Basisstof 7: zintuiglijke waarnemingen

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1412 woorden
  • 22 juni 2010
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
27 keer beoordeeld


THEMA 7: ZINTUIGELIJKE WAARNEMINGEN.

Basisstof 1: Het zintuigenstelsel.
Zintuigstelsel bestaat uit zintuigen (receptoren).

Gezichtszintuigen : in je ogen.

Reukzintuigen : in je neus.

Gehoor- en evenwichtszintuigen : in je oren.

Druk- warmte- koude- en pijnzintuigen : in je huid.

Tastknopjes: liggen onder de opperhuid en spelen mogelijk een rol bij het waarnemen van de materiaal (zacht, ruw, hard, glad) van een voorwerp.

Pijnpunten: komen overal in je lichaam voor en zijn vrije zenuwuiteinden die pijn waarnemen.

De prikkeldrempel van de zenuwcellen in je ogen is erg laag, daarom wordt licht de adequate prikkel genoemd. De prikkeldrempel van deze zintuigcellen voor andere, niet adequate prikkels is veel hoger.

Wanneer een prikkel enige tijd aanhoudt, neemt bij veel typen zintuigcellen de impulsfrequentie af, dit heet gewenning. (bv dat je na enige tijd de druk van je kleren op je lichaam niet meer voelt).

Basisstof 2: De bouw van de ogen.
Wenkbrauwen zorgen ervoor dat zweet of ander vocht niet in de ogen loopt.

Wimpers beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht.

Uitwendige bouw van de ogen:

Harde oogvlies: het witte gedeelte van een oog, is stevig en beschermt het oog.

Iris/regenboogvlies: gekleurde deel van het oog.

Pupil: een opening in de iris. Te zien als een zwarte ronde vlek.

Hoornvlies: laagje dat over de iris en de pupil zit.

Traanklieren: liggen onder de huid boven de ogen. Ze produceren traanvocht.

Traanvocht: beschermt de ogen tegen uitdroging en reinigt de ogen.

Traanbuizen: hier komt het traanvocht in terecht en voert het af naar de neusholte.

Oogleden: kun je mee knipperen.

Inwendige bouw van de ogen:

Oogspieren: zitten links, rechts, boven en onder in de oogkassen en zijn bevestigd aan de harde oogvliezen. Ze kunnen de ogen in gewenste richting draaien.

Glasachtig lichaam: hier is een oog voor het grootste deel mee gevuld. Het is een soort geleiachtige massa.

De wand van een oog bestaat uit drie lagen:

De buitenste : harde oogvlies.

Aan de voorkant : hoornvlies.(is doorzichtig, waardoor licht het oog binnen kan vallen)

De middelste : vaatvlies.(bevat veel bloedvaten en zorgt voor de voeding van een groot deel van het oog)

Aan de voorkant gaat vaatvlies over in iris.

Tussen hoornvlies en iris bevindt zich de voorste kamer.(gevuld met vocht)

Het licht dat binnenvalt gaat door de pupil en de hoeveelheid word geregeld door de iris.

Netvlies: binnenste laag van de wand van een oog. Hierin liggen zintuigcellen waar onder invloed van lichtprikkels impulsen ontstaan.

Oogzenuw: via dit worden impulsen naar de hersenen geleid.

Gele vlek: licht in het centrum van het netvlies, met de zintuigen hierin kun je het scherpst zien.

Blinde vlek: de plek waar het netvlies de oogzenuw verlaat.

Tussen het glasachtig lichaam en het netvlies liggen bloedvaten.

Lens: bevind zich achter de iris en de pupil.

Straalvormig lichaam: bevind zich rondom de lens en zorgt ervoor dat op het netvlies een scherp beeld ontstaat van wat je wilt zien.

Basisstof 3: De werking van de ooglenzen.
Zowel bij een oog als bij een fototoestel wordt van een voorwerp een omgekeerd, verkleind beeld gevormd.

Het beeld word bij een oog gevormd op het netvlies.

De impulsen die in het netvlies ontstaan worden in de gezichtscentra in de grote hersenen verwerkt dat je het beeld rechtopstaand en op de juiste grootte ziet.

Lichtstralen die je ogen binnenvallen, worden gebroken. Dit gebeurt door het hoornvlies, het vocht in de voorste oogkamer, de ooglens en het glasachtig lichaam.

Bolle lenzen (positief):

het licht wordt gebundeld (geconvergeerd).

De lichtstralen die op de lens vallen lopen evenwijdig aan elkaar. De lichtstralen die de lens verlaten komen bij elkaar in punt F.

F = brandpunt (focus)

De afstand van het brandpunt tot aan de lens is de brandpuntafstand (f).

Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntafstand.

Holle lenzen (negatief):

Het licht wordt verspreid (gedivergeerd).

De lichtstralen die de lens verlaten lijken uit één punt afkomstig te zijn.

Het brandpunt ligt vóór de lens, het brandpuntafstand heeft dan een negatieve waarde.

Voorwerpafstand (v): afstand tussen voorwerp en de lens.

Als een voorwerp ver van de lens afstaan, vallen de lichtstralen ongeveer evenwijdig aan.

Lichtstralen die afkomstig zijn van een punt dichtbij vallen uit elkaar gericht op een lens, de bolle lens laat de lichtstralen minder sterk breken dus komt het scherpe beeld pas ver weg.

Door een bollere lens worden de lichtstralen sterker gebroken, zodat het scherpe beeld dichterbij is.

Brandpuntafstand (b): de afstand tussen de lens en de plaats waar een beeld gevormd word.

Lenzenformule: 1/b+1/v=1/f

De afstand tussen ooglens en het netvlies kan niet veranderd worden bij een mens, je moet dan de brandpuntafstand veranderen om toch scherpe beelden te krijgen. (door de ooglens boller of minder bol te maken)

De ooglenzen hangen met behulp van lensbandjes in de straalvormige lichamen.

In de straalvormige lichamen liggen kringspieren die zich kunnen samentrekken.

Rusttoestand: stand van je ogen als je naar een voorwerp in de verte kijkt. De kringspieren zijn dan ontspannen, lensbandjes strak gespannen en ooglenzen uitgerekt.

Accommoderen: de vorm van de lens wordt aangepast wanneer het waargenomen voorwerp zich bevindt op een afstand van minder dan vijf meter. (accommodatiespieren)

Bijziend: als je voorwerpen van veraf niet goed kunt zien, maar van dichtbij wel. Je hebt dan te lange oogbol, je hebt dan een te grote afstand tussen de netvlies en de lens. Dat kun je verhelpen met een bril met bolle, negatieve glazen.

Verziend: als je voorwerpen van dichtbij niet goed kunt zien, maar van veraf wel. Je oogbollen zijn dan te klein, waardoor het netvlies te ver naar voren staat. Dat kun je verhelpen met een bril met positieve, bolle glazen.

Nabijheidspunt: kleinste afstand waarop een voorwerp scherp kan worden waargenomen.

Bij het ouder worden neemt de elasticiteit van de ooglenzen af, waardoor de ogen minder sterk kunnen accommoderen, dit heet ouderdomsverziendheid. Dit kun je verhelpen met een bril waar de glazen aan de onderkant boller zijn dan aan de bovenkant.

Staar: een ander verouderingsverschijnsel, waarbij een vertroebeling is van de ooglens. De lichtstralen kunnen niet goed meer het netvlies bereiken en het zicht verminderd. De kleuren worden flets en het beeld wordt wazig. Het kan operatief vervangen worden door een kunstlens. Je kan staar ook krijgen door erfelijke aanleg, verwondingen, medicijngebruik, ziekten als suikerziekte of als aangeboren afwijking als de moeder bijv. het rodehondvirus heeft tijdens de zwangerschap.

Basisstof 4:
Netvlies: een laag zenuwcellen, zintuigcellen en een laag pigmentcellen.

Laag pigmentcellen: ligt tegen netvlies aan, door pigment word het licht geabsorbeerd en het pigment beschermt de zintuigcellen tegen sterke lichtprikkels.

Laag zintuigcellen: hierin ontstaan impulsen die door zenuwcellen naar de hersenen worden geleid. Het ligt tegen het glasachtig lichaam aan.

Uitlopers van zenuwcellen verlaten het oog via de oogzenuw. Bij de blinde vlek gaan de uitlopers door het netvlies, vaatvlies en harde oogvlies heen. Het netvlies is op deze plaats onderbroken. In de blinde vlek : geen zintuigcellen.

In het netvlies liggen twee soorten zintuigcellen:
Staafjes:
-Zijn gevoelig voor bijna alle kleuren zichtbaar licht, maar ongevoelig voor rood licht.

-Hiermee worden alleen contrasten waargenomen in zwart-grijs-wit.

-Hebben een lage prikkeldrempel.

-Liggen verspreid over het hele netvlies, maar in de gele vlek en blinde vlek niet.

Kegeltjes:

-zijn gevoelig voor bepaalde kleuren, één type voor rood licht, één voor groen licht en één voor blauw licht.

-hebben een hogere prikkeldrempel dan staafjes.

-liggen vooral in gele vlek en directe omgeving ervan, niet in de rand van het netvlies.

-met dit deel kun je het scherpst zien.

Staafjes: staafjesrood, lichtgevoelige pigmenten in staafjes. O.i.v. licht word dit afgebroken : er ontstaan impulsen : worden voortgeleid door aangesloten zenuwcellen. Tijdens terugvormen staafje tijdelijk ongevoelig, merk je niets van.

Kegeltjes: vergelijkbaar proces : maar staafjesrood word o.i.v elke kleur licht afgebroken. Ze kunnen alle 3 tegelijk geprikkeld worden, dus veel licht waarnemen.

alle 3 even sterk worden geprikkeld : wit licht.

Staafjes en kegeltjes staan via synapsen in contact met de zenuwcellen in een laag zenuwcellen.

De impulsen van elk kegeltje binnen de gele vlek worden apart doorgegeven aan 1 zenuwcel. Buiten de gele vlek gezamenlijk.

Bij staafjes worden impulsen van meerdere staafjes aan 1 zenuwcel doorgegeven.

Door dit verschil word het beeld met de kegeltjes scherper waargenomen dan die van de staafjes. In de gele vlek wordt het scherpste beeld waargenomen.

Kringspieren: lopen rondom de pupil. Als ze zich samentrekken : word pupil kleiner.

Straalsgewijs lopende spier: lopen van de pupil naar de buitenkant van de iris. Als ze zich samentrekken : word pupil groter.

Het groter en kleiner worden v/d pupil heeft geen invloed op het oppervlak van het netvlies dat word geprikkeld.

+ VERIJKINGSSTOF 1 & 2.


REACTIES

A.

A.

Goeie samenvatting

12 jaar geleden

K.

K.

dit is echt een goede site ???

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.