Zinsontleding

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 739 woorden
  • 27 oktober 2009
  • 55 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
55 keer beoordeeld

Nederlands Zinsontleding

1.Persoonsvorm
De persoonvorm kan van tijd veranderen.
Samengestelde zin: Zin die uit kleine zinnetjes bestaat en dus meerdere persoonsvormen heeft.
Enkelvoudige zin: Zin waar 1 persoonvorm in staat.
Gebiedende wijs kan niet van tijd veranderen maar is altijd de persoonvorm.

2. Onderwerp
Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze van de persoonsvorm.
Wie/ wat + persoonsvorm
Voorlopig onderwerp:
Het woordje ‘het’ kan een voorlopig onderwerp zijn als verderop in de zin het echte onderwerp volgt. Je kunt dan het echte voorwerp in de plaats van ‘het’ zetten.
Onderwerpszin: het onderwerp bestaat uit een zin. Je kunt het vinden door de vervangingsproef uit te voeren.

3. Gezegde
Het gezegde kan 3 verschillende vormen hebben:
1. Persoonsvorm zonder aanvullingen
2. Persoonsvorm met 1 of meerdere werkwoorden -> werkwoordelijk gezegde
3. Persoonsvorm met 1 of meerdere naamwoorden -> naamwoordelijk gezegde
Bij een beknopte zin (bv. Op de bank liggend, kijkt hij televisie) is er meestal geen onderwerp en geen persoonsvorm. Alle werkwoorden die wel in een beknopte zin staan is het werkwoordelijk gezegde.
Naamwoordelijk gezegde: wanneer de persoonsvorm met aanvullingen niet een handeling maar een toestand uitdrukt.
Koppelwerkwoorden:
zijn lijken heten
worden blijken dunken
blijven schijnen voorkomen

Naamwoordelijk deel: de woorden in het gezegde behalve werkwoorden
Werkwoordelijk deel: de werkwoorden in het naamwoordelijke gezegde

Uitdrukkingen met koppelwerkwoord:
Hele uitdrukking behoort tot het naamwoordelijke gezegde
Uitdrukkingen zonder koppelwerkwoord:
Behoort tot het werkwoordelijk gezegde/ werkwoordelijke uitdrukking

De werkwoorden zijn, worden en blijven zijn niet altijd koppelwerkwoorden:
- soms zijn het hulpwerkwoorden (wanneer er een ander werkwoord in de zin staat, bv. is gevallen)
- soms zijn het zelfstandige werkwoorden (bv. Loes blijft op school)
Stappenplan:
1. Stel de persoonsvorm vast
2. Stel het onderwerp vast
3. Stel een koppelwerkwoord vast
- geen koppelwerkwoord -> geen naamwoordelijk gezegde
- wel een koppelwerkwoord: handeling -> werkwoordelijk gezegde
toestand -> naamwoordelijk gezegde
4. Zoek de naamwoorden die iets zeggen over het onderwerp of over de persoonsvorm

4. Lijdend voorwerp
Een zinsdeel dat een handeling ondergaat, terwijl het onderwerp de handeling uitvoert. Er komt alleen een lijdend voorwerp voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.
Kenmerken:
- het ondergaat een handeling
- begint nooit met een voorzetsel tenzij het om een titel of een heel zinnetje gaat (lijdende voorwerpszin)
- wie/ wat + persoonsvorm + onderwerp + rest van het gezegde
- je kunt het altijd vervangen door ‘iets’ of ‘iemand’
Lijdende voorwerpszin: lijdend voorwerp dat uit een hele zin bestaat. (vervangingsproef)

Bedrijvende vorm: het onderwerp van de zin doet iets.
Lijdende vorm: het lijdend voorwerp ondergaat een handeling
Iets is een lijdend voorwerp als je het van een bedrijvende vorm in de lijdende vorm kunt zetten. Maar bij sommige werkwoorden kan dan niet terwijl bij de werkwoorden wel altijd een lijdend voorwerp staat!
Hebben bezitten
Bevatten krijgen

Wederkerend werkwoord
Woorden die in de infinitief altijd ‘zich’ bij zich hebben.
1. Noodzakelijke wederkerende werkwoorden
Je rekent het voornaamwoord tot het gezegde. Je kunt ‘zich’ en ‘ons’ niet vervangen of weglaten door ‘een ander’.
2. Toevallig wederkerende werkwoorden
Het wederkerend voornaamwoord wordt gerekend tot een lijdend voorwerp.
Je kunt ‘zich’ en ‘ons’ vervangen door andere woorden.

5. Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat een aanvulling is op het gezegde. Het kan in naamwoordelijke en werkwoordelijke gezegdes voorkomen.
Kenmerken:
- Je kunt er ‘aan’ of ‘voor’ voorzetten
- Als er ‘aan’ of ‘voor’ voorstaat kun je het meestal weglaten
- Als het met ‘voor’ begint dan kun je dat meestal vervangen door ‘ten behoeve van’
- betreft nóóit een plaats of tijd
- aan wie/ aan wat + persoonsvorm + onderwerp + rest van de zin
voor wie/ voor wat
Meewerkende voorwerpszin: Meewerkend voorwerp dat uit een hele zin bestaat. (vervangingsproef)

6. Voorzetselvoorwerp
- het voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel
- dit voorzetsel kun je niet weglaten
- dit voorzetsel kun je niet vervangen
- het voorzetselvoorwerp heeft een figuurlijke betekenis
De voorzetselvoorwerpen komen vooral voor bij:
- werkwoorden met een vast voorzetsel (bv. Verlangen naar)
- werkwoordelijke uitdrukkingen met voorzetsel (bv. Hekel hebben aan)
- bijvoeglijke naamwoorden met een vast voorzetsel

7. Bijwoordelijke bepaling
Wanneer de zinsdelen geen andere functie hebben zin het bijna altijd bijwoordelijke bepalingen. Bijwoordelijke bepalingen kunnen uit woord(en) of een hele zin bestaan.
Bijwoordelijke bijzin: bijwoordelijke bepaling die uit een hele zin bestaat (vervangingsproef)
! Sommige bijwoordelijke bepalingen zijn een zinsdeelstuk dat is zo als het woord iets zegt over een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord.

8. Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is een zinsdeelstuk. Het is nooit een zelfstandig zinsdeel. De bepaling geeft extra informatie bij een bepaald woord. De bepalingen kunnen bestaan uit woord(en) of een zin. (bijvoeglijke bijzin)

9. Bepaling van gesteldheid
Het zegt altijd iets over het onderwerp én de persoonsvorm. Een bijwoordelijke bepaling of een bijvoeglijke bepaling kan een bepaling van gesteldheid zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.