstelsel, kregen de adellijke bestuurders en dorpshoofden hun gezag terug. Om de productie te stimuleren kregen de inheemse bestuurder een deel van de opbrengst. Het cultuurstelsel betekende de terugkeer van de werkwijze van de VOC.

Paragraaf 2.2: De kurk waarop Nederland dreef.

- Batig slot: de opbrengsten van het cultuurstelsel op Java. Deze inkomsten, geschat op 800 miljoen gulden, werden in de Nederlandse staatskas gestort.

Het batig slot liep snel op. In 1850 was het al een derde deel van de schatkist. Dankzij het cultuurstelsel was een succes en wekte jaloezie op. Maar anderen vonden dat de Javanen slachtoffer werden van meedogenloos winstbejag. De werkdruk nam toen in Indonesië. De inheemse economie, gericht op zelfvoorziening en regionaal handelen, bleef bestaan, maar tegelijk werkten men mee aan het cultuurstelsel. De aanleg van koffieplantage leverde veel werk op. Door dit alles kwam de productie van rijst in het gedrang. Doordat men een bepaald percentage kregen was het verleidelijk om veel van de boeren te eisen. Door het cultuurstelsel kwam er een eind aan de voortdurende oorlogen. Het gouvernement betaalde bovendien een plantloon.

- Plantloon: het loon dat het Nederlandse gouvernement ten tijde van het cultuurstelsel betaalde aan de Javaanse boeren voor hun gedwongen werk bij de productie van exportgewassen.

De welvaart nam hierdoor toe. Tot dat de hongersnood uitbrak in 1845. Hierdoor werd het cultuurstelsel hervormd. De landbouwmethoden werden verbeterd en de productie ging dus ook vooruit en de hongersnood verdween.

Paragraaf 2.3: Samen besturen, gescheiden leven

- Dualistisch bestuurstelsel: in Nederlands – Indië stonden in 1830 twee bestuursapparaten naast elkaar. Het binnenlandse bestuur en het Inlands bestuur. De Indonesische bevolking had aanvankelijk vrijwel alleen te maken met het Inlands bestuur. Na 1850 nam het Binnenlandse bestuur steeds meer taken over.

Er kwamen twee besturen naast elkaar. De mensen die in het bestuur zaten, hadden ieder een andere taak te vervullen. Door het bondgenootschap bleef weinig over van de opstanden. Het cultuurstelsel werd gelaten aanvaard. Na de rampjaren veranderde de verhoudingen. Het Binnenlandse bestuur nam toe en ging zich met steeds meer zaken bemoeien. De Nederlanders kreeg steeds meer greep op de economie en het bestuur. Er ontstonden grote Europese gemeenschappen. De afstand tot de Indonesische bevolking werd groter.

- Indo-Europese Cultuur: al in de VOC tijd ontstond een gemengd Aziatisch - Europese cultuur, doordat Europese mannen samenleefden met en kinderen kregen bij Indonesische vrouwen. Vanaf de 19de eeuw werden de gemengdbloedigen van Aziatisch – Europese komaf aangeduid als Indo – Europeanen, Indo’s of Indonesische Nederlanders. Hun mengcultuur werd de Indo – Europese cultuur genoemd. In de 20ste eeuw raakte deze cultuur in het gedrang doordat de Nederlandse elite zich steeds meer op Nederland richtte. Ook in het onafhankelijk Indonesië stonden de Indo – Europeanen en hun cultuur onder druk.

Hoofdstuk 3: Nederland breidt zijn gezag uit. - 1830 – 1894: politiek van onthouding - 1869: opening van het Suezkanaal - 1870: afschaffing van het cultuurstelsel - 1873: begin van de Atjeh-oorlog (tot 1918) - 1880: Koelie – ordonnantie

Koelie – ordonnantie: regeling uit 1880 die de planters in Deli het recht gaf om tegenover hun koelies (loonarbeiders) als rechter en politie op te treden. De poenale sancties bijvoorbeeld gaf vrijwel onbeperkte bevoegdheden om koelies te straffen. Ondanks zware kritiek op de misstanden waartoe dat leidde werd de poenale sanctie pas in 1931 afgeschaft.

- 1894: de Lombok – expeditie - 1894 – 1908: de imperialistische expansie - 1904: onder gouverneur – generaal van Heatz volgt snelle onderwerping van de buitengewesten (tot 1908). Hij voert de Korte verklaring in. Korte verklaring: standaardtekst waarmee Indonesische vorsten in de buitengewesten in het begin van de 20ste eeuw gehoorzaamheid aan het Nederlands gezag beloofden. De Korte verklaring verving vroegere contracten waarin politieke of militaire steun werd beloofd in ruil voor economisch gewin.

Paragraaf 3.1: Van onthouding naar modern imperialistisch. Als je in Indonesië kwam, zou je waarschijnlijk de Nederlandse aanwezigheid waarschijnlijk niet merken. Buiten Java werd het Nederlandse gezag slecht vertegenwoordigd. Er werd een politiek van onthouding gevoerd.

- Onthoudingspolitiek: het beleid om het Nederlandse bestuur in Nederlands – Indië zoveel mogelijk te beperken tot Java en delen van Sumatra. De minister van koloniën noemde in 1861 elke uitbreiding van het Nederlands gezag “een schede nader tot onze ondergang”. De onthoudingspolitiek begon in 1830 en werd aan het eind van de negentiende eeuw losgelaten.

Het bestuur werd overgelaten aan lokale vorsten. Van hen werd niet meer verwacht dan dat ze de Nederlanders niet tegenwerkten en het Nederlandse gezag in naam erkende. Toch bleven er militaire expedities. Dit was voor een deel uit persoonlijke eerzucht. Zelfs het bestuur in Den Haag hield zich niet altijd aan de onthoudingspolitiek. Nederland was niet de enige koloniale mogendheid met een onthoudingspolitiek. Ook Engeland en Frankrijk gingen zo te werk. Omstreeks 1870 brak de tijd van het modern imperialisme aan.

- Modern imperialisme: het streven van westerse mogendheden tussen 1870 en 1914 om hun politieke en economische macht in de niet –blanke wereld uit te breiden. Door de industriële revolutie slaagde ze erin een groot deel van de wereld onder hun bestuur te brengen.

De wedloop om de “witte plekken” was vooral te merken in Afrika. Het was eerst een totaal onbekend werelddeel, maar later was het geheel onderworpen.

Paragraaf 3.2: de onderwerping van de buitengewesten. Aanvankelijk deed Nederland niet mee aan het modern imperialisme. Eind negentiende eeuw moesten zij pas daaraan toegeven. Nederland beperkte zich tot de “afronding en consolidatie” (uitbreiding binnen de grenzen). De opening van het Suezkanaal had wat voeten in de aarde. Het sultanaat Atjeh was bekend om zijn piraterij en de route liep dwars door het sultanaat. Men veroverde het paleis en dachten dat het goed was, maar het Atjeh – leger sloeg terug. Ze sleepte Nederland mee in een inzichtloze guerrillaoorlog. Dit duurde 21 jaar. Het bloedbad leidde tot een ommekeer in de publieke opinie. Men wilde wraak. Lombok werd aangevallen door het koloniale leger. Ven Heatz verklaarde Atjeh gepacificeerd.

- Gepacificeerde gebieden: in 1903 verklaarde generaal van Heutz dat Atjeh na dertig jaar oorlog was “gepacificeerd”. Hij bedoelde dat het militaire verzet tegen Nederland was gebroken en het Nederlandse bestuur orde en rust kon garanderen. Toch zou het op Atjeh nog zeker tot 1918 onrustig blijven.

Van Heutz werd aangesteld als gouverneur – generaal. De politiek van onthouding had definitief plaatsgemaakt voor imperialistsche expansie. De vorsten moesten de Korte verklaring tekenen. Dit ging helaas niet helemaal zonder een slag of stoot. Er kwamen opstanden en / of oorlogen. In 1914 was het Nederlandse gezag in bijna het hele archipel gevestigd. De verovering van de buitengewesten ging gepaard met verwoestingen en wreedheden.

Paragraaf 3.3: Stormachtige economische groei. De ondernemers kregen ook steeds meer ruimte vanaf 1870. Hier kwam een einde aan rond 1930 toen economische wereldcrisis kwam in Indonesië. De liberalen die rond 1848 heerste hadden kritiek op het cultuurstelsel, het was onverenigbaar met het economisch liberalisme. De definitieve afrekening was pas in 1870. In 1870 volgde een sterke economische groei. Er ontstonden landbouwondernemingen.

- Landbouwondernemingen: ook wel plantages genoemd. Na de afschaffing van het cultuurstelsel ontstonden op Java en Sumatra honderden vooral Nederlandse landbouwondernemingen, die producten voor de export produceerden zoals koffie, suiker, thee, rubber en tabak. De plantages waren vaak reusachtig; een had zelfs de omvang van de provincie Limburg.

De suikerplantages werden het hardst getroffen in 1884, maar omstreeks 1900 brak weer een periode van krachtige groei aan. De groei kwam vooral door nieuwe producten. Na 1925 werd rubber het belangrijkste exportproduct. Er kwamen verbeteringen in de infrastructuur door de economische groei. De vervoersmiddelen werden steeds moderner. Ook de verbindingen met andere landen werden beter. Het vliegverkeer werd belangrijker (binnen en buitenland). Door dit alles werd Indonesië nauw verbonden met de wereldeconomie.

Paragraaf 3.4: Dominantie en toenemende contacten. Door de verdwijning van het cultuurstelsel was er plaats voor particulier initiatief. Het aantal Europeanen groeide hard. De agrarische – feodale samenleving met herendiensten verdween. Hiervoor in de plaats kwam een maatschappij gebaseerd op loonarbeid en zakelijke contracten. Tijdens de economische crisis waren er veel relletjes en opstanden. Tot overmaat van ramp bleef de rijstproductie achter op de bevolkingsgroei. De Nederlandse ondernemers gedroegen zich als kleine vorsten naar hun personeel toe. De afstand naar het volk was vaak ook gering. De Indo – Europese cultuur kwam toch onder druk te staan. De nieuwkomers paste zich namelijk minder snel aan. Doordat Nederlandse vrouwen meekwamen, nam het aantal buitenechtelijke relaties af. Men nam afstand van de Indo – Europese cultuur en daardoor werden de kinderen en mensen van gemengde komaf vaak de dupe van racisme en discriminatie. Op de tabaksplantages ging het er hard aan toen. De oorspronkelijke bewoners wilden niet in loondinest dus werden de arbeiders ergens anders vandaan gehaald. De overheid vond de behandeling van de koelies goed, ze stelde namelijk de koelie – ordonnantie op. Ze mochten de koelier op allerlei (vreselijke) manieren straffen.

Hoofdstuk 4: Ethische politiek en nationalisme. - 1900 – 1923: “welwillende samenleving” - 1901: afkondiging ethische politiek in Troonrede kabinet – Kuyper - 1911: oprichting van de Sarekat Islam - 1918: installatie eerste volksraad - 1923 – 1942: de non – coöperatie - 1926 – 1927: begin en einde van de communistische opstand op Java en Sumatra - 1927: arrestatiegolf onder communisten. Oprichting nationalistisch PNI door Soekarno. - 1942: Japanse leger verslaat KNIL en bezet Indonesië.

Sinds 1901 voerde de regering de zogenoemde Ethische Politiek. Het doel was het vergroten van de welvaart en zelfstandigheid van de Indonesische bevolking.

Paragraaf 4.1: Koloniaal ontwikkelingsgebied. Hogere ambtenaren verwachten dat de bevolking neerbuigend was. Men moest op de grond zitten en voeten kussen. Toch waren er ook mensen die het goed voor hadden met de bevolking. De meeste werkten volgens het ontwikkelingsideaal.

- Ontwikkelingsideaal: Nederlandse bestuursambtenaren hadden vanaf het eind van de negentiende eeuw, vaak onder invloed van de Max Havelaar, het ideaal de Indonesische bevolking en de Indonesische economie op een hoger (lees: Westers) plan te brengen.

De oppositiepartijen deden iets aan de tekortkomingen en zo groeide het gevoel om het goed te maken. Nederland was volgens Kuyper alleen tijdelijk aanwezig en oefende voogdij uit over de bevolking.

- Voogdijgedachte: het idee dat Indonesië nog niet rijd was om zichzelf te besturen en te ontwikkelen; daarvoor had het Nederland nodig, dat dus een soort voogdij (ouderschap) uitoefenende. Dit denken maakte deel uit van de Ethische Politiek.

Dit bovenste is dus een onderdeel van de Ethische Politiek.

- Ethische politiek: het streven van de Nederlandse regering om de welvaart en ontwikkeling van de Indonesische bevolking te bevorderen. Afgekondigd in de Troonrede in 1901. Achter dit streven zat de gedachte dat nederland een zedelijke plicht en een “ereschuld” had tegenover Indonesië.

In de eerste plaats ging het bij de Ethische politiek om de bestrijding van armoede. De educatie ging ook een onmisbare rol spelen. De definitieve overwinning op de armoede zou er pas komen als de mensen goed geschaald werden. De regering ging uit van de zogenaamde associatiegedachte.

- Associatiegedachte: het (Nederlandse) idee dat Nederland en Indonesië verbonden konden blijven als de Indonesische elite zich de Europese / Nederlandse cultuur eigen maakte, zonder haar eigen culturele achtergrond op te geven. Begin 20ste eeuw vond dit idee ook enige steun bij de Indonesische elite. Het verdween in de jaren 20 en 30 naar de achtergrond door de politieke onderdrukking en het radicaler worden van het Indonesische nationalisme.

Paragraaf 4.2: Ethische Politiek: succes of mislukking? Er waren zeker wel successen -> op het gebied infrastructuur, onderwijs en de voorlichting van het Ministerie van Landbouw. Grote hongersnoden kwamen na 1905 ook niet meer voor. De resultaten van het welvaartsgebied vielen toch tegen. De economische ontwikkeling bleef ook uit. Veel boeren leenden voor consumptie en belandden in de schulden. Ook de emigratiepolitiek mislukte. Onderwijs vormde misschien wel het moeilijkste onderdaad van de Ethische Politiek. Vanuit het niets moest het onderwijs komen -> bevolking analfabeet. Regering vond het onmogelijk basisonderwijs voor alle Indonesiërs uit de grond te stampen. Men steunde de dorpsschooltjes. Voor de elite waren er andere scholen. In de jaren dertig nam het aantal desaschooltjes flink toe. De Hollands – Indische school viel daarbij in het niet. Indonesiërs kregen een beetje meer inspraak en zelfstandigheid.

Paragraaf 4.3: Onderdrukking van het nationalisme. De meeste nationalisten in Indonesië stelden zich in het begin gematigd op. Toen duidelijk werd dat de Nederlanders de macht niet wilden delen, veranderde dat. Radicale nationalisten eisten directe onafhankelijkheid en weigerden nog verder met Nederland samen te werken.

- Indonesisch nationalisme: het streven naar een onafhankelijk Indonesië, dat het hele grondgebied van het voormalige Nederlands – Indië zou omvatten. Volgens de nationalisten maakten alle volkeren in Nederlands – Indië deel uit van één Indonesische cultuur.

1908 --> oprichting Boedi Oetomo: uitbreiding Westers onderwijs
1911 --> Sarekat islam: economische belangen

In WOI wilden men meer inspraak. Men reisde naar Nederland om voor parlement te pleiten. Dat was met succes. In 1912 werd de Indonesische partij opgericht en deze eiste een onafhankelijk Indonesië. Het gouvernement vond de partij te radicaal en verbood haar vrijwel direct. Maar het radicalisme verdween niet. Er kwamen gewelddadige lokale opstandjes. In 1923 stopte Sarakat islam uit de Volksraad en eindigde de associatiegedachte. Er kwam een radicale communistische partij: PKI. Zij kregen grote invloed. Eind 1926 kwam er een grote opstand. De PKI hoopte zo een groot deel van de KNIL van Java weg te lokken. Het KNIL sloeg het verzet snel neer. Een keiharde onderdrukking volgde: 13000 personen werden gearresteerd en sommige verbannen. Dat was naar Nieuw Guinea  interneringskamp gesticht: Boven-Digoel. Dit was een echte hel! Eind 1927 was de PKI verdwenen en de Sarekat islam ineengeschrompeld, maar de nieuwe oppositieleiders stonden al klaar. De voorzitter van PI zei dat alle inheemse inwoners van Nederlands-Indië samen één volk vormden: het Indonesische volk. Zijn moesten de godsdienstige, sociale en ethische verschillen vergeten en zich verenigen. Mohammed Hatta (de voorzitter) wilde onafhankelijkheid. In 1924 werden studentenverenigingen opgericht om Hatta’s ideeën te propageren. Jonge ingenieur Soekarno viel op. In 1927 richtte hij PNI op. Hij werd opgepakt in 1929 en na 1 jaar weer vrijgelaten. De politie wilde het nationalisme terugdringen en Soekarno Hatta en andere leiders werden verbannen. Daar bleven ze in Boven – Digoel tot de Japanse invasie in 1942.

Paragraaf 4.4: Toenemend Nederlands isolement. De onderdrukking van de communisten en nationalisten leek succesvol. Veel mensen besloten weer met Nederland samen te gaan werken. Toch waren er kleine veranderingen om onvrede weg te nemen. Er kwam versterking van Inheemse Bestuur en er kwam meer inspraak op lokaal en provinciaal niveau. Contacten met moslims elders in Azië droegen bij aan een revolutionaire stemming: het Westerse koloniale juk moest worden afgeworpen. De Europese toplaag zonderde zich steeds meer af van de Indonesische samenleving. De bovenlaag wilde Hollands blijven en verzette zich tegen de “verindisching”. Afkomst, status, huidskleur en taal waren belangrijker dan voorheen. Er ontstond een duidelijke scheiding tussen de volkeren. De apartheid was ook in de wet vastgelegd. De “europeanisering” van de koloniale cultuur was een gevolg van de groei van de Europese bevolking en vooral van het percentage Europese vrouwen.

Hoofdstuk 5: Indonesia Merdeka. - 1942 – 1945: Japanse bezetting van Indonesië - 1945 – 1949: onafhankelijkheidsstrijd - 1945: onafhankelijkheidsverklaring - 1947 – 1948: politionele acties - 1949: soevereiniteitsoverdracht - 1957 – 1958: nationalisatie Nederlandse bedrijven - 1962: Nederland staat Nieuw – Guinea af.

19 september 1945 komt het Nederlandse weer terug in Indonesië. De Indonesiërs --> studenten wilde wel de onafhankelijkheidsnatie. Hierdoor ontstaan vechtpartijen. Dit bleef voorlopig ook zo en de Nederlanders weden in de hoek gedreven.

Paragraaf 5.1: De onafhankelijkheidsverklaring. Op 8 maart 1942 werd het door Japan weggeblazen. Nederlands – Indië ging roemloos ten onder. De KNIL had tegenover Japan geen schijn van kans. De Indonesiërs waren afwachtend, maar voor een deel worden de Japanners als bevrijders binnengehaald. De snelle Nederlandse nederlaag vernietigde in één klap het geloof in de blanke superioriteit. Allerlei tekenen van Nederlandse aanwezigheid werden weggehaald. Er werd van alles veranderd, ook plaatsnamen. Batavia ging bijvoorbeeld Jakarta heten. Het nationalisme werd door de Japanners gezien als vertegenwoordiging van het Indonesische volk. Soekarno stond aan de kant van de Japanners. Hij hielp met werven van dwangarbeiders en het verspreiden van anti – westerse propaganda. De Indonesiërs kwamen niet allemaal aan Japanse kant. Het wrede Japanse bewind leidde tot chaos en hongersnood. Er groeide haat tegenover de Japanners. Op 15 augustus gaf Japan zich over. Twee dagen daarna riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit.

- Republiek Indonesië: officiële naam van het onafhankelijke Indonesië. Soekarno riep deze nieuwe staat uit op 17 augustus 1945; hij moest het hele grondgebied van Nederlands – Indië omvatte. Na de overdracht van Nieuw - Guinea was dat ook zo.

Er was niet meer dan een papieren verklaring over de onafhankelijkheid van Indonesië. Deze werd niet erkend. De geallieerde bevrijden de andere eilanden. In de tussentijd droeg Japan grote delen van het bestuur aan de Republiek over. Soekarno werd president. De onafhankelijkheid verliep in het begin rustig, maar later werd het een chaos. Dit werd Bersiap – periode genoemd. Er vielen veel doden door deze periode.

Paragraaf 5.2: Het akkoord van Linggadjati. De regering dacht in eerste instantie dat het koloniale gezag hersteld zou worden. Men weigerde te aanvaarden dat Nederland in Indonesië niet langer de baas was. De naoorlogse regering dacht dat het met de “macht” van de zogenaamde “regering Soekarno” nogal meeviel. Regering Soekarno voelde zich sterk en Indonesië mocht blij zijn dat zij er waren. Van Mook had een geheime ontmoeting gehad met Soekarno en de regering was furieus. Van Mook had meerdere gesprekken. Indonesië zou een zelfstandig en gelijkwaardig lid worden van het koninkrijk de Nederlanden. Pas in november 1946 in Linggadjati een officieel akkoord bereikt. Nederland erkende het gezag van de Republiek op Java en Sumatra. Het Comité Handhaving Rijkseenheid hield vast aan de voogdijgedachte. Indonesië zou niet zonder Nederland kunnen. Men dacht ook dat Nederland nooit meer hetzelfde zou zijn. Vanwege alle negatieve dingen besloot men het akkoord van Linggadjati aan te kleden. Niet alleen in Nederland was er tegenspraak, ook in de Republiek thuis. Het gebrek aan steun voor het akkoord maakte een confrontatie onvermijdelijk. Nederland stuurde in 1947 aan op militaire acties.

Paragraaf 5.3: Politionele acties en soevereiniteitsoverdracht. Het akkoord van Linggadjati had in 1947 aan beide kanten onvoldoende steun gekregen. Het gevolg werd in de nacht van 20 op 21 juli zichtbaar: onder de codenaam “operatie product” begon Nederland een grootscheepse militaire actie tegen de Republiek. Dit waren de zogenaamde politionele acties. De VN eiste een staakt – het – vuren, waar Nederland met tegenzin in toestemde. Tijdens deze wapenstilstand was er gewoon een guerrillaoorlog. De voortdurende dreiging van aanslagen en overvallen bracht Nederlandse militairen tot meedogenloze vergeldingmaatregelen en terreurdaden. In januari 1948 werd een nieuwe overeenkomst bereikt. In de praktijk bleek het weer weinig waard. De guerrillaoorlog werd gewoon voortgezet. Op 19 december 1948 begon de tweede politionele actie. Soekarno, Hatta en andere werden gevangen genomen. Amerika dreigde het “Marshallplan” te stoppen als Nederland Indonesië niet losliet. Op 27 december was Indonesië formeel een onafhankelijke staat. Door de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand was een krachtig nationaal gevoel ontstaan. Alleen op de Molukken was er gewapend verzet tegen de eenheidsstaat. De gevreesde rampspoed bleef voor Nederland uit. Er kwamen veel migranten en repatrianten naar Nederland. Voor deze mensen was het heel moeilijk in Nederland. De Molukkers hadden er het moeilijkst mee.

Paragraaf 5.4: Nederlands laatste bastion in de Oost. Bij de soevereiniteitsoverdracht bestond de hoop dat de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië snel zouden verbeteren, maar ze verslechterden. Nederland vond Soekarno onbetrouwbaar. Er ontstond een wederzijds wantrouwen. Soekarno wilde Nieuw – Guinea bij de eenheidsstaat, maar Nederland niet. Eigenlijk zorgde Nieuw – Guinea voor achteruitgang voor Nederland. Maar ze wilde de bewoners niet zomaar “uitleveren”. In de tweede helft van de jaren vijftig viel de export ver terug. Er braken loonstakingen uit. Soekarno koos de aanval. In 1956 liep het conflict uit de hand. Bijna alle Nederlanders ontvluchtten het land. Zo kwam een abrupt einde aan de laatste restjes Nederlandse invloed. In 1960 verslechterde de situatie. Soekarno kondigde aan dat Nieuw – Guinea met militaire middelen zou worden bevrijd. Nederland werd door Amerika gedwongen de macht over te geven aan de VN op 1 oktober 1962. Zij droegen de macht op 1 mei 1963 weer over aan Indonesië.

REACTIES

R.

R.

ik mis een samenvatting verder is het een goed werkstuk

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.