Nederland en Indonesië

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6161 woorden
  • 10 april 2002
  • 172 keer beoordeeld
Cijfer 6
172 keer beoordeeld

Examenkatern HAVO/VWO Nederland & Indonesië

I Van 1596 tot 1800: rondom de VOC

1. de VOC vestigt zich in Indonesië

Nederlanders gaan deelnemen aan de handel op Azië Van oudsher bestond er in Zuid-Oost-Azie een uitgebreide handelsactiviteit. Via het Middellandse-Zeegebied bereikten Aziatische producten ook Europa. Peperstruiken waren de meest gevraagde specerij in Europa. Specerijen waren in Europa heel schaars en dus heel duur.

In de 16e eeuw drongen Portugese en later ook Spanjaardse zeevaarders en handelaars zich in het Aziatische handelsnetwerk in. Hun voornaamste drijfveer was zelf specerijen te gaan halen uit Zuid-Oost-Azie. Meestal met toestemming, maar soms ook met geweld vestigden zij factorijen (handelsposten) aan de kust van India, Malakka en China. In 1522 slaagden de Portugezen erin een versterkte handelspost te vestigen op het eiland Ambon in de Molukken. De Spanjaarden stichtten in 1971 de handelspost Manilla op de Filippijnen. Eind 16e eeuw kwamen er ook Britten, Fransen en Nederlanders opzoek naar specerijen.

De eerste expeditie van Nederlanders naar de specerij-eilanden
Nederlandse zeevaarders en kooplieden probeerden tot drie keer toe, zonder succes, Indië te bereiken via een onbekende noordelijke route. O.l.v. Cornelis de Houtman en Pieter Dirksz. De Keyser vertrokken er in april 1595 uit Amsterdam vier schepen die de zuidelijke ‘Portugese’ route namen die na ruim een jaar West-Java bereikten. Mede door de slechte leiding en gebrek aan overwicht op de bemanning werd de expeditie bijna een mislukking. Na aankomst op Madagascar duurde het vijf maanden voor men het besluit kon nemen de tocht vaart te zetten en in Bantam duurde het weer vijf maanden voordat er besloten werd om door te varen naar de Molukken. Toen wilde de bemanning naar huis en drie schepen kwamen in 1597 weer thuis. Van de 249 bemanningsleden waren er nog 87 in leven. De opbrengst van de handelswaar was niet voldoende om de kosten te dekken. Dit alles kon echter 1 ding overschaduwen: de Nederlanders kenden nu een eigen zeeweg naar Indonesië.

De gevolgen
Directe gevolgen van die eerste tocht naar Oost-Indië waren: - De animo om op de ingeslagen weg voort te gaan was groot. Na 1597 werden allerlei nieuwe expedities ondernomen door de zogenaamde ‘voorcompagnieën’ (voorcompagnieën zijn slechts tijdelijke ondernemingen) - De inkoopprijzen in Azië stegen en de winst in Europa daalde, doordat deze voorcompagnieën elkaar hevig beconcurreerden
Een voorcompagnie is een tijdelijke onderneming. Het komt er op neer dat een aantal kooplieden samen schepen, uitrusting en proviand kochten, een bemanning huurden en handelskapitaal ter beschikking stelden. Na afloop van de tocht werden de schepen van de hand gedaan en werd de handelswaar geveild. Daarmee was de onderneming opgeheven.

De oprichting van de VOC
Om aan onderlinge Nederlandse concurrentie een einde te maken werd in 1602 de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) opgericht. Daarin werden alle voorcompagnieën opgenomen. De VOC kreeg als enige Nederlandse onderneming toestemming voor de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop. De VOC kreeg van de Staten-Generaal grote bevoegdheden. De VOC mocht: - zelfstandig verdragen sluiten met Aziatische vorsten - zelfstandig oorlog voeren in Azië - in Azië forten bouwen
De reden dat de Staten-Generaal die bevoegdheden aan de VOC verleenden, moet worden gezocht in de oorlog van de Republiek met Spanje en de Portugezen.

De VOC boekt economisch gezien goede resultaten
In de 17e eeuw behaalde de VOC goede economische resultaten: - Rond 1625 was de VOC uitgegroeid tot de grootste handelsonderneming in de wereld - In de periode 1621-1670 verkreeg de VOC vrijwel een wereldmonopolie op handel in specerijen
Die resultaten werden als volgt bereikt: - De VOC verwierf toegang tot de specerijengebieden in de Molukken en de pepergebieden in de Bantam en Atjeh - De VOC slaagde erin de Britten en de Portugezen grotendeels uit het oostelijk deel van de Indonesische archipel te verdrijven. Hiermee waren de grootste concurrenten van de VOC verdwenen

Hoofdkwartier van de VOC verplaatst naar Java
Het bestuurscentrum van de VOC kwam op de Molukken en op Ambon werd het hoofdkwartier gevestigd. De eerste VOC-vloot in december 1603, was erin geslaagd een Portugees fort op Ambon in te nemen. Dat werd het eerste fort van de VOC in Oost-Indië. In 1619 verplaatste gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen het bestuurscentrum naar Java, waarin Jacatra het nieuwe hoofdkwartier van de VOC werd gevestigd. Jacatra werd Batavia en heet tegenwoordig Jakarta. Java werd uitgekozen vanwege de meer centrale ligging op de handelsroutes in Zuid-Oost-Azië als was dat niet eenvoudig, want de VOC had er weinig macht. Eigenlijk wilde de VOC haar hoofdkwartier liever vestigen in de grote handelsplaats Bantam, maar de Engelsen hadden zich daar al gevestigd. Tegen de Engelsen en de vorst van Bantam was de VOC niet opgewassen. De regent van Jacatra was ondergeschikt aan de vorst van Bantam, maar streefde naar onafhankelijkheid en zocht bondgenoten. Al in 1610 had hij de VOC daarom al toegestaan een factorij te vestigen op Jacatra. Maar toen Coen van plan bleek de macht in Jacatra over te nemen, verzette hij zich. Uiteindelijk kwam Coen als overwinnaar uit de strijd.

De VOC breidt haar handel en haar macht uit - Behalve in de Molukken stichtte de VOC op diverse andere plaatsen in de archipel handelsposten (factorijen) zoals bijvoorbeeld op Java, op Celebes/Sulawesi, op Timor - De VOC ging zich in de loop van de 17e eeuw ook actief bezighouden met inter-Aziatische handel
Omdat veel handel ruilhandel was, bleek inter-Aziatische handel noodzaak voor de VOC. Kunstig geverfde en/of bedrukte katoenen stoffen uit Coromandel en Bengalen bleken goede ruilmiddelen te zijn bij aankoop van specerijen. De macht van de VOC bleef zich in de 17e eeuw op de Molukken concentreren, omdat de VOC het specerijenmonopolie wilde verwerven en behouden. In de 18e eeuw verschoof de aandacht naar Java, de VOC slaagde erin de macht van de vorsten te beperken en de eigen macht verder uit te breiden. Koffie en suiker werden belangrijke producten en die werden niet op de Molukken verbouwd. In de tweede helft van de 17e eeuw begon koffie in Europa door te dringen en de VOC zag daar een goede winstmogelijkheid in. Er werden op Java koffieheesters gepland en in 1972 werd in Amsterdam de eerste Javakoffie geveild, daarna groeide de jaarlijkse hoeveelheid snel. Javaanse rietsuiker werd uitgevoerd naar andere delen van Azië. De ondergang van de VOC
De VOC was erg succesvol, vooral in de periode 1640-1650. In de loop van de 18e eeuw trad verval in en kwam het bestuur van de VOC ter discussie te staan. Het rendement was sterk achteruit gegaan en in de periode 1780-1790 leed de VOC zelf een verlies. Vooral de patriotten hadden kritiek omdat het bestuur van de VOC, evenals de Republiek, uit een kleine groep regenten bestond. Volgens de patriotten dachten de VOC-bestuurders alleen aan hun eigen belang. Patriotten zijn een groepering in de Republiek de omstreeks 1780 opkwam en zich verzette tegen het beleid van zowel de regenten als de stadhouder. Oorzaken van het verval: - Toenemende concurrentie van Engeland. De VOC kon niet voorkomen dat de Engelse East India Company zich stevig vestigde in India en Bengalen. Daardoor verloor de VOC de concurrentieslag om de katoenen stoffen. Ook kan de East India Company thee sneller op de Europese markt brengen dan de VOC. - Corruptie. Het VOC-personeel stond in dienst van de VOC en mocht niet voor eigen rekening handel drijven. Dit gebeurde wel, vaak stond eigen belang voorop en niet het belang van de VOC. - Gebrek aan kapitaal. In de loop van de 18e eeuw begon de VOC verlies te lijden, ondanks de stijgende verkoopopbrengsten. De oorzaak lag in de nog grotere stijging van de kosten in Azië. De kostenstijging was grotendeels in te wijten aan corruptie en vooral toenemende bestuurstaken die de VOC op zich nam. Een grote klap kreeg de VOC van de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784). Engeland had de Republiek de oorlog verklaard, omdat de Republiek handel toeliet met de opstandige Engelse kolonisten in Amerika, die in 1787 de VS zouden stichten. In 1783 klopte de VOC aan bij de Staten-Generaal voor financiële hulp en die kregen ze. In 1799 werd de VOC definitief opgeheven met een schuld van ruim 200 miljoen die werd overgenomen door de Nederlandse staat. Deze was verder verantwoordelijk voor het bestuur van de kolonie.

2. Politiek-economische contacten

De VOC probeert het monopolie op de specerijenhandel te verkrijgen

De VOC had als doel in de Indische archipel een monopolie op de specerijenhandel te verkrijgen. De VOC slaagde er slaagde erin monopolie te verwerven wat betreft handel in kruitnagelen, nootmuskaat en foelie. Wat betreft andere specerijen zoals peper slaagde de VOC er niet volledig in. Dat de VOC het monopolie op kruidnagelen, nootmuskaat en foelie in handen kon krijgen had twee oorzaken: - Deze specerijen kwamen alleen op de Molukken voor - De Molukken vormden een gebied van een betrekkelijk kleine omvang, waardoor de VOC haar macht overal kon doen gelden
De VOC had echter niet voldoende militaire macht en slaagde er bijvoorbeeld niet in een blijvend monopolie te krijgen op de peperhandel van de machtige sultanaten Atjeh en Bantam. Toch lukte het de VOC de specerijenhandel in de Indische archipel grotendeels in handen te krijgen en de VOC gebruikte daarvoor meestal de volgende methode: De VOC sloot met Indonesische vorsten en dorpshoofden handelsverdragen of contracten. Daarin werd vastgelegd dat specerijen alleen aan de VOC geleverd mochten worden en in ruil daarvoor kregen de inheemse vorsten militaire steun van de VOC. De dood van een vorst gaf dikwijls aanleiding tot strijd om opvolging, veel hing dan af van leenmannen (lokale machthebbers) voor de ene of de andere troonpretendent. Bij deze buitenlandse of binnenlandse machtsstrijd waren bondgenoten belangrijk en daarvan maakte de VOC gebruik. Zij diende zich aan als bondgenoot in ruil voor economische voordelen. Een nadeel voor de VOC was de voortdurende politieke en militaire inspanning om hun bondgenoten bij te staan. De vorsten zette de Indonesische bevolking vaak onderdruk om meer producten voor de VOC te verbouwen.

De handelsverdragen worden een bron van conflicten
De VOC had economische redenen om verdragen af te sluiten: zij wilde een handelsmonopolie. Voor de Indonesische vorsten stonden politieke redenen voorop: zij wilden bondgenoten in hun conflicten met buitenlandse of binnenlandse tegenstanders. De verdragen werden een bron van conflicten tussen de VOC en de Indonesische vorsten, oorzaken: - De VOC zag deze contracten als voor onbepaalde tijd gesloten, eeuwig monopolie - Voor de inheemse vorsten waren het tijdelijke overeenkomsten. Zij veranderden van bondgenoot als de politieke omstandigheden dat vereiste. Ook de dood van een vorst was vaak een aanleiding om het verdrag te beëindigen. De VOC gebruikte vaak geweld om het naleven of in standhouden van verdragen af te dwingen.

3. Weinig culturele contacten tussen Europeanen en Indonesiërs

De Indonesische bevolking raakte snel aan de aanwezigheid van Portugezen en Nederlanders gewend. Ze zagen hen als handelaars. In grote delen van Indonesië kwam de bevolking helemaal niet in aanraking met de Europeanen. In de 2e helft van de 18e eeuw leefden ongeveer 250.000 Indonesiërs onder het gezag van de VOC. Ook in de plaatsen en gebieden waar de VOC wel aanwezig was, waren er weinig contacten tussen de Indonesische bevolking en de VOC, oorzaken: - De VOC nam niet het bestuur van de Indonesische vorsten over, maar sloot verdragen. De contacten van de bevolking met de VOC beperkten zich daardoor tot levering van producten en diensten aan de VOC. - Op Java verliepen de leveringen van rijst, hout suiker en na 1725, koffie aan de VOC via de vorsten. Daardoor was er vooral op Java heel weinig direct contact met de bevolking. Contingentenstelsel: de VOC sloot met de vorsten een contract waarbij de vorsten zich verplichtten een vastgestelde hoeveelheid te leveren. De vorsten gingen wel met Europese producten importeren, maar verder drong er weinig van de Europese cultuur tot de vorsten door. Allen op de handelsposten van de VOC ontstond een gemengde samenleving.

II De tijd van het cultuurstelsel (1830-1870)

1. Nederland krijgt door cultuurstelsel meer economische invloed

De kolonie Nederlands-Indië levert geen winst op
In de Napoleontische tijd kwam de kolonie Nederlands-Indië enkele jaren onder brits bestuur (1811-1815). De Engelse gouverneur Raffles was voorstander van vrije landbouw en vrije handel. Raffles voerde landrente in, een pacht die de boeren in geld moesten betalen. In 1816 kwam de kolonie weer onder Nederlands gezag. De Nederlandse regering slaagde er niet in om de kolonie winstgevend te maken. Dit had twee oorzaken: - Tijdens de Napoleontische periode was de handel grotendeels in Engelse handel gekomen - Nederland was slecht uit de Franse tijd gekomen en economisch sterk achtergebleven bij de industriële ontwikkelingen die zich vooral in Engeland hadden voltrokken. - De Nederlandse staat zat ook met de schulden van de VOC - De uitgaven namen sterk toe tijdens de Java-oorlog (1825-1830

Het cultuurstelsel wordt op Java ingevoerd
Gouverneur-generaal Johannes van den Bosch ontwikkelde het cultuurstelsel om de koloniale bezittingen winstgevend te maken. Doel van het cultuurstelsel was de exploitatie van Java ten behoeve van de Nederlandse schatkist. Het cultuurstelsel hield het volgende in: - De Javaanse boeren moesten ongeveer eenvijfde deel van hun grond gebruiken voor ‘cultures’ (gewassen die producten voor de Europese markt opleverden zoals koffie, suiker en indigo) - De oogst moest worden afgestaan aan het gouvernement, in ruil voor plantloon (dit loon werd door het gouvernement vastgesteld op grond van de geleverde hoeveelheid producten - Nederlandse bestuursambtenaren, de dropshoofden en regenten werden beloond met cultuurprocenten (een percentage van de opbrengst van de cultures in hun district) Doel was hun aan te zetten de productie op te voeren - De cultuurproducten werden aan de Nederlandse Handel-Maatschappij (NHM) in consignatie gegeven: de NHM moest zorgen voor vervoer naar en verkoop in Nederland
De NHM was in 1824 opgericht onder andere om de Engelsen in Nederlands-Indië beter te kunnen beconcurreren.

Andere verplichtingen voor de Javaanse bevolking - De Javaanse dorpen moesten verplichte herendiensten verrichten voor de inheemse hoofden en het gouvernement, voor deze diensten werden de dorpelingen niet betaald - De Javaanse boeren waren sinds het begin van de 19e eeuw landrente verschuldigd

Het cultuurstelsel wordt hervormd
De grote lasten op de Javaanse boeren leidde ertoe dat de rijstteelt werd verwaarloosd wat weer tot hongersnood leidde onder de inheemse bevolking. Daarom werd in 1850 het cultuurstelsel hervormd: - De arbeidsintensieve indigocultuur werd afgeschaft - Andere cultures werden ingeperkt - De controle op arbeid, herendiensten en op het inheemse bestuur werd verbeterd om misbruik te voorkomen - Er werden nieuwe landbouwmethoden en methoden om het water beter te reguleren toegepast

2. Gevolgen van het cultuurstelsel

Gevolgen voor de Javaanse bevolking - Het cultuurstelsel leidde tot modernisering en monetarisering van de Javaanse economie. Geen ruileconomie meer, maar geldeconomie (= modernisering) en alles werd in de loop der tijd in geld uitgedrukt (= monetarisering) - Wanneer de opbrengsten van de cultures goed waren, stegen de plantlonen en betekende dat een toename van de welvaart, maar zodra het slechter ging, betekende het een verlies aan inkomsten en daarmee aan koopkracht
Het cultuurstelsel had ook duidelijke nadelige gevolgen voor de Javaanse bevolking: - De werkdruk nam toe - De suikercultuur putte de grond uit en onttrok water dat nodig was voor de bevloeiing van de rijtvelden - De cultuurprocenten konden tot misbruik leiden: dorpshoofden hielden soms een deel van de plantloon zelf en boeren ween soms gedwongen hun beste grond af te staan aan de regent om die voor het cultuurstelsel te kunnen gebruiken
Opmerkelijk is dat de Javaanse bevolking nauwelijks protesteerde tegen het cultuurstelsel.

Gevolgen voor Nederland - De producten van het cultuurstelsel werden door de NHM op veilingen in Nederland verkocht. De Nederlandse regering kon haar begroting sluiten met een batig slot (een overschot aan inkomsten), want de opbrengsten waren enorm - De Nederlandse bevolking profiteerde direct van het cultuurstelsel. De infrastructuur werd verbeterd van de opbrengsten, de accijnzen werden verlaagd en de invoeren van inkomstenbelasting werd uitgesteld - Voor de producten van het cultuurstelsel was vervoer nodig, Het cultuurstelsel stimuleerde op die manier de scheepsbouw en de transportsector - De Javaanse bevolking had grote belangstelling voor het katoen uit Twente en zo vond de katoenindustrie van Twente daar een afzetmarkt
Na verloop van tijd begon de kritiek van de Nederlandse liberalen op het cultuurstelsel toe te nemen, omdat dit staatsmonopolie particulier initiatief in de weg stond.

3. De Nederlandse overheid krijgt meer politieke invloed

Organisatie van het bestuur in Nederlands-Indië - Al voor het cultuurstelsel werd een dualistisch bestuursstelsel ingevoerd: het Nederlands en het inheemse bestuur functioneerden naast elkaar. Maar het inheemse bestuur stond wel onder toezicht van het Nederlandse bestuur - Aan het hoofd van het Nederlands Binnenlands Bestuur stond de Gouverneur-generaal, de residenten bestuurden de provincies, bijgestaan door assistent-residenten en administrateurs/controleurs - Het Inlands Bestuur (lokaal bestuur) werd uitgeoefend door regenten, inheemse vorsten regeerden m.b.v. plaatselijke hoofden

Het Inlands Bestuur wordt ingeschakeld bij het cultuurstelsel
De inheemse bestuurders waren om twee redenen bereid aan het cultuurstelsel mee te werken: - Zij ontvingen cultuurprocenten - Door hun medewerking waren ze blijvend verzekerd van een bestuursfunctie
Er hoefde nu maar een beperkt aantal Nederlandse bestuursambtenaren worden ingezet.

4. Sociaal-culturele contacten tijdens het cultuurstelsel

Door de invoering van het cultuurstelsel werden de Javaanse leefwijze en cultuur nauwelijks beïnvloedt: - Door het cultuurstelsel nam de invloed en de betekenis van de inheemse vorsten toe. Het leven werd daardoor niet makkelijker, maar vernaderde ook niet erg - Er was nauwelijks spraken van culturele beïnvloeding door de Europeanen
De grote groep Nederlandse koloniale bestuurders nam allerlei Indonesische leefgewoonten over.

III Afronding en consolidatie van het Nederlands gezag (1870-1918)

1. Politieke veranderingen

De tijd van het modern imperialisme
Met modern imperialisme wordt bedoeld het proces van versnelde uitbreiding van westerse macht in gebieden die tot op dat moment niet door een westers land werd bestuurd. Daarbij werden de gebieden onder daadwerkelijk politiek gezag en koloniaal bestuur gebracht. Het modern imperialisme kwam voort uit politieke, economische en morele motieven: - Politieke motieven: West-Europese staten gingen het bezit van koloniën beschouwen als een kenmerk van macht, staten met veel koloniën zouden een grotere rol spelen en de wereldpolitiek - Economische motieven: er was voor West-Europese landen veel voordeel te behalen uit het bezit van koloniën (grondstoffen en afzetgebieden) - Morele motieven: een ontwikkelingsideaal, veel Europeanen vonden dat zij de taak hadden om in de rest van de wereld te zorgen voor wat zij vooruitgang beschouwden

De Nederlandse politiek in Indonesië tot 1890
In de Buitengewesten werd het koloniaal gezag op kleine schaal uitgebreid en daarvoor werd het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) ingezet. Het KNIL mocht ingrijpen: - als vreemdelingen ergens binnendrongen - als een gebied zich leende voor de exploitatie van delfstoffen - als het inheemse bestuur zeeroverij en slavenhandel toeliet - als er opiumsmokkel plaatsvond

Na 1890 vestiging van het Nederlands gezag in de gehele archipel
Na 1870 begonnen grote mogendheden hun invloed in de niet-westerse wereld uit te breiden. In Nederland ontstond de angst dat in die gebieden in de Indonesische archipel waar de Nederlandse aanwezigheid niet duidelijk was, door andere mogendheden zou worden bezet. Dit leidde tot expansiedrang van het modern imperialisme, geheel Indonesië moest onder het Nederlandse gezag komen te staan, waar nodig met geweld. Na 1890 veranderden ook de relatie tussen het Nederlands gezag en de Indonesische vorsten i.p.v. contracten kwam de korte verklaring. Het grote verschil tussen die twee was dat contracten bondgenootschap inhielden, terwijl de korte verklaring onderwerping aan het Nederlands gezag betekende.

2. Economische veranderingen

De afschaffing van het cultuurstelsel
Na 1848 kwam het tot geleidelijke afschaffing van het cultuurstelsel. In Nederland verschoof de macht van de koning naar het parlement, waar veel liberalen in zaten. De liberalen waren voor vrije arbeid en handel en het cultuurstelsel was daarmee in strijd. De liberalen waren echter ook uit op economisch eigen belang: ze wilden de kolonie openen voor particulier initiatief van Europese ondernemers en handelaars.

Weg vrij voor particulier initiatief in mijnbouw en landbouw
De mijnwet van 1850 maakte het mogelijk dat ook particuliere ondernemers toestemming verkregen om delfstoffen te exploiteren (concessies). De suikerwet van 1870 luidde de geleidelijke opheffing van de gouvernementencultures in en daarmee het einde van het cultuurstelsel. Door deze wet was in 1891 de suikercultuur geheel in particuliere handen. In 1870 maakte de Agrarische wet particulier ondernemerschap in de landbouw mogelijk. De Javanen kregen volledige beschikking over hun eigen grond. Door de Agrarische wet werden op de woeste gronden (het niet bebouwde land) op Java en de Buitengewesten steeds meer particuliere bedrijven opgezet.

Economische groei
Het particulier ondernemerschap was een groot succes. De economische groei werd versterkt door: - de opening van het Suezkanaal, waardoor de route naar Indonesië korter en goedkoper werd - de komst van stoomschepen - de invoering van de Telegraaf - de invoering van elektriciteit - de aanleg van infrastructuur
De Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) zorgde vanaf 1891 met stoomschepen, voor een uitdijend netwerk van scheepvaartverbindingen in de archipel. Vanaf 1902 gingen de Koninklijke (aardoliemaatschappij) en Shell met elkaar samenwerken (Koninklijke/Shell).

Contractkoelies naar Sumatra
Europese ondernemers moesten moeite doen om aan arbeiders te komen, want Sumatra was dun bevolkt en de inheemse bevolking was niet van plan om voor Europeanen in loondienst te gaan werken. Daarom lieten ondernemers arbeiders komen uit Java en China. Deze arbeiders (koelies) tekenden een contract waarmee zij zich verplichtten om tegen een voorschot op hun loon drie jaar voor een planter te werken. Daarom werden zij contractkoelies genoemd. Zij hadden het heel slecht.

Economische problemen eind 19e eeuw
De Europese landbouwondernemers kregen te maken met twee problemen: - Protest van Javaanse boeren - Een economische crisis, veroorzaakt door een overproductie van suiker, een sterke bevolkingsgroei en een lage rijstproductie. De gevolgen waren voor de Javanen hongersnood en zware belastingen

3. Reacties van de Indonesische bevolking

Eigen initiatief van boeren op Sumatra, Borneo en Celebes
Inheemse boeren op Sumatra, Borneo en Celebes begonnen kleinschalige productie van onder meer rubber en copra. Chinese tussenhandelaren verbonden de inheemse producent met de wereldmarkt.

Verzet een aanpassing
Door de invoering van het particulier ondernemerschap veranderde de samenleving in Indonesië: - De agrarisch-feodale samenleving werd een samenleving van loonarbeid en zakelijke contracten - In plantagegebieden kregen Indonesiërs steeds minder met de koloniale overheid en steeds meer met de Europese ondernemers te maken - De openstelling voor Indonesië voor particulier ondernemerschap en de snellere verbinding met Europa leverde een stroom van nieuwkomers uit Europa op - Tussen Indonesiërs en Europeanen groeide de afstand door de komt van meer Europese vrouwen dan voorheen
Javaanse boeren verzetten zich tegen de invoering van het particulier ondernemerschap, omdat loonarbeid voor veel boeren op Java een daling op de sociale ladder betekenden. Hun verzet werd versterkt door de economische crisis eind 19e eeuw. Andere pasten zich en raakten gewend aan een door Nederlanders gedomineerde samenleving

4. Europeanen, Indonesiërs en Indo-Europeanen tegenover elkaar

De Europese ondernemers hadden meestal een neerbuigende houding tegenover de inheemse bevolking. Er waren ook Nederlanders die de inheemse bevolking met meer respect bejegenden, met name veel bestuursambtenaren streefden een ‘ontwikkelingsideaal’ na. De Indo-Europeanen vertoonden over het algemeen een grote bereidheid tot aanpassing aan en toenadering tot de Nederlanders en hun cultuur. Ze hadden minder kansen op maatschappelijke ontplooiing dan de blanke Europeanen.

IV Van 1900 tot 1942: Ethische Politiek en nationaal bewustzijn

1. Groeiende kritiek op koloniaal beleid leidt tot Ethische Politiek

Multatuli stelt misstanden aan de kaak (1860) Kritiek op het koloniaal beleid in Indonesië werd in het bijzonde op gang gebracht daar Multatuli met zijn boek ‘Max Havelaar’. In zijn boek stelde hij de uitbuiting van de Indonesische bevolking aan de kaak. Naar aanleiding van zijn boek drong het besef door dat Nederland een andere koloniale politiek moest gaan voeren.

De ARP brengt de voogdijgedachte naar voren (1878) De eerste politieke partij in Nederland, o.l.v. Abraham Kuyper, was de protestants-christelijke Anti-Revolutionairen Partij. In het beginselprogram werd gepleit voor een koloniaal stelsel waarin Nederland de plicht op zich nam om de Indonesiër op te voeden en later zelfstandig te maken. Nederland moest als voogd optreden.

Van Deventer bepleit ‘terugbetalen’ van ‘Eereschuld’ In 1899 betoogde C.Th. van Deventer dat Nederland een schuld aan Indonesië had, omdat Nederland via het cultuurstelsel veel geld aan Indonesië verdiend had. Van Deventer vond dat Nederland die schuld terug moest betalen door het doorvoeren van hervormingen in het belang van de Indonesische bevolking.

Met de troonrede van 1901 begint de Ethische Politiek
In 1901 werd Kuyper leider van een coalitiekabinet, bestaande uit anti-revolutionairen en katholieken. Er werd een nieuw koloniaal beleid gepresenteerd: de Ethische Politiek. De Ethische Politiek bestond uit twee elementen: - Betere organisatie en uitbreiding van de overheid - De ontwikkeling van de Indonesische bevolking tot zelfbestuur onder Nederlandse leiding en naar westers model
Zo kreeg de Indonesische bevolking in het dagelijks leven meer te maken met het koloniaal bestuur.

2. De Ethische Politiek in de praktijk

Maatregelen binnen de Ethische Politiek
De meeste maatregelen binnen de Ethische Politiek betrof Java, er werden op allerlei terreinen maatregelen genomen: - Verbetering in de infrastructuur, er werden wegen, spoorwegen enz. aangelegd - Verbetering in de landbouw, er werd landbouwonderwijs gegeven - Emigratie, naar andere delen van de archipel om de bevolkingsdruk te verlichten - Verbeteringen in het onderwijs, er kwamen meer scholen voor lager onderwijs en meer vormen van hoger onderwijs - Verbeteringen in de gezondheidszorg, betere voorlichtingen - Verbeteringen in de positie van contractarbeiders, er kwam een Arbeidsinspectie - Beperkte democratisering, inheemse bevolking kreeg meer inspraak in het bestuur door de Decentralisatiewet en de Volksraad

Tegenvallende resultaten
De Ethische politiek bracht niet wat ervan werd verwacht: - De welvaartspolitiek had op Java uiteindelijk weinig succes - De onderwijsverbeteringen werden hoofdzakelijk beperkt tot lager onderwijs en landbouwvoorlichting, het was een onmogelijke opgave - De Arbeidsinspectie zorgde niet voor verbeteringen in de omstandigheden van de contractarbeiders - De Ethische Politiek stond op gespannen voet met het bedrijfsleven, zij zagen Indonesië nog steeds als wingewest - De Ethische Politiek leidde slechts tot een beperkte mate van Indonesische inspraak in het bestuur, de Nederlands kant had nog altijd de touwtjes stevig in handen

3. Ontstaan van nationaal bewustzijn onder de Indonesische bevolking

Aan het begin van de 20e eeuw ontstonden er onder de Indonesische bevolking organisaties die streefden naar: - Bewustmaking van een eigen identiteit - Belangenbehartiging van specifieke sociale of religieuze groepen op regionaal-etnische grondslag - Inspraak in het bestuur
Sommige organisaties ontwikkelden zich tot politieke partijen: - Boedi Oetomo (1908), hun doel was de ontwikkeling van de Javaanse bevolking door verbeterde toegang tot en uitbreiding van onderwijs naar westers model - Indische Partij (1912), hun doel was het tot stand brengen van een zelfstandig Indonesië, de meerderheid van deze partij bestond uit Indo-Europeanen - Sarekat Islam (1912), hun doel was het behartigen van economische belangen van Indonesische handelaars, die vaak slecht waren opgewassen tegen hun Chinese collega’s. De Sarekat Islam voerde een rood-witte vlag en stond o.l.v. Tjokroaminoto
De oprichters van de Indische Partij werden in 1913 naar Nederland verbannen

Politieke bewustwording onder de Indonesiërs
De politieke bewustwording van de Indonesische bevolking werd gevoed door een aantal factoren: - Tussen 1900 en de eerste wereldoorlog (1914-1918) waren in verschillende andere koloniën nationalistische bewegingen ontstaan, deze vormden een voorbeeld voor de Indonesiërs - De 1e W.O. hinderde de verbindingen tussen Nederland en Indonesië, waardoor Indonesië meer op zichzelf kwam te staan - Doordat de Indonesische elite toegang kreeg tot hoger onderwijs naar westers model, konden deze kennisnemen van westerse politieke ideeën - Door de Decentralisatiewet en de instelling van de Volksraad kregen de Indonesiërs enige inspraak in het bestuur - Belangenverenigingen en contacten met islamitische groepen elders stimuleerden de onafhankelijkheidgedachte
Decentralisatiewet: gaf een klein aantal Indonesiërs zitting in gemeente- en provincieraden
De Volksraad: daarin werd een meningsvorming over de toekomst van Indonesië gedaan
In de jaren ’20 ontwikkelden organisaties zich in politieke richting en werden er nieuwe politieke partijen opgericht: - De Partai Komunis Indonesia (PKI) (1920), een communistische partij. Zij streefden naar een onafhankelijk Indonesië, dat een klasseloze maatschappij zou moeten zijn. - De Partai Nasional Indonesia (PNI) (1927), een nationalistische partij. Hun ideologie bestond uit drie doelstellingen: nationale soevereiniteit, een socialistische economie en een democratisch staatsbestel. De PNI probeerde deze doelstellingen te bereiken door non-coöperatie (ze weigerden met Nederlanders samen te werken) en massa-actie (werven van grote aanhang op het platteland)

Reacties van het Nederlands-Indisch gouvernement op het nationalisme
Na de opstand van de PKI volgde een harde aanpak: - Organisaties die niet met het Nederlands gezag wilden samenwerken, werden verboden - Er kwam censuur - De politie kreeg grote volmachten om op te treden - Leiders en aanhangers van nationalistische bewegingen werden gearresteerd en gevangen gezet
Indonesië werd door het Nederlands gezag nog lang niet rijp geacht voor zelfstandigheid en onafhankelijkheid. De Indonesiërs hoefden hun eigen cultuur niet helemaal op te geven, maar dienden wel in te passen in de Europese cultuur (associatiegedachte). In de ogen van de Nederlanders leek een groot deel van de bevolking helemaal geen moeite te hebben met de Nederlandse aanwezigheid.

Spanningen tussen Indonesiërs en Nederlanders nemen toe
In de jaren ’20 en ’30 raken bevolkingsgroepen in Indonesië afgebakend en van elkaar gescheiden, zowel op sociaal als cultureel terrein: - De groeiende afstand tussen Nederlanders en Indonesiërs leidde tot (politieke) spanningen - In de Indonesische samenleving werd het onderscheid tussen groepen op grond van afkomst, ras en status steeds belangrijker - De kleine groep Europeanen hadden allerlei voorrechten - De Indonesische cultuur raakte in het nauw, omdat westerse cultuuruitingen meer op de voorgrond raakten - Aan de verwachtingen van inspraak en democratisering die waren gewekt, werd tot ontevredenheid aan Indonesische kant maar voor een deel voldaan

V De periode rond de dekolonisatie (1942-1962)

1. De Japanse bezetting van Indonesië

Japan verovert Nederlands-Indië De 2e W.O. breidde zich uit tot Zuidoost-Azië doordat de Japanse luchtmacht onverwacht Pearl Harbor aanviel. De geallieerden verklaarden Japan de oorlog. De Japanse plannen voor de verovering van Nederlands-Indië lagen toen al klaar, het was vooral van belang wegens zijn olierijkdom. Een van de eerste Japanse aanvallen was dan ook het olie-eiland Tarakan op 11 jan 1942. Vanaf die dag voerden de Japanners her en der landingen uit. Op 27 februari 1942 een Geallieerde vloot een mislukte poging om Japanse troepentransportschepen die op weg waren naar Java, tegen te houden: de Slag in de Javazee. Op 1 maart landde jet Japanse leger op Java, op vier plaatsen tegelijk. Het snelle Japanse succes is te verklaren door het grote overwicht ter zee en d.m.v. vliegdekschepen in de lucht. Voor het KNIL was het een onmogelijke opgave met 40000 soldaten om overal tegelijk in de archipel te zijn.

Japan maakt een einde aan Nederlands gezag in Indonesië De Nederlanders werden uit de Indonesische samenleving verwijderd en overgebracht naar krijgsgevangenen- of interneringskampen. De hoogste bestuursposten werden nu ingenomen daar de Japanners. Door de snelle overgave van het Nederlands koloniaal leger en bestuur verdween bovendien het beeld van de onoverwinnelijke Europeaan.

Reacties van de Indonesische bevolking op de Japanse bezetting - De bevolking nam een afwachtende houding aan - Het nationalisme onder de Indonesiërs groeide - Het zelfbewustzijn nam toe, doordat ze ervaringen opdeden en bestuurlijke en economische functies die de Japanners hen lieten bekleden - Door de arrogante houding van de Japanners groeide het verlangen naar een eigen staat

Japanse houding ten opzichte van de Indonesische bevolking - De Indonesische nationalistische leiders werden beschouwd als vertegenwoordigers van het gehele Indonesische volk - Japanners gaven de Indonesische bevolking steeds meer ‘speelruimte’ Soekarno riep Indonesische arbeiders op om als ‘romoesja’ (werksoldaat) voor de Japanners te gaan werken. In ruil daarvoor beloofden de Japanners onafhankelijkheid op termijn. Het werd weer toegestaan om de witte vlag te voeren en het ‘Indonesia Raya’ te zingen. Soekarno en Hatta mochten politieke bijeenkomsten organiseren.

2. De strijd om politieke onafhankelijkheid

Gezagsvacuüm en onafhankelijkheidsproclamatie
In 1945 ontstond er in Indonesië een gezagsvacuüm. Op 15 augustus 1945 capituleerde het Japanse leger. Twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit, al was er nog geen bestuursapparaat en het leger moest nog worden opgebouwd. Radicale republikeinse jongeren waren bang dat het Nederlands koloniaal gezag zou worden hersteld en vielen daarom iedereen aan die zij ervan verdachten met de Nederlanders te sympathiseren. Bersiap-periode is de naam van deze maanden terreur (komt van siap = wij zij gereed)

Nederlandse reactie op de onafhankelijkheidsproclamatie
Doordat alle verbindingen tussen bezet Nederland en Indonesië waren verbroken tijdens de 2e W.O. wist Nederland niet dat nationalistische beweging in Indonesië sterk was gegroeid. Tegenstanders in Nederland zag het bezit van Indonesië als een belangrijke voorwaarde voor de wederopbouw van Nederland. Ook de overtuiging dat Indonesië Nederland nodig had beïnvloedde de houding van Nederland.

Onderhandelingen
Soekarno werd vanwege zijn samenwerking met de Japanners gezien als collaborateur en was daarom voor Nederland geen acceptabele gesprekspartner. In april 1946 kwam het toch tot onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië, omdat anders Engeland geen Nederlandse troepen meer binnenliet in Indonesië. De onderhandelingen werden op gang gezet door de Nederlands-Indische luitenant-gouverneur-generaal Van Mook en de Indonesische premier Sjahrir, die niet met de Japanners had samen gewerkt.

Het akkoord van Linggadjati (1946) In november ’46 kwamen de Nederlandse en Indonesische onderhandelingsdelegaties in Linggadjati (Java) tot een voorlopig akkoord: - Nederland zou het gezag van de Republiek Indonesië op Java en Sumatra erkennen - De Republiek zou akkoord gaan met de verdeling van Indonesië in deelstaten - Elke deelstaat zou zijn eigen taken en bevoegdheden hebben - Een centrale federale regering zou de gemeenschappelijke taken en belangen van de deelstaten behartigen - De federale staat Indonesië zou na de soevereiniteitsoverdracht (het formeel zelfstandig worden van de VS van Indonesië) met Nederland verbonden zijn in een Nederlands-Indonesische unie
Beide onderhandelingdelegaties hadden de grootste moeite om het compromis in eigen land te ‘verkopen’. Het gebrek aan draagvlak in beide landen leidde tot hernieuwde vijandelijkheden tussen Nederland en Indonesië. Er vonden twee korte maar grote operaties plaats, die ‘politionele acties’ werden genoemd.

De Politionele Acties (1947 en 1948) en de soevereiniteitsoverdracht (27 december 1949) De eerste Politionele Actie werd Operatie Product genoemd. Zij was namelijk gericht op het heroveren van gebied van de Republiek Indonesië, waar ondernemingen gevestigd waren die producten voor de wereldmarkt voortbrachten. De productie lag stil, waardoor niet langer opbrengsten naar de Nederlandse schatkist vloeiden, terwijl Nederland het hard nodig had. De heroverde gebieden zouden bovendien als onderpand of ruilmiddel gebruikt kunnen worden in de onderhandelingen met Indonesië. Het had ook een politiek doel, namelijk het ten val brengen van de Indonesische nationalisten. Nederland noemde Operatie Product een politie-actie of politionele-actie om aan te geven dat andere landen er niks mee te maken hadden. Het was een succes, grote delen van Java en Sumatra werden veroverd. Onder druk van de Veiligheidsraad van de VN beëindigde de Nederlandse regering de actie al na twee weken. Omdat de nieuwe handelingen niet tot voldoende resultaat leidden en de guerrilla-acties bleven voortduren, besloot Nederland in december 1948 weer militair in te grijpen. Deze actie was duidelijk tegen de Republiek Indonesië gericht: Soekarno en Hatta werden door para’s gevangengenomen en de belangrijkste gebieden werden bezet. Onder weer de grote druk van de Veiligheidsraad en de VS, werd ook deze militaire actie na 18 dagen stopgezet. De VS dreigde anders de Marshallhulp stop te zetten. Nederland moest de onafhankelijkheid accepteren. Op 27 december 1949 werd Indonesië door de soevereiniteitsoverdracht officieel onafhankelijk. De strijd had 5.000 Nederlandse militairen het leven gekost en 150.000 Indonesische slachtoffers. De meeste doden vielen bij de guerrillastrijd.

3. Polarisatie tussen Nederland en Indonesië en de gevlogen daarvan (1949-1957)

Met de soevereiniteitsoverdracht was de dekolonisatie van Indonesië nog niet voltooid: - Officieel was Indonesië onafhankelijk van Nederland, maar Nederlandse bedrijven behielden een overheersende positie in Indonesië - De leiders van de jonge Indonesische republiek konden op gebieden als economie, rechtspraak en onderwijs geen eigen weg inslaan, maar moesten zij uit praktische overwegingen nog een tijd voortbouwen op de Nederlandse koloniale erfenis - Ook was Nieuw-Guinea uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht
In de periode 1945-1957 kwamen veel Nederlanders uit Indonesië terug, omdat ze geen veilige toekomst voor zichzelf zagen. Ook Indo-Europeanen kwamen hierheen, omdat ze slechte maatschappelijke vooruitzichten hadden in Indonesië. Indonesische nationalisten maakten spoedig een einde aan de federatie van deelstaten. Alleen in de deelstaat Oost-Indonesië, waartoe de Molukken hoorden, was er plaatselijk verzet. Molukse leiders riepen in april 1950 op Ambon de onafhankelijke Republik Maluku Selatan (RMS) uit. In 1950 veroverden Indonesische troepen Ambon en de RMS-regering week daarop uit naar het eiland Ceram en voerde daar nog dertien jaar guerrillastrijd.

4. De Nieuw-Guinea-kwestie

Zowel Nederland als Indonesië maakte aanspraak op Nieuw-Guinea. Het moest dan vooral gaan om het bezit. Soekarno beschouwde Nieuw-Guinea als deel van het grondgebied van Indonesië en accepteerde niet dat het onder vreemd gezag stond. Nederland liet blijken aan Nieuw-Guinea vast te houden door een beschavingsoffensief in te zetten: Nieuw-Guinea moest worden opgevoed en later zelfstandig en onafhankelijk worden. Na 1956 escaleerden de spanningen tussen Nederland en Indonesië tot een diplomatiek conflict. Indonesië nam een aantal anti-Nederlandse maatregelen: - eind 1957 werden alle Nederlandse ondernemingen in Indonesië onder toezicht van de Indonesische staat gesteld - in 1960 verbrak Indonesië de diplomatieke betrekking met Nederland - het Indonesische leger en marine infiltreerden in Nieuw-Guinea
De Nieuw-Guinea kwestie werd uiteindelijk opgelost doordat de VN ingrepen. In 1962 droeg Nederland Nieuw-Guinea over aan een VN-interim-bestuur. Ruim een half jaar later kwam het gebied alsnog bij Indonesië. De Verhouding tussen Nederland en Indonesië werd op een laag niveau hersteld, maar de band tussen deze twee landen bleef nog een aantal jaren koel.

REACTIES

M.

M.

Best grappig, ik kreeg reacties of ik deze samenvatting had gemaakt van mensen van mijn school heet nl ook Merel en zit in 5 havo

22 jaar geleden

N.

N.

Denk je dat deze samenvatting genoeg is om te leren ipv het gehele boek?
Alvast bedankt,

Niels

22 jaar geleden

M.

M.

hey merel
ik vind je werkstuk erg goed
maar kun je in het kort vertellen:
hoe groot was de nederlandse invloed op indonesie
wil je dit voor 12 ff terug sturen dan ben je echt een held

19 jaar geleden

E.

E.

Hoi Merel,

Een heel mooi werkstuk!! Ik heb er veel aan gehad voor mij eigen scriptie. Heel erg bedankt daarvoor.

Groetjes, Ester

19 jaar geleden

H.

H.

Thanx

15 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.