Literatuurgeschiedenis

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1356 woorden
  • 7 maart 2010
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
27 keer beoordeeld

Aanvulling op Literatuur Frans

16e eeuw – 16ième siècle

Renaissance (=wedergeboorte)

Vanuit Italië verspreidde de Renaissance zich over Frankrijk. Voor de literatuur betekent de Renaissance dat de schrijvers zich laten inspireren door de Griekse en Romeinse schrijvers van de Oudheid. Ze schreven vaak in het Latijn.
Het is ook de eeuw van het Humanisme, waarbij men de mens centraal stelt, en in zijn mogelijkheden gelooft. Dit in tegendeel tot de Middeleeuwen, waar God centraal stond.

Een belangrijke schrijver uit deze tijd is Montaigne. Hij schreef Essais. In zijn Essais verwoordt hij zijn humanistische ideeën over onder andere vriendschap, liefde, dood, et cetera. Zijn lijfspreuk was: “ Que sais-je?” (Wat weet ik?) Volgens hem was niets zeker, je moet overal een vraagteken bijzetten.

17e eeuw – 17ieme siècle

De 17e eeuw bestaat uit 2 periodes, namelijk:
1)Préciosité
2)Classicisme

1) Préciosité
De Préciosité was vooral bedoeld voor hogere kringen. De Préciosité onderscheidde zich door speciaal taalgebruik en verfijnde zeden (= gebruiken in de samenleving.)
Een belangrijke filosoof van deze tijd was Descartes. Een boek dat hij geschreven heeft heet Discours de la méthode. Dit is een filosofisch werk waarin hij het verstand als voornaamste instrument van handelen benoemt. Het verstand is de ratio. Hij is de voorloper van 18e eeuwse filosofen die hetzelfde uitgangspunt hanteren.
Zijn lijfspreuk was «  Je pense, donc je suis » ( Cogito ergo suim).

L’académie Française is een officieel instituut voor schrijvers en filosofen. De leden worden ook wel les 40 immortelles genoemd. De twee taken van dit instituut zijn de beoordeling van boeken en het waken over de zuiverheid van de Franse taal. L’académie Française is opgericht in 1635.

2) Classicisme
Het Classicisme laat zich ook inspireren door schrijvers uit de klassieke Oudheid, de Grieken en de Romeinen. Het is de eeuw van de absolute macht van Lodewijk XIV, ook wel ‘de zonnekoning’ genoemd. Het is vooral de periode van theaterstukken, waarbij de schrijvers zich aan strakke regels moesten houden. (zie blz 92.)
De regels voor een theaterstuk waren onder andere:

het toneelstuk moet bestaan uit 5 bedrijven
de hoofdpersonen moesten adellijke personen zijn
de acteurs moesten het goede voorbeeld geven, er mocht geen gescheld en gevloek in voorkomen.

Genres in deze tijd :

Tragédie ; treurspel (Racine, Corneille)
Comédie (Molière)

Corneille : deze auteur legt de nadruk op de menselijke grootheid, dat de mens alles kan bereiken. De eer en de plicht gaan voor de liefde.
Racine: deze auteur legt de nadruk op de menselijke zwakheid. Liefde gaat voor de plicht en de eer. Maar het leidt wel tot de ondergang van de hoofdpersoon.

La Fonaine: Les Fables . In fabels spelen dieren een rol (ze kunnen vaak ook nog praten) en het verhaal bevat een moraal. Een voorbeeld van een fabeltje met een moraal is Le Corbeau et le Renard.

18e eeuw – 18ieme siècle

Dit is de eeuw van de filosofen en de Verlichting. De filosofen hebben veel kritiek op de Franse politiek, onder andere op het absolutisme van Lois IV en op de kerk.

Montesquieu is de ‘bedenker’ van de Trias Politica. Hij bedacht De l’esprit des lois Trias Politica.’ Je hebt een uitvoerende, wetgevende en een rechterlijke macht.
De Franse Revolutie begon in 1789.

Voltaire – Lettres philosophiques/ anglaises.
In deze brieven waardeert Voltaire met name Engeland omdat het qua godsdienst en politiek veel vrijer en democratischer was dan Frankrijk.

Rousseau – Emile ou de l’éducation.
Rousseau was de voorloper van de Romantiek.
In Emile ou de l’ ‘éducation zegt Rousseau dat kinderen niet volgepropt moeten worden met kennis, maar dat ze geleidelijk aan zelf moeten beslissen wat ze willen leren.
Een ander werk van Rousseau is Le Contrat Social. Het is een politiek werk. Hierin zegt de schrijver dat de mens bedorven is door de beschavingen en pleit hij ervoor terug te keren naar de natuur om opnieuw te ervaren hoe het leven is.

19e eeuw – 19ieme siècle

De 19e eeuw kunnen opgedeeld worden in 3 periodes, namelijk de Romantiek, het Realisme en het Symbolisme.
1)Romantiek
Victor Hugo wordt beschouwd als de grondlegger van de Romantiek. Hij schreef zowel toneelstukken en romans als poëzie. Wat het toneel betreft wilde hij de scheiding tussen tragedie en komedie afschaffen, evenals de klassieke regels (zie 17e eeuw). Hij eiste voor alles vrijheid in de kunst.
Zijn bekendste romans zijn historische romans, zoals Notre Dame de Paris en Les Misérables.

2)Realisme
Deze stroming ontstond halverwege de 19e eeuw als reactie op de Romantiek. De schrijvers proberen de werkelijkheid niet te ontvluchten, maar het zo objectief mogelijk te beschrijven.

Na het Realisme ontstond het Naturalisme. Deze stroming gaat uit van het determinisme (= je lot is van te voren vastgelegd). Een van de theorieën zegt dat het lot van de mens bepaald is door omstandigheden van buiten of door onder andere erfelijkheid, milieu en opvoeding. De schrijvers kiezen vooral om sociale omstandigheden te beschrijven, met name die van armen.

3)Symbolisme
Het Symbolisme komt op aan het eind van de 19e eeuw en bestaat vooral uit poëzie. De dichters willen met hun poëzie beelden oproepen die symbool staan voor een diepere werkelijkheid. Ze proberen de emoties van het onderbewustzijn te suggereren.



20e eeuw – 20ième siècle

In de twintigste eeuw is de literatuur niet meer echt in stromingen te verdelen. Toch zijn er een aantal stromingen te noemen.

1)Dadaïsme
Het Dadaïsme ontstond tijdens de WOI en was een reactie op de verschrikkingen van die oorlog. Het doel van deze stroming was om de kunst omver te werpen, bijvoorbeeld door het tegelijkertijd voorlezen van twee gedichten.
De leider van het Dadaïsme is Tristan Tzara, die ook beroemd werd door zijn gedicht \'pour faire un poème dadaïste\'. Zie hiervoor het strencil.
De naam \'dada\' is bedacht door willekeurig een woordenboek open te slaan en het eerste het beste woord te nemen dat in het oog sprong. Dada betekent stokpaardje of hobby.

2)Surrealisme
Het Surrealisme kwam voort uit het dadaïsme en was vooral een poëtische stroming. De surrealisten wilden de kunst echter niet afbreken, maar er een nieuwe vorm aan geven. Onder de invloed van Freud (een Weense psychiater) zochten de surrealisten hun inspiratie in de wereld van de droom en het onderbewuste. Ze verzetten zich tegen de ratio (het verstand).
De theoreticus van deze beweging was de fransman André Breton, die twee surrealistische manifesten schreef. Een manifest is een een soort handleiding, in dit geval voor een surrealistisch gedicht.
De aanhangers van het surrealisme pleiten voor \'écriture automatique\'; dit houdt in dat de schrijver zich niet laat leiden door logica, maar dat hij spontaan opschrijft wat er in hem opkomt. Daardoor ontstaan er onverwachte woordcombinaties en bijzondere beeldspraken.
\'Le Petit Prince\' is geschreven door Antoine de Saint Exupéry (1900-1944).

3)Existentialisme
Deze stroming ontstaat na WOII. Bij deze stroming gaat men er vanuit dat er geen God bestaat. De mens is zelf verantwoordelijk om zin aan zijn leven te geven. De mens moet steeds keuzes maken en in het maken van die keuzes is hij vrij. De keuzes geven zin aan het leven, maar leggen ook een grote druk op de mens, omdat hij op zichzelf is aangewezen.

Sartre schreef onder andere het toneelstuk \'Huis Clos\' (met gesloten deuren) en \'Le Mur\'.
Camus schreef de roman \'l\' étranger\' (de vreemdeling). In dit boek legt Camus de nadruk op het negatieve: het leven is zinloos en de mens leeft als een soort automaat, als een soort vreemdeling/buitenstaander.

Beide schrijvers vullen hun filosofie later aan en zeggen dat de zinloosheid van het leven veranderd kan worden door je te engageren (politiek of maatschappelijk) of alleen maar door verantwoordelijk te zijn voor je medemens.

Het absurde theater ontstond in de jaren \'50 en kenmerkt zich door het volgende:
Er is geen ontknoping aan het eind van het stuk.
De personages hebben bijna geen karakter, je bent aan het eind van het stuk nog niets wijzer.
Er is geen duidelijk thema.
De taal is niet realistisch, en dus absurd.

Ionesco: \'La cantatrice chauve\' (De kale zangeres) In dit boek komt helemaal geen kale zangeres voor.
\'La leçon\' (zie stencil)

Brecket: \'En attendent Godot\' (Wachten op Godot). Godot komt tijdens dit stuk helemaal niet opdagen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.