Migratie en vervoer
H 1 migratie, zorg of zegen
§ 1 wat is migratie
§1.1 wat is een migrant?
Verhuizen is het wisselen van een woning binnen een gemeente. wanneer je van het ene administratie gebied vertrekt ( gemeente) naar het andere administratie gebied noem je dit ook wel migratie. Je hebt verschillende soorten vormen van migratie:
- urbanisatie het verhuizen van platteland naar stad
- suburbanisatie het verhuizen uit de stad naar omringende platteland en voorsteden
- urbanisatie graat percentage van de bevolking dat in de steden woont
- binnenlandse migratie het vertrekken en vestigen binnen het zelfde land
- buitenlandse migratie het vertrekken van het ene land naar het andere land.
- intraregionale migratie het migreren tussen gebieden ( gemeenten) binnen een regio
- interregionale migratie tussen verschillende regio’s
- remigratie terugkeer naar herkomstland ( na eerdere emigratie)
- selectieve migratie vooral bepaald deel van bevolking migreert geselecteerd op leeftijd, inkomen, etnische groep
- getrapte migratie verhuizing via tussenstations bijvoorbeeld: platteland – middel grote stad
– grote stad
- seizoensmigratie migratie gedurende een deel van het jaar ( bijv. oogstseizoen)
- cirkelmigratie migrantentrek heen en weer tussen woonplaats en werkplaats. Gezin trekt niet meer
- woonmigranten: mensen migreren omdat ze in een andere woning of nieuwe woonomgeving willen leven.
- selectieve migratie: migratie geselecteerd op nationaliteit, inkomen en leeftijd.
het verschil tussen het aantal mensen dat zich in een gebied vestigt en het aantal dat naar elders migreert noem je het migratiesaldo.
absolutie en relatieve migratie cijfers
- bij absolute cijfers gaat het om het totaal aantal migranten (1399)
- bij relatieve cijfers gaat het om het gemiddelde aantal migranten per 1000 inwoners ( promillages).
voorbeelden van bevolkingsgeografie in de bosatlas van:
- Nederland
* 44a/48a bevolkingsdichtheid: per economisch geografisch gebied
* 44b/48b bevolkingsspreiding: spreiding van steden en ligging van de Randstad
* 44c/48c bevolkingsgroei: jaarlijkse bevolkingsgroei per provincie met natuurlijke groei ( geboorte en sterfte cijfer) en migratiesaldo (vestiging en vertrek)
* 44d/48d geboorte en sterfte na 1840 in promillen ( per 1000 personen)
*46g/49g migratiesaldo van de binnenlandse migratie, waarbij suburbanisatie een grote rol speelt.
- Europa
* alleen 51e druk 64 bevolking: bevolkingsdichtheid, migratie en bevolkingsgroei
* alleen 52e druk 74 bevolking: bevolkingsdichtheid en bevolkingsgroei
* alleen 52e druk 75 bevolking: migratiesaldo, buitenlanders en asielzoekers
- de aarde
* 170c/192d bevolkingsgroei: verdubbelingtijd, mogelijk pushfactor voor migratie
* 170d/192d verstedelijking: toename van de verstedelijking; verschillen in urbanisatie door verschil in urbanisatiegraad
* 170g/192g groei van de wereldbevolking 1700-2010: met verdeling over continenten met apart India en China
§ 1.2 immigranten in soorten
allochtoon iemand die elders geboren is; uitheems (1 van de 2 ouders of beide ouders komen uit het buitenland.)
autochtoon iemand die ter plaatse geboren is; inheems ( beide ouders komen uit Nederland)
naturalisatie: het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.
voorwaarden:
- de meerderjarige (18 jaar) aanvrager is gedurende een periode van 5 jaar gevestigd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.
- er mogen geen bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland
- de aanvrager moet ingeburgerd zijn
- de aanvrager moet in de loop van de 5 jaar goed gedrag hebben getoond ( geen celstraf of een hogere boete dan € 453,78)
- de aanvrager moet afstand doen van de huidige nationaliteit.
§ 1.3 etnische minderheden
etnische minderheid, als je over deze term spreekt gaat het meestal om een groep allochtonen of personen:
- van een bepaalde nationaliteit;
- die binnen een gebied ( bijvoorbeeld een staat) een minderheid vormen;
- die zich in een sociaal- economische achterstandspositie bevinden.
§2 hoe komt migratie tot stand?
§ 2.1 de interactietheorie van ullman
interactiemodel van Ullman verklaart de uitwisseling personen, goederen, energie en informatie, en dus ook migratie
belangrijk voor deze uitwisseling zijn:
- complementarity /complementariteit vestigingsgebied heeft iets wat vertrekgebied mist, dit stimuleert verplaatsingen.
- intervening opportunities / tussenliggende mogelijkheden bieden dezelfde mogelijkheden dichter bij huis
- transferabillity/ verplaatsbaarheid loont uitwisseling de moeite gezien kosten, moeite en tijd?
migratiemodel oorzaken ( motieven), belemmeringen, omvang en richting van migratie in 1 model.
* push en pullfactoren: afstotende kracht van vertrekgebied en aantrekkingskracht
van vestigingsgebied; drijvende krachten achter migratie
* tussenliggende hindernissen maken migratie in praktijk moeilijk
* perceptie persoonlijk beeld van en verwachting over vestigingsgebied; positief
beeld stimuleert migratie
migratiemotieven en soorten migratie
- fysisch-geografische motieven natuurlijke oorzaken bijvoorbeeld
* natuurrampen ( overstromingen, langdurige droogte, aardbevingen en
vulkaanuitbarstingen)
* goed klimaat trekt bijvoorbeeld pensioenmigranten
- milieumotieven of ecologische rampen zoals bodemerosie, verwoestijning, verzilting etc.
- politieke motieven
* burger oorlogen/ etnische conflicten tussen stammen of etnische groepen
* onafhankelijkheid koloniën
* onderdrukking/ dictatuur ( schending van mensen rechten)
* politieke instabiliteit veroorzaakt angst en onzekerheid
- economische motieven armoede en werkloosheid in herkomstgebied
* arbeidsmigratie voor beter bestaan elders; permanent, maar ook seizoensmigratie en
cirkelmigratie
- sociaal-culturele motieven vanuit relaties tussen personen en groepen
* kettingmigratie men word aangetrokken door eerder gemigreerde familie of
dorpsgenoten die gunstige berichten sturen
* volgmigratie men volgt eerdere migranten
* gezinsherenigde migratie migrant laat gezin overkomen uit herkomstland
* gezinsvormende migratie kinderen van migranten laten huwelijkspartner
overkomen uit herkomstland
§3 binnenlandse migratie
§ 3.1 binnenlandse migratie naar soort
Nederland valt de binnenlandse migratie in de twintigste eeuw grofweg uiteen in vier periodes.
- tot 1960 urbanisatie: de migratie van het platte land naar de stad
de mensen die in deze periode migreerde waren vooral arbeidsmigranten
pushfactoren:
1) de opkomende mechanisatie zorgde voor minder werk op het platte land
2) het verdwijnen van de huisnijverheid
pullfactoren:
1) de toename van de industriële werkgelegenheid
2) beter betaald werk
3) mee voorzieningen op het gebied van onderwijs
4) er waren winkels en er was een beter gezondheidszorg
expulsiegebieden: gebieden die jarenlang achter elkaar een emigratie overschot kennen
attractiegebied: gebieden die jarenlang achter elkaar een migratie overschot kennen
- 1960-1975 suburbanisatie: de migratie van de stad naar het platteland rond de stad;
mensen zochten een nieuwe woning en woonomgeving, gecombineerd met een relatief gunstige ligging ten opzichte van de steden.
* in het begin van de 20e eeuw trokken veel jonge mensen uit Amsterdam naar
het omringende gebied, dit was vooral aantrekkelijk door de goeie spoorlijn
van/naar Amsterdam.
* in de jaren 60 werd de migratie massaler, algemene welvaart stijging, toenemende autobezit etc. Hierdoor werden plaatsen omringend aan een stad steeds groter.
Het ontstaan van agglomeraties ( steden met daaraan vastgegroeide gemeenten), de overheid wil de suburbanisatie reguleren. Groeikernenbeleid ( beleid waarin bepaalde dorpen als groeikeren aangewezen) deze dorpen mogen uitgroeien tot grote woonkernen.
* ouderen, minder draagkrachtige, studenten en buitenlandse migranten konden geen
verhuizing naar de suburbs realiseren. Zij bleven in de grote steden ( select. Migratie)
- 1975 -1980 desurbanisatie: suburbanisatie steeds verder van de stad;
na 1975 migreerden steeds meer mensen naar gebieden die nog verder van de steden aflagen. Sterk inwonersverlies bedreigde niet alleen stedelijke gemeenten, maar ook de daaraan vastgegroeide woonkernen of plaatsen op korte afstand van de steden. De steden met de eromheen liggende gemeenten kregen een negatief binnenlands migratiesaldo en de verder van de steden afgelegen gebieden een positief migratie saldo.
mensen migreerden vooral naar gebieden ver van de randstad af, zoals westelijk noord-brabant of gederland, vanwege hun aantrekkingskracht als woongebied.
- na 1980, maar vooral nar 1990 re-urbanisatie: mensen uit de (wijde) omgeving migreren weer naar de steden.
door selectieve migratie inden stadsbestuur minder belastinggeld; verpaupering van de stad.
oplossing: compacte-stadbeleid: beleid van de overheid om de stad weer aantrekkelijk te maken als woongebied. Na 1980 werd de re-urbanisatie steeds sterker. Jonge, goedopgeleide mensen met een hoog inkomen, ‘yuppen’ ( young urban professionals) of ‘dinkies’ (double income no kids), vestigeden zich in of nabij de binnensteden
voor veel gezinnen komen er ook nieuwe mogelijkheden in de buurt van de steden. De overheid zorgt voor VINEX-locaties dicht bij grote steden ( goed openbaar vervoer tussen deze nieuwe wijken en het centrum moeten de verkeersstromen van auto’s inperken.
§3.2 binnenlandse migraties op verschillende schaalniveaus
je kunt binnenlandse migraties indelen in verschillende schaalniveaus:
- provincie, je bekijkt het vertrek- vestigingoverschot per provincie
- per COROP gebied, je bekijkt het vertrek – vestegings overschot per COROP-gebied dit is een kleiner gebied dan een provincie
§ 3.3 de gevolgen van binnenlandse migratie op de ruimtelijke inrichting
de binnenlandse migratie heeft allerlei gevolgen gehad op infrastructuur, woningbouw en op de economie
ruimtelijke structuur: opbouw of inrichting van een gebied zoals die op een bepaald moment zichtbaar is. De opbouw van de stad veranderd continu met ruimtelijk processen: dat zijn processen die de ruimte veranderen zoals aanleg van nieuwe wegen, huizen etc.
gevolgen van de urbanisatie
de migratie van platteland naar steden zorgde vanaf het eind van de negentiende eeuw voor allerlei gevolgen op verschillende ruimtelijke schaniveaus.
Op nationaal schaal was er bijvoorbeeld:
- een toename van mensen in het westelijke deel van Nederland: een ruimtelijk gevolg.
- een toename in economische groei, omdat arbeidskrachten in de westelijke provincies een extra bijdrage leverden aan de productie in de secundaire of tertiaire sector.
op regionaal schaalniveau traden zowel effecten op in het vertrek- als het vestigingsgebied.
- het arbeidsaanbod werd in de expulsie gebieden zoals het noorden, minder groot. Door dit economische gevolg was er minder werkloosheid op het platteland dan het geval zou zijn zonder migratie.
- het vertrek van jonge mensen kan leiden tot vergrijzing. Door zo’n demografisch gevolg kan een vertrekgebied ook minder aanlokkelijk worden voor het bedrijfsleven. Of de vergrijzing zich ook daadwerkelijk voordoet hangt af van het tempo van de natuurlijke bevolkingsgroei.
- sommige regio’s kregen te maken met allerlei nadelige ruimtelijke en sociale effecten. Zo leidde het vertrek van veel mensen tot de zogenaamde kleine kernenproblematiek. voorzieningen verdween omdat ze door de teruglopende bevolking niet meer rendabel waren. Door de daling van het voorzieningsniveau en het verminderen van het verenigingsleven ging de leefbaarheid achteruit.
- er was in de loop van de twintigste eeuw in toenemende mate sprake van verschijnselen van congestie, zoals geluid- en stankoverlast en files. Dit kwam door de snelle groei van de steden vanaf het begin van de urbanisatie. Arbeiderswijken werden vaak dicht bij de fabrieken gebouwd
- de druk op de woningmarkt nam toe. Grondprijzen, maar ook huur- en koopprijzen van woningen stegen.
gevolgen van suburbanisatie
suburbanisatie heeft op nationaal schaalniveau nauwelijks gevolgen. De migranten blijven immers wonen binnen dezelfde regio. De gevolgen voor het vestigingsgebied en de wijken van waaruit men vertrekt zijn echter veel groter.
- voor de bewoner zelf had deze vorm van migratie vooral positieve effecten. Zij kwamen terecht in een rustigere woonomgeving, met meer ruimte en groen.
- toenemende verkeersstromen door groei van woon- werk, won- winkel en woon- recreatief
verkeer vereist veel extra ruimte. Die kostbare ruimte werd door infrastructuur steeds meer versnipperd. Ook zorgde het toenemende verkeer voor allerlei milieuproblemen.
- de selectieve migratie leidde in wijken met een vertrekoverschot niet alleen tot een vergrijzing. Ook het gemiddelde inkomen op wijkniveau daalde doordat de meer koopkrachtige bevolking vertrok.
- sommige wijkvoorzieningen in de steden verdwenen. Dit kwam door de afname van koopkracht.
gevolgen van re-urbanisatie
de re-urbanisatie heeft vooral gevolgen gehad op lokaal en regionaal niveau.
- de combinatie werk en wonen in de stad vermindert verkeersstromen richting steden.
- er komen meer woningen, wijkvoorzieningen en winkels in de binnensteden. De leefbaarheid vergroot doordat oude wijken worden opgeknapt.
- het inwoneraantal in de steden neemt toe. Er is een grotere vraag naar mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding, waardoor niet iedereen de kans heeft in een schone ‘ natuurlijke’ omgeving te recreëren.
§4 is Nederland een immigratie land?
§4.1 buitenlandse migratie
1945-1960
Nederland kende een emigratie overschot in begin van de jaren .
Nederlanders emigreerde naar ‘ traditionele imigratie landen zoals: Canada, de VS, australie en Nieuw Zeeland.
dit omdat
*er in Nederland een slechte economische situatie was
*de handel na de 2e wereldoorlog terug liep
* er veel werkloosheid was
de regering voerde een emigratie politiek
in de periode van 1945 tot 1960 emigreerden ongeveer 240 personen uit voormalig Nederlands-Indie. Hierbij zijn een aantal pieken te onderscheiden:
- ongeveer 200.000 immigranten kwamen vlak na het beëindigen van de tweede wereldoorlog en vooral toen Indonesië in 1949 onafhankelijk werd.
- In 1951 vestigden zich 12.500 molukkers in Nederland, hoofdzakelijjk oud- soldaten van het Koninklijk Nederlands Indisch leger.
- tussen 1952 en 1955 volgden nog eens 40.000 personen. Voor een deel ging het om ‘indische Nederlanders’; nakomenlingen van blanke Nederlandse mannen en Indonesiche vrouwen. De Indische Nederlandse moesten kiezen voor de Nederlandse of de Indonesische nationaliteit.
1960-1973
eind jaren 50 tekort laag geschoold personeel, aantrek van gastarbeiders.
vooral uit Zuid-Europese landen als portugal, Spanje, Italie, Joegoslavië en Griekenland. Later volgden Marokkanen en Turken. Het als tijdelijk bedoelde verblijf kreeg geleidelijk een permanent karakter. In 1973 bedroeg het aantal gastarbeiders ongeveer 100.000 persoenen.
1973 tot midden jaren 80
twee immigratiegolven kenmerken de periode na de oliecrisis van 1973
- de gezinshereniging. Gastarbeiders uit het middellandse- zeegebied met voldoende inkomen en woonruimte voor hung gezinnen, mochten vrouw en kinderen naar Nederland halen.
- de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Veel mensen verlieten Suriname uit vrees voor politieke moeilijkheden na de onafhankelijkheid. Daarnaast bleven de betere onderwijs- en werkmogelijkheden in Nederland belangrijke oorzaken voor deze volksverhuizing
midden jaren 80 tot nu
de migratie vanuit het Middellandse-Zeegebied veranderde langzaam van karakter. Gezinshereniging nam af en gezinsvormende migratie nam toe. De eerste groep gastarbeiders haalden uit hun land van herkomst huwelijkskandidaten voor hun kinderen, de zogenoemde tweede generatie.
In Nederland nam ook, net als elders in Europa, het aantal asielzoekers en vluchtelingen toe.
spreiding en samenstelling van de bevolking in de Bosatlas (51e en 52e druk)
* 27/31 verstedelijkt landelijk gebied: zes kaarten tonen de stedelijke ontwikkeling rond Amersfoort en de gevolgen daarvan; bruikbaar om verbanden te leggen
* 45 C en D / 52 a en c Nederland, regionale verschillen in sterfte cijfer en spreiding bejaarden, ten dele het gevolg van selectieve migratie
* 45 E,H, 46H/ 49H, 52 E en G Nederland, bevolkingspiramide en ontwikkeling leeftijdsopbouw
* 47 E/ 51 E allochtonen: spreiding vijf belangrijke groepen migranten
* 47 F / 51 F Nederland migratie; tussen landsdelen in 5 perioden tussen 1950 en 1999
§4.2 het migratiebeleid
het huidige toelatingsbeleid hangt vooral samen met internationale verdragen. Die staan boven de Nederlandse wet. Sommige verdragen hebben betrekking tot de internationale arbeidsmigratie. Andere verdragen zijn met name van betekenis voor de toelating van asielzoekers en vluchtelingen.
verdragen in verband met arbeidsmigratie
voor 1970 kon men gewoon een arbeider in dienst nemen maar daarna moest je een arbeidsvergunning aanvragen.
in 1991 werd het verdrag van Maastricht getekend(1981): het verdrag tot oprichten van de EU. Hierin werd ook afgesproken dat arbeidstekorten in een land eerst werden opgevuld met werklozen arbeiders uit andere EU lidstaten.
al eerder tekende een aantal Europese landen het akkoord van Shengen (1985) een belangrijk onderwerp in dit verdrag was dat illegale arbeidskrachten bij de buitengrens van de EU voorkomen moesten worden.
verdragen in verband met gezinsvorming, asielzoekers en vluchtelingen.
Nederland ondertekende in 1950 het europees verdrag voor de rechten van de mens. Het toelatingsbeleid was vrij soepel maar in de jaren negentig werd het strenger. Je moet nu voor een verblijf van langer dan drie maanden toestemming vragen en het verblijfsdoel opgeven. De belangrijkste verblijfsdoelen zijn: gezinsvorming, gezinshereniging, arbeid, studie of asiel. Als je mag blijven, krijg je een verblijfsvergunning en moet je deze vergunning elk jaar verlengen. Zo kan de overheid elk jaar verlengen. Zo kan de overheid elk jaar controleren of iemand nog aan de voorwaarden voldoet. Na vijf jaar kun je een vestigingsvergunning aanvragen. Zo’n vergunning heeft een onbeperkte duur.
het vluchtelingen verdrag van Geneve: hierin staat wat een vluchteling precies is.
een asielzoeker is een vreemdeling die op grond van het verdrag van geneve toelating vraagt. Word je toegelaten op basis van het vluchtelingenverdrag, dan ben je een vluchteling.
in 1997 werd het verdrag van Dublin getekend. Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Denemarken, Griekenland en Italië spraken het volgende met elkaar af.
het eerste land waar de asielzoeker terecht komt of waarvoor hij een visum heeft, is verantwoordelijk voor de asielaanvraag.
elk land legt de verdragen op een andere manier uit. In Nederland vind je die uitleg in de nieuwe vreemdelingenwet. Mag nu iedereen Nederland in? Volgens de vreemdelingen wet niet tenzij:
1) met hun komst een wezenlijk Nederlands belang gediend is, bijvoorbeeld arbeidsmigranten;
2) verdragen ( zoals het vluchtelingenverdrag of verdrag voor de rechten van de mens) daartoe verplichten;
3) er zwaarwegende humanitaire redenen zijn voor toelating, bijvoorbeeld oorlogsslachtoffers.
door de toename van het aantal asiel aanvraag in de jaren ’80 en ’90 bedacht de overheid een nieuw beleid voor het opvangen van asielzoekers.
als eerst moet een asielzoekers zich aanmelden in een van de vier aanmeldcentra: schiphol, Zevenaar, ter Apel en Rijsbergen. (De nieuwe vreemdelingenwet zorgt ervoor dat asielzoekers sneller dan voorheen duidelijkheid krijgen tegenover toelating). vervolgens word de aanvraag behandeld door de immigratie en naturalisatiedienst (IND).
als toegelaten asielzoeker kun je een van de volgende ‘ verblijfstitels’ verkrijgen:
1) A-status; je voldoet dan aan de definitie van vluchteling volgens het verdrag van Geneve. Met deze status heb je de meeste rechten. De A-status krijg je voor onbepaalde tijd.
2) C-status; dit is een vergunning tot verblijf (VTV) je komt hiervoor in aanmerking als de angst bestaat dat bij terugkeer de kans op een onmenselijke behandeling groot is of wanneer je in het land van herkomst traumatische ervaring hebt gehad. Deze status moet jaarlijks verlengd worden, maar wordt in principe niet ingetrokken
3) voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV) deze heeft te maken met de algehele situatie in het land van herkomst. Door bijvoorbeeld een burgeroorlog in het land van herkomst kan het tijdelijk niet mogelijk zijn iemand terug te sturen. Deze vergunning is tijdelijk. Is na drie jaar de situatie in het land nog niet verbeterd, dan kan de vergunning in een C-status worden omgezet.
4) alleen staande minderjarige asielzoekers (AMA). Als een minderjarige niet in aanmerking komt voor een A- of een C-status dan wordt geprobeerd de familie te vinden die in het land van herkomst voor de minderjarige kan zorgen. Lukt dat niet, dan krijgt het kind officieel een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige asielzoeker. Na tweemaal verlening voor een jaar kan de vergunning omgezet worden in een C-status.
Iedereen die toegelaten word, krijgt dezelfde rechten met betrekking tot werk, scholing, huisvesting en gezinshereniging. Als de asielaanvraag definitief wordt afgewezen beëindigt de overheid de opvang. De asielzoeker wordt dan uit huis gezet en moet uit Nederland vertrekken. Sommigen verdwijnen dan in de illegaliteit.
§4.3 de spreiding van immigranten over Nederland
Vreemdelingen zijn niet allemaal op dezelfde manier over Nederland gespreid. Die nationale verdeling werd en wordt bepaald door een aantal factoren.
- de spreiding van de bedrijfstakken.
- de aanwezigheid van landgenoten
- het spreidingsbeleid van de overheid
- de ligging ten opzichte van buurlanden.
‘ witte vlucht’ autochtonen verspreiden zich buiten de stadswijken.
ruimtelijke segregatie: wanneer sociaal economische groepen zich sterk in bepaalde stadsdelen concentreren noem je dat ruimtelijke segregatie betreft het allochtonen, dan spreek je ook wel over etnische segregatie.
de lokale spreiding kun je met de volgende oorzaken bepalen:
- de beschikbaarheid van goedkope huisvesting( de meeste allochtonen hebben een laag inkomen)
- het beleid van de woningbouwverenigingen en de lokale overheid
- de kettingmigratie( allochtonen zoeken elkaar op)
- de aanwezigheid van voorzieningen voor allochtonen
een multiculturele samenleving is een maatschappij waarin bevolkingsroepen met verschillende culturen op voet van gelijkwaardigheid naast elkaar leven.
veranderingen van culturen door contact met elkaar noem je ‘acculturatie’
soms passen immigranten hun cultuur volledig aan, dan spreek je over assimilatie.
meestal is er echter sprake van een wederzijdse beïnvloeding. In zo’n proces is er sprake van intergratie.
§5 internationale migratie
§5 internationale migratie op Europees schaalniveau
Na de tweede wereldoorlog kregen vrijwel alle landen in Europa te maken met een immigratiesaldo. Dit gebeurde echter niet gelijktijdig. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken, België en Luxemburg hadden in 1960 al een positief migratiesaldo. In landen in de periferie van Europa was de emigratie groter dan de immigratie. In 1992 hebben vrijwel alle landen van de EU een vestigingoverschot en daardoor heeft heel Europa een positief migratiesaldo.
in elk land van de EU wonen mensen met een andere nationaliteit dan die van landen uit de EU. De samenstelling van de migranten verschilt sterk van land tot land.
§ 5.2 / §5.6
mondiale migratiestromen: zuid- noord migratie
zuid noord migratie: uit ontwikkelingslanden naar ontwikkelde landen ( v.a. jaren ’50)
dit kwam onder andere door:
* dekolonisatie ( politieke zelfstandigheid van voormalige koloniën
hierdoor migreren 2 groepen:
- repatrianten keren terug naar hun vaderland zoals ambtenaren
- oorspronkelijke bewoners die meetrekken zoals Zuid- Molukkers die aan kant van
Nederlanders vochten of bewoners die onzekere toekomst vrezen
* verschil in welvaart en werkgelegenheid oorzaak arbeidsmigratie
* grote bevolkingsdruk
vooral trek naar West Europa en (minder) naar Verenigde Staten
vanwege
* banden met (voormalige) koloniale moederlanden in Europa
* grote welvaart
* grote vraag naar arbeidskracht bij economische groei
*andere landen staan permanente vestiging niet toe ( midden oosten Z-O Azië )
positieve gevolgen voor zuid- noord migratie voor zuid:
* verlichting bevolkingsdruk en economische druk
* overmaking geld door migranten naar herkomstgebied
negatieven gevolgen voor zuid- noord migratie voor zuid:
* vertrek geschoolden braindrain
* vernietiging sociale structuur, door vertrek jongeren en rijkeren
positieve gevolgen voor zuid- noord migratie voor noord:
* groei economie door aanvulling arbeidskrachten. bijv. bij vergrijzing
* verrijking samenleving multicultureel
negatieve gevolgen voor zuid- noord migratie voor noord:
* toestroom moeilijk in te dammen
* vraagt veel uitkeringen, opvang en procedures
* discussie: ‘ Nederland is vol’ soms inzet van racistische bewegingen
overmatige urbanisatie in ontwikkelingslanden
beschrijving:
Urbanisatie is te groot in verhouding tot huisvesting, werkgelegenheid en voorzieningen in steden, gevolg: overmatige urbanisatie door trek van platteland maar ook door hoge geboortecijfers in steden
Oorzaken voor overmatige urbanisatie:
- landvlucht: situatie op platteland is zo slecht dat mensen het platteland ontvluchten; door armoede en werkloosheid.
- uitstoot arbeidskrachten van platteland door bijvoorbeeld mechanisatie van landbouw of door ecologische problemen
- positief beeld van de stad komt vaak niet overeen met werkelijkheid
- urbanisatie wordt door overheid nauwelijks geregeld. Migratie naar steden wordt daardoor niet afgeremd.
Het afremmen zou kunnen worden opgelost door:
* het stimuleren van ontwikkelingen op het platteland
* beperken/reguleren nieuwe vestiging in steden
gevolgen overmatige urbanisatie voor het platteland
- verdwijnen van het werkende en meer kansrijke deel van bevolking
- verdwijnen van voorzieningen ( door het dalen van de koopkracht)
- verval landbouwsystemen ( zoals irrigatiesystemen die veel onderhoud vergen)
gevolgen overmatige urbanisatie voor de stad
* ontstaan megasteden ( door ongecontroleerde groei)
* sterk overheersende positie een of enkele steden ( primate cities)
* ontstaan van krottenwijken
problemen:
* slechte woningen en voorzieningen
* woning vaak illegaal
* vaak op gevaarlijke plaatsen
* risico voor gezondheid
* grote criminaliteit
* grote sociale ongelijkheid ( grote inkomensverschillen tussen sociale groepen en stadsdelen)
* grote informele sector
Onevenwichtig stedelijk patroon
een evenwichtig stedelijk patroon bestaat uit een netwerk van dorpen, kleine, middelgrote en grote steden. In veel ontwikkelingslanden is het patroon onevenwichtig door het ontbreken van belangrijke middelgrote steden en de overheersende rol van een zeer grote stad (primate city)of enkele zeer grote.
hier wonen niet alleen veel mensen, maar vinden we ook een te groot deel van werkgelegenheid en voorzieningen. Het kolonialisme heeft bijgedragen aan dit probleem, omdat men vaak vanuit een haven stad opereerde en het platteland zag als leverancier van grondstoffen en landbouwproducten.
megasteden
er ontstaan vooral in ontwikkelingslanden door overmatige urbanisatie gigantische grote steden met tientallen miljoenen inwoners. Een bekend beeld ins de overvolle stad met verkeersopstoppingen, lawaai, stank, slechte voorzieningen en veel werklozen. Door bestuurlijke problemen en de veeal illegale vestiging is de omvang van veel megasteden slechts bij benadering bekend. Geschat wordt dat er in 2000 twinting steden waren met 10. tot 30 miljoen inwoners, waarvan zeventien in ontwikkelingslanden.
informele sector
de informele sector bestaat uit werk dat niet formeel ( volgens de regels) is geregistreerd, zwart of grijs werk. Het is een verzameling baantjes die nog enig inkomen verschaft aan werklozen in de steden in ontwikkelingslanden zoals schoenpoetsen, straathandel en sjouwwerk. Kenmerkend zijn het arbeidsintensieve karakter, geringe investeringen en laag technische peil, waardoor het voor iedereen bereikbaar is. Veel kinderarbeid en slechte medische voorzieningen.
Spreiding buitenlanders/ allochtonen in de bosatlas
52e druk: geeft informatie over spreiding op lokale schaal over Den haag, 50 E-G, regionale en nationale schaal voor Nederland, 50 A-D en 51 A-E kaartblad 75 toont de spreiding in Europa en stromen asielzoekers met herkomst- en bestemmingslanden.
H2 vervoer
lokaal niveau: plaatselijk
regionaal niveau: streek, provincie en landsdeel
nationaal niveau: landelijk
internationaal niveau: grensoverschrijdend
mondiaal niveau: wereldschaal
( fluviaal niveau: stroomgebied(meer toepasselijk op natuurlijke processen))
begrippen vervoer
* mobiliteit ( bij vervoer): mate van verplaatsing personen en transport goederen; ook mate van doorstroming van verkeer
* vervoer: verplaatsing van personen of goederen
* transport: manier waarop vervoer plaatsvindt; vervoerswijze
* opslag: tijdelijk bewaren van goederen om ze later verder te vervoeren
* overslag: overbrengen van goederen van het ene op het andere transportmiddel
* transfer: overstappen van personen eventueel op een ander vervoersmiddel
* doorvoer/transit: transport goederen via eigen land naar ander land
* vervoerder: voert transport uit
* verlader: opdrachtgever van transport
* distributie: verspreiding van goederen vanuit een punt
* distributie centerum: centrum van waaruit distributie plaats vind en waarin opslag en
en bewerkingen/opslag plaats vind
*logistiek: organisatie en uitvoering van vervoer ( transport, opslag en distributie)
* infrastructuur: alle voorzieningen die nodig zijn om een gebied te gebruiken zoals wegen, spoorwegen, elektriciteit en telefoonkabels
* locatie: vestigingplaats, ligging bedrijven
* zichtlocatie: vestiging op goed zichtbare plaats, zoals langs een snelweg
* mainport locatie: vestiging bij een mainport
* locatie beleid: beleid overheid bedrijven te laten vestigen op geschikte plaatsen
zoals:
- bij centraal station: als er veel mensen komen, A locaties
- bij afrit snelweg: als auto nodig is of veel transport, C-locatie
* terminal: punt waar goederen of personen aankomen en vertrekken
* inladterminal: landinwaarts gelegen overslagstation
* achterland: gebied waarvan aan- en afvoer van goederen of personen via een bepaalde haven of luchthaven loopt
* agglomeratie-effect: verschijnsel dat bedrijven zich graag vestigen bij andere bedrijven, zodat er steeds meer concurrentie van bedrijven optreed.
* congestieverschijnselen: verschijnselen die het gevolg zijn van te veel mensen of te veel bedrijven op een plaats zoals filevorming, milieuproblemen en ruimtegebrek
* telematica: toepassing van informatica (computer) bij communicatie over grote afstand
* relatieve afstand: afstand gemeten in tijd, moeite en/of kosten, ook kunnen psychologische aspecten een rol spelen
* absolute ligging: exacte ligging zoals bijvoorbeeld de geografische coördinaten
* relatieve ligging: ligging ten opzichte van..
toelichting
bereikbaarheid
dit is de mate waarin bepaalde plaatsen kunnen worden bereikt bijvoorbeeld door woon-werkverkeer of transportbedrijven. Wordt de bereikbaarheid minder, dan neemt de mobiliteit af, want ten koste gaat van de economie. Bereikbaarheid is ook een hoofdzaak voor het functioneren van Nederland als distributieland en het handhaven van de belangrijkste rol van luchthaven Schiphol en zeehaven Rotterdam in het internationale vervoer.
achterland
mede bepaald door:
- transportmogelijkheden en bereikbaarheid zoals de bevaarbaarheid van water wegen; zonder de rijn zou Rotterdam nooit zo’n grote rol spelen
- politieke toegankelijkheid; tijdens de koude oorlog vormde het ijzeren gordijn een barriere voor het goederentransport en personen vervoer
- bevolkingsomvang; bepaalt de omvang van de economische activiteiten, samen met de economische situatie: welvaart, koopkracht, bedrijvigheid.
logistiek
dit komt voor uit veranderingen van de transportsector waarbij naast het vervoer steeds meer activiteiten door de transportondernemer zelf worden ondernomen. In het begin hield het transportbedrijf zich uitsluitend bezig met het transport, later kwam er opslag en overslag bij. Tegenwoordig heeft het transportbedrijf vaak de hele organisatie van het vervoer in handen, de logistiek. Het logistieke bedrijf moet zorgen dat het product op de juiste tijd, in de juiste hoeveelheid op de juiste plaats is, en dat zonodig de juiste bewerkingen worden gedaan.
telematica
de organisatie van het vervoer is dermate ingewikkeld dat het gebruik van de computer en telecommunicatietechnieken van groot voordeel zijn. Het maakt ingewikkelde transportnetwerken beheersbaar en leidt tot schaalvergroting en kostendaling. Denk bijvoorbeeld aan het volgen van transportmiddelen over grote afstanden, het beheer van de opslag van goederen en de planning van transporten.
Infrastructuur
dit zijn de voorzieningen die nodig zijn om een gebied voor een bepaald doel te gebruiken zoals wegen, elektriciteit en telefoonkabels. Vervoersinfrastructuur concentreert zich op verbindingen zoals wegen, en waterwegen.
inlandknooppunt, inlandterminal
dit is een vervoersknooppunt of overslagplaats die landinwaarts is gelegen langs een vervoersas. Goederen worden per binnenschip of trein vervoerd tussen mainport, in dit geval zeehaven Rotterdam, en het inlandknooppunt in het achterland. Doel is het wegverkeer rond de mainport te verminderen en files te omzeilen.
transportnetwerken
transportnetwerk: stelsel van transportlijnen en transportknooppunten waarlangs transport plaats vind. Onderdelen daarvan zijn:
- verzamelnetwerk: bijeenbrengen van goederen
- verplaatsnetwerk: vervoer verzamelde goederen naar regio van bestemming
distributienetwerk/verdeelnetwerk: verspreiding van goederen
knooppunt: schakels in netwerken
v.b.:
- intercontinentaal knooppunt, mainport: schakel in verplaatsingsnetwerk zoals Europa – Noord-Amerika bijvoorbeeld Rotterdam als transitohaven.
- continentaal knooppunt, schakel in verzamelnetwerk en distributienetwerk bijvoorbeeld Duisburg als eindhaven.
- intermodaal knooppunt, hier wordt van transportmiddel gewisseld bijvoorbeeld van binnenvaartschip naar vrachtauto
vervoersassen: verbindingslijnen tussen twee knooppunten met meerdere transportmogelijkheden.
intermodaal vervoer
vervoersmodaliteit: bepaald transportmiddel
intermodaal/ multimodaal vervoer: met inzet van verschillende transportmiddelen
intermodaal vervoer belangrijk voor mainportstatus
intermodaal vervoer belangrijk voor oplossing vervoersproblemen: voorkomen filevorming en verminderen milieubelasting
factoren voor keuze van een vervoersmiddel
- soort product
- snelheid vervoer (incl. laden en lossen)
- flexibiliteit van vervoersmiddel ( van deur tot deur)
- hoeveelheid goederen
- kosten
- afstand
toelichting
vervoersmodaliteiten
de keuze van het transportmiddel speelt tegenwoordig een belangrijke rol onder andere door de sterke concurrentie, de veranderingen in de bedrijfsvoering, de milieueisen en congestieverschijnselen als filevorming. Een oplossing van vervoervraagstukken is de inzet van meerdere vervoersmodaliteiten, ofwel gebruik van verschillende vervoersmiddelen
vervoersknooppunten
vormen met de transportlijn een netwerk waarin de distributie van personen en goederen wordt geregeld. Mainport staan centraal in dit netwerk. Vanuit die mainport vertakt het netwerk zich steeds fijnmaziger. Langs deze vertakking gaan producten of persoenen in twee richtingen:
* naar de mainport: verzameling in de mainport vanuit allerlei punten in de regio
* vanuit de mainport, verspreiding over de regio, verdeling of distributie
hub-and-spokesystem
een aanduiding van een transportnetwerk in de luchtvaart. Het susteem houdt in dat vervoersstromen over een lange afstand (intercontinentaal) gebundeld worden en slechts plaatsvinden tussen een beperkt aantal mainports. De hub (spil) is de mainport en de spokes (spaken) zijn de luchtlijnen die zorgen voor het transport van en naar het achterland.
vervoer in de bosatlas
- 28/32 Nederland provincies: met overzicht van hoofdlijnen vervoersinfrastructuur
-52/58 Nederland verkeer/vervoer: intensiteit water-, auto- en spoorwegen, ontwikkeling wegennet, autoverkeer, openbaar vervoer
- 55b/61b: Nederland stedelijke knooppunten en mainports: plaats mainports in de ruimtelijke inrichting van Nederland
-56g-64g: Nederland zure regen: rol verkeer in milieuproblematiek
-57/65: Nederland distributieland: vervoersstromen, handel, werkgelegenheid en vestigingsplaatskeuze
- 166a en b, 167C/ 188a en b,189 c de aarde energie en mijnbouw: voorbeelden mondiale vervoersstromen
- 175B-G/195 C-G de aarde buitenlandse handel, in- en uitvoer: beeld van belangrijkste handelslanden en samenstelling van het handelspakket
- 185,186 / 198, 141 de aarde internationalisering en global shift, Japan: verschuiving van handel en vervoer
Soort vervoersmiddel Voordeel nadeel
Trein - grote capaciteit
- weinig luchtverontreiniging
- geen files - hoge vaste kosten
- niet flexibel, niet van deur tot deur
- vrij traag
Vrachtauto - snel
- flexibel - luchtverontreiniging
- risico file
- duur
Binnenvaart - grote capaciteit
- goedkoop
- weinig verontreiniging
- weinig ruimte beslag
- geen files - niet flexibel, niet van deur tot deur
-traag
Pijpleiding - nauwelijks ruimtebeslag
- goedkoop
- geen verontreiniging
- geen files - niet flexibel
- alleen geschikt voor bepaalde goederen
algemene oorzaken sterke groei vervoer
* groei welvaart
daardoor:
- meer vraag naar goederen en meer vakantiereizen
- hogere eisen aan producten/ vraag andere producten die vaak van ver vervoerd moeten worden
schaalvergroting in productie geeft kostenvoordeel maar vraagt groter afzetgebied
multinationals produceren vaak in gebieden met laagste kosten bijvoorbeeld veel productie naar lagelonenlanden overgebracht
meer mogelijkheden door politiek en economische ontwikkeling open grenzen EU, vrijhandelsstreven van internationale economische organisaties
globalisering, internationalisering steeds meer contacten over hele wereld; wereld is globale village
technologische ontwikkeling transportmiddelen meer capaciteit, sneller, lage prijs
zoals:
- mammoettankers: en veel grotere vliegtuigen: grote capaciteit dus kostenvoordeel
- containerschepen/ containerisatie: spaart werk bij overslag en distributie
- hogesnelheidstreinen: snel, alternatief voor personenvervoer per auto en vliegtuig
verbetering van infrastructuur: kleinere relatieve afstand
ontstaan van vervoersstromen
die zijn afhankelijk van:
- complementariteit ( complementarity) gebieden vullen elkaar aan doordat er verschillen zijn; zo’n verschil is de hoogte van de lonen. De overplaatsing van productie naar lagelonenlanden ( ontwikkelingslanden) heeft gezorgd voor veel extra transport, omdat de producten vaak bestemd zijn voor ontwikkelde landen.
- tussenliggende mogelijkheden (intervening opportunity) beperkt de afstand van vervoersstromen.( interactiemodel van Ullman)
- transporteerbaarheid (transferabillity) vervoer moet mogelijjk zijn (zonder schade) en het moet economisch haalbaar zijn. Technologische ontwikkelingen hebben de transporteerbaarheid sterk vergroot, bijvoorbeeld koeltechnieken, mamoettankers en containerschepen. ( interactiemodel van Ullman)
- welvaart bij groeiende welvaart nemen de wensen toe, bijvoorbeeld in ieder seizoen verse groenten, als het moet uit West-Afrika. De ontwikkeling in toerrisme, vaker op vakantie en naar verre bestemmingen, is ook veelzeggend.
- politieke situatie zoals samenwerkingsverbanden, open grenzen. De goederenstroom naar bepaalde landen kan door handelspolitiek worden beïnvloed.
- beleid multinationals bijvoorbeeld producten elders laten produceren, bijvoorbeeld uitbesteding van een deel van het productieproces aan bedrijven in Zuid-oost Azie
- schaalvergroting: op een beperkt aantal plaatsen wordt in grote hoeveelheden geproduceerd. De besparing die dit oplevert maakt de extra transportkosten goed.
specifieke oorzaken sterke groei vervoer naar schaalniveau
(mondiaal: tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen)
* ontwikkelingslanden belangrijke grondstofleveranciers
* veel productie overgeplaatst naar lage loon landen
* verschuiving economisch zwaartepunt naar zuidoost-azie
* opkomst newly industrailising countries NIC
Europa
* vervoer sterk gestimuleerd door Europese Unie
* open grenzen vanaf 1992
* Europese unie subsidieert verbetering infrastructuur vooral grensoverschrijdend
* uitvoering belangrijke infrastructurele werken: zoals rijn-main- donaukanaal, kanaaltunnel en hoge snelheidslijn
* verdwijnen communisme, beindiging koude oorlog, neerhalen ijzeren gordijn oost europa opengelegd
Nederland
* suburbanisatie heeft tot sterke toename woon-werkverkeer geleid
* spreidingsbeleid van de Nederlandse overheid van Randstad naar periferie
* spreiding bedrijven in de Randstad naar aangrenzend gebied door congestieverschijnselen
mainports
mainport: intercontinentaal knooppunt met aansluiting op diverse transportmogelijkheden
plaats transportnetwerk: intercontinentaal knooppunt
mainports hebben grote economische betekenis
* in aandeel bruto nationaal product
* grote directe en indirecte werkgelegenheid
voorwaarden voor mainport
- veel frequente verbindingen met andere mainports
- sterke economische uitstraling
- goede voorzieningen ( veel logistieke centra)
- intermodaal ( de keuze uit meerdere transportmogelijkheden naar het achterland)
- goede bereikbaarheid voor omgeving en achterland
in Nederland
* zeehaven Rotterdam en luchthaven schiphol
toelichting
newly industrailising countries
dit zijn landen die recent een sterke economische ontwikkeling hebben doorgemaakt zoals Taiwan, Zuid-Korea en Brazilie. Door deze ontwikkeling behoort de traditionele verdeling in een ontwikkelde en niet ontwikkelde wereld tot het verleden. Wel hebben een aantal NIC’s nog bepaalde kenmerken van een ontwikkelingsland zoals grote sociale en economische ongelijkheid. De opkomst van de NIC’s heeft invloed op de vervoersstromen door extra handel en verplaatsing van goederenstromen onder andere richting lagelonenlanden
globale shift
dit is de verschuiving van het mondiale economische zwaartepunt, het middelpunt van de economische activiteiten. Hierdoor hebben vervoersstromen zich verlegd, vooral naar Zuidoost-Azie. Zie ook bosatlas 52e druk 198 en 141.
Oorzaak: is de aanvankelijk de economische vooruitgang van Japan, gevolgd door Singapore, Honkong, Taiwan en Zuid-Korea (Aziatische tijgers) inmiddels heeft dit proces zich verplaatst naar Thailand en Indonesië, en lijken India en China aan de beurt te zijn. Indonesië, India en China hebben door hun grote bevolking natuurlijk een enorm aanbod van goedkope arbeidskrachten ( lage lonen).
de global shift en de groei van de newly industrailising countries zijn sterk afhankelijk van de economische ontwikkeling.
agglomeratie-effect
bedrijven worden aangetrokken door agglomeratievoordelen:
- goedkope onderlinge toelevering van goederen, bijvoorbeeld in chemisch complex rijnmond goed zichtbaar door alle buizen die tussen bedrijven lopen
- aanwezigheid van geschoold en ervaren personeel.
- goede infrastructuur; als er veel bedrijven bij elkaar zitten loont het de moeite kostbare infrastructurele werken uit te voeren zoals het uitbaggeren van de eurogeul bij Rotterdam en de aanleg van de hogesnelheidslijn- zuid vanuit schiphol.
- het makkelijk onderhouden van persoonlijke contacten, wat vooral bij dienstverlening vaak erg belangrijk is
er zijn ook agglomeratienadelen: zoals ruimtegebrek, congestieverschijnselen en milieuvervuiling. Uit het feit dat de concentratie van bedrijven nog steeds doorgaat, kun je afleiden dat de voordelen overheersen. Door het agglomeratie-effect heeft bijvoorbeeld mainport schiphol sterke aantrekkingskracht op bedrijven die veel contacten met het buitenland onderhouden.
vestigingsgedrag en vervoer
- krijgt alles zijn plaats door vervoer?
het kiezen van een vestigingsplaats is niet altijd eenvoudig. Elk bedrijf let bij die keuze op de meest winstgevende vestigingsplaats. De vestigingskeuze van een bedrijf hangt samen met vestigingsfactoren ( locatie factoren) dit zijn factoren als vervoer of de ligging ten opzichte van het vervoerssysteem. Je moet hierbij denken aan de relatieve ligging ten opzichte van de grondstoffen, halffabrikaten, klanten en werknemers. Naast relatieve ligging gaat het om factoren als grondprijzen,bouwkosten,huurkosten,loonkosten,opleidingsniveau arbeidsklimaat,beschikbaarheid vakkennis, economische stabiliteit, het belastingklimaat,de aanwezigheid van toeleveranciers of politieke factoren zoals de wetgeving of beschikbaarheid van subsidies. Al deze factoren kunnen van regio tot regio en val land tot land verschillen
* industrie en locatie
veel industriële bedrijven vestigen zich of bij de vindplaats van de grondstoffen, of bij de afzetmarkt. Het komt ook voor dat bedrijven zich tussen de vindplaats en afzetmarkt vestigen. Het soort vervoer, de omvang van het vervoer en de intensiteit van het vervoer verschillen sterk van bedrijf tot bedrijf daarom zijn er verschillende locatiefactoren.
- vestiging bij de grondstoffen
een bedrijf dat massala hoeveel heden zware grondstoffen gebruikt en tijdens het productieproces veel van het gewicht van de grondstoffen verliest, zal niet de grondstoffen maar het product gaan vervoeren. Dit bedrijf vestigt zich bij de grondstoffen.
Bijv suikerbieten, 1kg suikerbiet levert 40 suikerklontjes op grotendeels van de suikerbiet word weg gegooid.
- ligging van vervoersknooppunt
een bedrijf vestigt zich bij een vervoersknooppunt als het een grondstof met een groot volume gebruikt en het zich niet op de vindplaats kan vestigen. Het transport van bulkgoederen naar dit knooppunt moet dan goedkoop zijn. Als de bulkgoederen over korte afstand vervoerd moeten worden, dan zijn pijpleidingen het goedkoopst. Denk maar eens aan het transport van olie en/of gas vanuit de Noordzee naar het vasteland. Voor langere afstanden worden tankers ingeschakeld en kiest de verwerkende industrie (olieraffinaderijen) een zeehavenlocatie. Dit is economisch het gunstigst, omdat er per volume-eenheid de laagste vaste kosten zijn en geringe variabele kosten. Als er geen scheepvaart mogelijk is, komt de trien in aanmerking.
bijv olieraffinaderijen
-industrie bij de afzetmarkt
gebruikt een bedrijf weinig en lichte grondstoffen en neemt tijdens de productie het volume en de kwetsbaarheid van het product toe, dan is het meestal handiger een goedkoper de grondstoffen te vervoeren in plaats van het eindproduct. Ook legt de houdbaarheid van een grondstof of een eindproduct beperking op aan de transporttijd. Denk bijvoorbeeld aan een tuinbouwbedrijf dat groente laat inblikken
-industrieën zonder voorkeur voor een speciale vestigingsplaats
sommige bedrijven zijn ‘footloose’ zij zijn niet gebonden aan een bepaalde vestigingsplaats. Deze bedrijven gebruiken bijvoorbeeld meer grondstoffen of halffabrikaten die een verschillende herkomst hebben. Als hun afzetmarkten dan ook nog erg verspreid zijn, maakt het wat transportkosten betreft niet veel uit waar zij zich vestigen. Er wordt wel naar de beste omstandigheden gekeken, bijvoorbeeld de kosten van de grond en de beschikbare ruimte. Deze bedrijven kiezen gemakkelijk voor een andere vestigingsplaats als de productieomstandigheden wijzigen
bijv: productie van bedden
*kantoorlocaties
bij het kiezen van een vestigingsplaats voor kantoren spelen bereikbaarheid, parkeergelegenheid, huurprijsniveau, uitstraling, sociale veiligheid, overheidsbeleid en imago een rol. Welke locatie uiteindelijk wordt gekozen, hangt sterk af van de soort gebruiker
de meest voorkomende locaties voor kantoren zijn:
- knoop punten van openbaar vervoer
de kantoorgebouwen op deze knooppunten zijn bereikbaar voor een groot aantal forensen die met het openbaar vervoer willen reizen. De gebruikers van deze kantoren noem je ook wel stationaire. Het zijn meestal overheidsinstellingen en andere non-profit organisaties die tot doel hebben het woon-werkverkeer per auto te beperken. De Nederlandse overheid doet dit bijvoorbeeld via het zogenaamde ABC-locatie beleid. Bij kantoren op A locaties zijn werknemers nauwelijks afhankelijk van de auto en hebben die kantoren een relatief klein oppervlakte nodig. Bij kantoren op C-locaties is het tegendeel het geval. Het imago en herkenbaarheid speelt bij de keuze van de vestigingsplaats geen rol.
- langs autosnelwegen
twee gebruikersgroepen vestigen zich graag bij snelwegen, de zogenaamde ámbulanten’ en de ‘visualisten’ de eerste groep verleent overwegende diensten buiten de deur van het kantoor. Het kantoor vormt een uitvalsbasis. Een centrale ligging en de nabijheid van een snelweg zijn daarbij belangrijk. De visualisten willen graag gezien worden. Voor hen is het van belang dat op het gebouw de naam van het bedrijf van veraf te zien is. Zij kiezen voor een zicht locatie aan de snelweg. In Nederland zijn dat de zogenaamde C-locaties
- in een historische en statige omgeving
tot deze zogenaamde ‘classiciten’ behoren juristen accountants en ambassades. De status van monumentale panden geeft hen meer aanzien. Bovendien hebben veel van deze bedrijven een baliefunctie: dat wil zeggen dat de klanten naar het kantoor moeten komen. Vandaar het belang van de centrale ligging, zodat passanten makkelijk binnen kunnen lopen. Deze locaties bevinden zich vaak in (de buurt van) de binnenstad. De doorgaans slechte bereikbaarheid en een tekort aan parkeergelegenheid zijn voor de gebruikers van deze locatie niet zo’n probleem
voor een aantal andere kantoren is het kantoor van ondergeschikt belang. Maar het gebouw moet bereikbaar zijn met de auto en je moet er makkelijk kunnen parkeren. De huurprijs moet zo laag mogelijk zijn. B ij deze modalisten horen veel handels en transportbedrijven.
* winkels en locaties
bij de locatie van winkels speelt vervoer een grote rol. Voor de consument moet de winkel goed bereikbaar zijn. Hij moet de gekocht goederen makkelijk kunnen meenemen. Een winkelier moet zijn producten makkelijk kunnen aanvoeren.
tot de tweede wereldoorlog was het spreidingspatroon van winkels erg eenvoudig. De meeste mensen deden hun dagelijkse boodschappen in de buurtwinkel. De meer duurzame goederen konden in het wijkwinkelcentrum of in een dichtbijgelegen (kleine) stad worden gekocht. En voor de goederen die maar af en toe werden aangeschaft, bezocht men het centrum van een grote stad.
een aantal ontwikkeling zorgden voor verandering in deze spreiding van winkels.
- in oude buurten en wijken nam het aantal inwoners af. De gezinnen met kinderen vertrokken uit de steden en maakten plaats voor een- en twee persoonshuishoudens met een ander koopgedrag
- de mobiliteit nam toe, waardoor de consument kon kiezen in welke winkel en in welke plaats hij zijn boodschappen deed.
-door de komst van koelkasten en diepvriezer kon de consument in een keer voor de hele week zijn boodschappen doen
nieuwe winkeliers maakten gebruik van de toegenomen mobiliteit van de consument. Ze openden winkels langs autosnelwegen en op bedrijventerreinen. Bovendien is voor een aantal winkels, meestal zaken die omvangrijke producten verkopen, vestiging in het stadscentrum onmogelijk geworden. om hun producten te laten zien hebben ze grote showrooms en magazijnen nodig. De huurprijzen in de stad zijn vaak te hoog, terwijl de vrachtauto’s die nodig zijn om de producten aan en af te voeren bijna niet in de stad kunnen komen. Ook allerlei voorschriften over laad en lostijden belemmeren steeds meer de bereikbaarheid van de centra van grotere steden. Daarom vindt de verkoop van auto’s, boten, caravans, meubels, bouwmaterialen, tuinbenodigdheden, woninginrichting en doe het zelf artikelen over het algemeen op bedrijventerreinen aan de rand van of buiten de stad plaats.
de laatste decennia zijn er een soort superwinkels verschenen: de megastores. Deze grootschalige winkels, bijvoorbeeld IKEA, macro en maxis zijn niet afhankelijk van de aanwezigheid van andere winkels om voldoende publiek te trekken. Ze zijn zelf zeer aantrekkelijk. Terwijl voor veel winkels geldt dat de vestigingsplaats de omzet bepaalt, geldt dit voor de megastores veel minder. Hun aanbod is zo aantrekkelijk dat er toch wel voldoende klanten komen, mits een of meerdere steden in de directe omgeving liggen en de vestigingsplaats goed bereikbaar en toegankelijk is voor bezoekers met een auto
mainport zeehaven rotterdam
Voldoet aan voorwaarden mainport
* sterk intercontinentaal net van verbindingen door veel lijndiensten per zeeschip
* sterke concentratie van zeehavengebonden industrie en diensten
* goede voorzieningen als haveninstallaties en industrie parken
* intermodaal door keuze uit binnenvaart-, weg- en spoortransport en pijpleiding (wordt nog versterkt door betuwe lijn)
andere voordelen:
- goede ligging aan de Noordzee en de Rijn.
- ligging midden in een economisch belangrijk gebied
- goede bereikbaar voor grote schepen ( door eurogeul en nieuwewaterweg)
- gemeentelijk havenbedrijf reageert snel op nieuwe ontwikkelingen
- al jaren grootste wereldhaven
- sterke positie voor massagoederen ( bulkgoederen zoals graan, aardolie en steenkool)
economische betekenis:
8% aandeel bruto nationaal product
veel werkgelegenheid
- directe werkgelegenheid ( daalt door mechanisatie bijvoorbeeld in overslag)
- veel indirecte werkgelegenheid ( zoals chemische industrie, distributiecentra,
transportsector, handel)
Bedreiging voor de mainport:
- concurrentie nabijgelegen zeehavens: zoals Antwerpen en Hamburg met lage tarieven
- beperkt aandeel in sterk groeiend containervervoer
- filevorming
Mainport luchthaven schiphol
* voldoet aan voorwaarden mainport maar minder overtuigend dan mainport Rotterdam
- sterke intercontinentaal net van verbindingen
- schiphol en omgeving trekken veel nieuwe bedrijven aan
- luchthavenfaciliteiten hebben goede naam
- veel voorzieningen
- intermodaal door keuze uit lucht-,weg- en spoorvervoer
andere voordelen:
-KLM, onderdeel van Air France – KLM, grote luchtvaartmaatschappij en lid van sterke luchtvaartalliantie
- nabijheid Amsterdam met veel bedrijven en goede voorzieningen
economische betekenis:
2% aandeel bruto nationaal product
veel werkgelegenheid
- directe werkgelegenheid: Schiphol zelf en vestigingen luchtvaartbedrijven.
- indirecte werkgelegenheid: opslag vracht en onderhoud vliegtuigen, sterk
agglomeratie effect.
Bedreiging voor de mainport
* thuismarkt Nederland klein
* uitbreiding infrastructuur verloopt laag
* grens groeimogelijkheden schiphol komt in zicht
* ook concurrenten van de KLM sluiten sterke allianties
luchthaven schiphol en zeehaven Rotterdam in bosatlase
- 20 A/ 24 A Amsterdam stad en omgeving: de ligging van schiphol ten opzichte van Amsterdam
- 21 A/ 25 A Rotterdam Agglomeratie: overzicht van stad en havengebied
- 21 B7 / 25 B7 Rotterdam havens: geeft zicht op groei havens en havengebonden bedrijven
- 72-82 Europa Mainport/verkeer: voor vergelijking mainport Rotterdam en schiphol met omliggende concurrenten, spoorwegennet en hogesnelheidslijnen.
- alleen 52e druk kaart 83: Europa vervoer o.a. transportassen en vliegverkeer schiphol.
* meer vervoer meer problemen
de groei van de vervoersstromen wordt veroorzaakt door:
- demografische ontwikkelingen. Bevolkingsgroei betekent meer transport van goederen en toename van vervoerdeelnemers
- maatschappelijk ontwikkelingen, zoals individualisering. Ieder heeft zo zijn eigen dagprogramma
-groei van de economie. De welvaartsgroei zorgt voor meer autobezit en een groeiende vraag naar producten. Er zijn daarvoor meer verplaatsingen van goederen en mensen
- ruimtelijke ontwikkelingen. Scheiden van woon- en werkgebieden, waarbij het werk zich sterk concentreert op plaatsen langs autosnelwegen, roept extra verkeersstromen op.
- de verbeteringen van de infrastructuur door de overheid. Betere infrastructuur vergemakkelijkt het vervoer, maar lokt ook vervoer uit. De overheid heeft in de afgelopen decennia vooral geïnverteerd in het wegennet. Het wegverkeer is dan ook sterk toegenomen. De aandacht voor het openbare vervoernetwerk is steeds gering geweest
problemen
de toename van vervoersstromen leidt tot een aantal problemen, zoals:
1) een toenemend beslag op de kostbare ruimte in Nederland. Vooral in de omgeving van grote stedelijke gebieden is dit probleem aanwezig.
2) een sterke compartimentering van de ruimte ( de ruimtelijke scheiding tussen twee of meer gebieden als gevolg van de aanleg van (spoor)wegen, kanalen en dergelijke)
3) milieuproblemen. Vervoer zorgt voor uitstoot van vervuilende stoffen, zoals stikstofoxide, en voor lawaai- en stankoverlast.
4) vertragingen door verkeersopstoppingen en files. Vooral rondom grote steden is de problematiek groot. Economisch gezien zijn dergelijke files rampzalig. Vervoer is de bloedsomloop van de economie. Het instandhouden van de verkeer circulatie is essentieel
5) onveiligheid. Door vervoer vallen nog steeds veel verkeersslachtoffers.
6) aantastingen van de belevingswaarde van het landschap. Transport tassen in het landschap beïnvloeden het welzijn van de bewoners op een negatieve manier, omdat zij lawaai, stank en drukte veroorzaken
7) de concurrentiepositie van Nederland kan minder worden. Door verkeersopstoppingen, met name in de randstad, worden de mainports minder goed bereikbaar
* de rol van de overheid
de overheid probeert de inrichting van Nederland zo te sturen dat Nederland leefbaar en werkbaar blijft. De inrichting van de ruimte moet het welzijn van zoveel mogelijke mensen te goede komen. Deze belevingswaarde is groter als Nederland er niet overal het zelfde uitziet en ook de volgende generaties moeten er nog kunnen leven. De huidige generatie mag Nederland niet als een uitgewoonde woning achterlaten. De toekomstwaarde is gediend met duurzaamheid. Verder moet de aanwezige ruimte zo optimaal mogelijk worden benut. Deze gebruikswaarde kan het best bereikt worden als er genoeg ;vrije ruimte over blijft. Daarom is het nodig zoveel mogelijk functies te concentreren.
waarborgen van distributiefunctie
op verschillende ruimtelijke schaalniveaus wordt hard gewerkt om problemen die samenhangen met vervoer op te lossen of te verminderen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft er alle belang bij dat de distributiefunctie van Nederland gewaarborgd wordt. Daarom steekt de rijksoverheid veel geld in de aanleg van verbreding van hoofdstrasportasen ( belangrijk vervoersadder voor weg-, water- en railtransport).
de verbindingen met het achterland dienen zo minmogelijk gehinderd te worden. Langs een van de hoofdstransportassen wordt de Betuwelijn gebouwd. Uit het Rijnmondgebied komt een groeiende stroom goederen. De Betuwelijn moet voorkomen dat de Nederlandse wegen nog drukker worden door deze groei. Met het gebruik van de Betuwelijn verschuift het aandeel van vervoer over de weg naar vervoer over het spoor: een modal shift. De kosten van de aanleg van de Betuwelijn lijken hoger uit tegenvallen dan geraamd en kritische geluiden over de financiële haalbaarheid van deze modal shift zijn groot. De aanleg van de HSL vanaf de Belgische grens naar Amsterdam is een voorbeeld van een internationale transportas voor het personenvervoer. Om ruimte en kosten te besparen en een sterke verschippering van de ruimte te voorkomen, zorgt de overheid voor bundeling van de infrastructuur. Belangrijke verkeersaders legt men zo dicht mogelijk tegen elkaar aan
waarborging van de vrije ruimte
de overheid heeft geprobeerd om op regionaal schaalniveau bevolking en bedrijven zoveel mogelijk te concentreren. Voorbeelden zijn het volbouwen van lage ruimtes in steden of de bouw van VINEX woon wijken. De verwachting is dat daardoor het openbaarvervoer beter gestimuleerd kan worden. Velen vragen zich inmiddels af of dat wel lukt. Het blijkt in de praktijk vrij moeilijk om de automobilist op andere gedachten te brengen. Het ontbreken van een goed alternatief voor de auto sterkt hem natuurlijk in zijn gedrag
bereikbaarheid van steden en stadsgewesten
de bereikbaarheid van steden is niet alleen voor de bewoners, maar ook voor het bedrijfsleven van belang. De overheid probeert die bereikbaarheid op verschillende manieren te vergroten:
-ruimtevergende bedrijven die tevens sterk zijn aangewezen op vervoersmogelijkheden lokaliseert zij aan de rand van steden
-zij bouwt transferia, parkeer voorzieningen die de overstap op openbaar vervoer mogelijk maken.
-parkeerbeleid probeert de overheid onder andere het niet-noodzakelijke vervoer zoveel mogelijk te ontmoedigen
-zij bevordert de doorstroming bij aansluitpunten op het hoofdwegennet. Middelen die hierbij gebruikt worden zijn: toeritdosering op autosnelwegen, rijstroken voor aparte doelgroepen, spits en wisselstroken,dynamische verkeersinformatie en richtlijnen voor snelheden
veel maatregelen zijn bedoel voor het behalen van meerdere doelstellingen tegelijk. Het gaat vooral om het verminderen van de problemen die samenhangen met een toenemend vervoer. De duurzame samenleving (samenleving die rekening houd met de volgende generaties)
de overheid probeert bijvoorbeeld vervoermiddelen schoner, veiliger, stiller en zuiniger te maken.
natuur en milieu
H1 Nederland een mozaïek aan landschappen
§1 puur natuur
> geologie en geomorfologie
de manier waarop je naar een landschap kijkt, heeft gevolgen voor de wijze waarop je een landschap beschrijft en bestudeert. Met de ontstaansgeschiedenis kan je op 2 manieren kijken door welke processen het landschap zijn beïnvloed:
- natuurlijke landschapselementen: door natuur gevormd zoals stroomruggen, dekzandruggen
- niet natuurlijke landschapselementen: aangelegd door mensen zoals dijken en terpen
het uiterlijk van het landschap veranderd voortdurend door natuurlijke processen: wind, zee, rivieren en ijs zijn allemaal verschillende afzettingen of sedimenten
geologie: bestuderen van natuurlijke processen waardoor het landschap is ontstaan
geomorfologie : bestuderen van de vorm van landschappen ( de uiterlijke vormen bestuderen zoals hoogte ligging, vormen op de aardkorst zoals stuwwalen en stroomruggen)
Ontstaan van Nederlandse landschap in het Kwartair: Pleistoceen en Holoceen
Pleistoceen: afwisseling van ijstijden en tussentijden
Preglaciaal: periode voor Glaciaal ( 2,5 miljoen tot 200.000 jaar geleden)
fluviatiele sedimenten: materialen die zijn afgezet door de rivier
zand en grind
Glaciaal, Saalien: ( 200.000 tot 130.00 jaar geleden)
periode met landijsbedekking, landijs tot HUN-lijn Haarlem
Utrecht Nijmegen.
glaciale sedimenten: materialen die zijn afgezet door landijs
keileem in Noord Nederland
ontstaan van stuwwalen in midden Nederland
Postglaciaal, Weischelien: (130.000-10.000 jaar geleden)
ijstijd, maar niet in Nederland
eolische sedimenten: materialen die zijn afgezet door de wind
Dekzand en loss in Zuid-Limburg
Holoceen: interglaciaal ( tussenijstijd met gemiddelde zomer tempraturen boven 10C)
gebeurtenissen:
-Relatieve zeespiegelstijging: door smeltwater en het dalen van land
-Vorming westelijk en noordelijk kustgebied:
- strandwallen en oude duinen ( mariene-(door zeewater) eolische
sedimenten(door wind))
- oude zeeklei (mariene sedimenten( door zeewater))
- hoogveen ( organogene sedimenten( door planten))
- jonge duinen (eolische sedimenten ( door wind))
- jonge zeeklei ( mariene sedimenten ( door zeewater))
- vorming van rivieren gebied: fluviatiele afzettingen met stroomruggen en
komgronden door rivieren
- vorming van hoogveen: organogene afzetting in zuidoost- en noordoost- Nederland
grondsoort
dit is de bovenste losse bedekkingslaag van de aardkorst. Dit materiaal is afkomstig van rotsen of bodems na verwering, meegevoerd door water, wind, ijs etc. het kenmerkt zich door de korrelgrootte. Op grond van korrelgrootte is er een verdeling gemaakt in grondsoorten zoals klei, zand, loss en zavel ( mengsel van klei en zand) men let daarbij op de menging van grove en kleine deeltjes. Een grondsoort die bestaat uit verweringsmateriaal met kleine korrelgrootte is in staat mineralen en voedingsstoffen aan zich te binden. Dit is een vruchtbaar grondsoort.
reliëf en landschap
hoogte verschil kan ook invloed hebben op de vorming van een landschap immers, hooggelegen gebieden zijn vaak droger. Dit zal een ander bodemgebruik, een ander verkavelingpatroon en een ander nederzettingsgeschiedenis tot gevolg hebben dan in lagergelegen, vlakken gebieden. Komt het reliëf binnen een gebied/landschap voor, dan kan het bodemgebruik ook verschillen. Vaak heeft de mens de inrichting van het landschap aangepast aan het reliëf ( hooggelegen gebieden voor akkerbouw, laaggelegen gebieden voor hooi- of weiland).
stuwwalen
stuwwalen komen verspreid voor in Noord- en Midden-Nederland. Het zijn heuvelruggen van zand en grind ( fluviatiel materiaal of smeltwater afzetting) opgestuwd dor ijstongen, de einde van landijsmassa. Deze ijstongen drongen via dalen op en drukten het aanwezige materiaal omhoog en opzij. De lagen van een stuwwal liggen hierdoor enigszins schuin. Dor samenstelling en hoogte is het slechte agrarische grond en zijn de stuwwalen voornamelijk met bos bedekt. Delen ervan zijn voor recreatief gebruik.
stroomrug en kommen
de stroomsnelheid van rivierwater is van invloed op de korrelgrootte van de afzetting. Een rivier die door grote hoeveelheden smeltwater buiten haar oevers treedt, zal verweringsmateriaal afzetten. De stroomsnelheid is net langs de rivier nog relatief groot. Hier zal voornamelijk het grove, zwaardere materiaal afgezet worden: zand. In het landschap vormt deze afzetting de hoger gelegen stroomruggen. Naarmate overstromend water verder van de rivier bedding afkomt zal de stroomsnelheid afnemen. Hier zullen de fijnere deeltjes bezinken: klei. In het landschap vormt deze afzetting lager gelegen kommen
grondsoort: gronddeeltjes ingedeeld naar korrelgrootte
bodem: de bovenste 1 á 2 meter van de grond waaruit planten het grootste deel van hun voedingstoffen halen
bodemvormende factoren:
- grondsoort en moeder materiaal:
de korrelgrootte bepaalt de waterhuishouding en de bodemvruchtbaarheid. Bij grondsoorten met een grove korrel grootte zal regenwater sneller wegzakken dan bij fijne gronddeeltjes. Voedingsstoffen kunnen dan ook makkelijker uitspoelen.
- klimaat:
de temperatuur en de neerslag zijn van invloed op de bodem en plantengroei. De temperatuur beïnvloedt de bacterieactiviteit die weer van invloed is op de afbraak van plantenresten tot humus. De effectieve neerslag bepaalt de mate van uitspoeling van voedingsstoffen.
- flora en fauna:
planten gebruiken voedingsstoffen, maar leveren ook weer voedingsstoffen door middel van humus. Dieren, zoals wormen en mollen, zorgen voor menging van beluchting van de bodem.
- mens
de mens kan de bodem beïnvloeden door het in gebruik te nemen voor de landbouw. Je kunt daar bij denken aan het ploegen en bemesten.
- tijd
de mate waarin bodemvormende processen kunnen plaatsvinden wordt beïnvloed door de tijd.
bodemvruchtbaarheid
de bodem heeft twee belangrijke eigenschappen die het agrarisch bodemgebruik beïnvloeden:
1) de natuurkundige of fysische vruchtbaarheid
dit kenmerk hangt samen met de verhouding tussen lucht, water en gronddeeltjes
* zand heeft tussen de korrels veel ruimte voor water en lucht. Daardoor is de
zandbodem goed doorlatend. Met het regenwater kunnen zo veel voedingstoffen
wegspoelen
* klei heeft weinig ruimte voor lucht en water tussen de plaatvormige korrels. Een
kleibodem is enerzijds slecht waterdoorlatend maar kan anderzijds ook veel water vasthouden
* loss heeft voldoende ruimte voor water en lucht. De waterhuishouding kan goed
gereguleerd worden. De bodem is niet te nat of te droog.
Ook spoelen voedingsstoffen niet makkelijk uit
2) de chemische vruchtbaarheid
dit kenmerk wordt bepaald door de hoeveelheid voedingstoffen in de bodem.
* zand is nauwelijks in staat om voedingsstoffen aan zich te binden
* klei en loss hebben een groot vermogen om voedingsstoffen aan zich
te binden. Dit komt door de fijnere structuur
* humus bevat veel voedingsstoffen en kan goed water vasthouden.
Door humus aan een grondsoort toe te voegen verbeter zowel
de fysische als de chemische vruchtbaarheid
( humus zijn resten van gedroogde planten deeltjes)
bodemtypen in Nederland
- potzelgrond een bodem op zandgronden met een grijze (as) kleurige uitspoelinglaag en een inspelingslaag waarin humus, ijzer en aluminium afgezet is; belangrijke oorzaken voor de uitspoeling is de goede doorlaatbaarheid van zand.
- vaaggrond in jonge afzettingen uit bijvoorbeeld polders, waar zich nog geen duidelijk bodemprofiel heeft kunnen ontwikkelen, er was onvoldoende tijd
- brikgrond in loss gebieden, waar bodemvorming al lang heeft plaats kunnen vinden; uit de uitspoelinglaag worden kleideeltjes meegenomen die in de inspoelaag worden afgezet.
- veengrond bestaat grotendeels uit plantenresten en kent geen duidelijke horizonten/ bodemprofielen
- eerdgrond donkere, voedselrijke bovenlaag doordat de mensen er mest en humus opgebracht heeft voor bemesting; komt vooral door op zandgronden. Kan ook ontstaan doordat een hoge grondwaterstand uitspoeling tegengaat
§ 2 mensen werk
Functies natuur voor de mens
- draagfunctie: natuur als ondergrond; de mens bouwt huizen en legt wegen aan, richt het landschap naar zijn behoeften en wensen in.
- productiefunctie: natuur als leverancier; de mens haalt bruikbare goederen uit de natuur bijvoorbeeld agrarische producten, drinkwater en brandstoffen.
- informatiefunctie: natuur levert als bron allerlei gegevens. Deze informatie kan van belan zijn om te weten hoe het landschap is ontstaan, maar ook om te weten hoe het op veranderingen ( aantasting, verontreiniging) reageert. Korstmossen geven bijvoorbeeld een duidelijk signaal dat er sprake is van verontreiniging.
- regulatiefunctie: de natuur als regelaar; de natuur is in bepaalde mate in staat om zichzelf te herstellen van ingrepen en aantastingen ongedaan te maken, bijvoorbeeld zelfreinigend vermogen van water.
de zes Nederlandse landschappen
Pleistoceene landschappen met kenmerken:
1) zandlandschap in oost- en Zuid-Nederland
- voornamelijk dekzand uit Glaciaal, Weichselien
- blok en onregelmatige verkaveling
2) krijt losslandschap
- loss uit Glaciaal, Weichselien
- verkaveling en bodemgebruik volgen reliëf
Holocene landschappen met kenmerken:
3) veenlandschap
- hoogveenlandschap in Zuidoost en Noord-Nederland
- veenvorming waar water niet ondergrond kan zakken, veen nu
grotendeels
- afgegraven, na afgraving veel akkerbouw
- laagveenlandschap in West- en Noord-Nederland
- veenvorming door lage ligging ten opzichte van zeeniveau
- stroken verkaveling met veel veeteelt
4) rivierkleilandschap in Midden-Nederland
- voor bedijking vorming kommen en stroomrug
- strokenverkaveling en onregelmatige blokverkaveling
5) duinlandschap in West-Nederland
- oude duinen, deels afgegraven geestgronden (geschikt voor bloembollenteelt)
- jonge duinen, zee weering en natuurgebied
6) zeekleilandschap
- aanvankelijk bewoning op terpen, later aanleg van zeedijken
- blokverkaveling en onregelmatige verkaveling
toelichting op landschappen:
1) zandlandschappen. Zandgronden kennen akkers (essen), langs de beken op vochtige grond weide en hooilanden en heide waar schapen grazen. Het stuwwallenlandschap, de hoge zandgronden, kent groot hoogte verschil. Op de flanken van stuwwallen en dekzandruggen aanwezigheid van dorp, akker en graslanden. Geconcerteerd wonen op een esdorp
2) krijg- loss landschap, Zuid Limburg heuvelachtige landschap, kalkachtige grond. Dit landschap is door reliëf en grondsoort (loss) erosiegevoelig. Akkers op hooggelegen plateaus, graslanden in de dalen, oudste dorpen in de dalen, hellingbos op steile helling, graften ( dijkjes op helling tegen wegspoelen bodem).
3) veen landschap
- hoogveenlandschap
grootschalige ontginning van dit moerasgebied is eind 19e eeuw
begonnen. Ontginning vond plaats door het graven van hoofde en zij-
kanalen. Dit om waterafvoer te verwezenlijken, maar ook om afgegraven turf
naar de groten steden te kunnen vervoeren. De bovenste laag veen is vermengd
Met het zand er onder; zo ontstonden dalgronden;( afgegrave hoogveen+
dekzand) dit is goed voor de akkerbouw.
dorpen in lintbebouwing langs het kanaal.
- laagveenlandschap
ontginning vanuit hoger gelegen oevers van veen riviertjes. Veel lange smalle
kavels, hoge slootdichtheid door lage ligging. Door hoge grondwaterstand veel
grasland (veeteelt). Een deel van het laagveengebied werd vroeger gebruikt
voor turfwinning. Het turf werd uitgebaggerd en er ontstonden langgerekte
plassen: de petgaten. Tussen de petgaten waren smalle stroken land waar het
turf lag te drogen: de legakkers
zo zijn Veen plassen en Loodrechtse plassen ontstaan
4) rivierkleilandschap. Voor de bedijking zijn kommen en stroomruggen ontstaan. Na bedijking zijn cirkelvormige plassen ontstaan, wielen, en uiterwaarden. Deze worden voornamelijk als grasland gebruikt, maar ook voor afgraving van klei ten behoeven van de baksteenindustrie. Stroomrug worden gekenmerkt door akkers en fruitteelt, kommen door grasland.
5) duinlandschap dit valt uiteen in meer landinwaarts lage, deels afgegraven oude duinen en meer zeewaarts, hogere jonge duinen. Het duinlandschap is ontstaan uit strandwallen die door zeewater zijn opgeworpen, later eolisch opgehoogd. De afgegraven oude duinen worden voor de bloementeelt gebruikt ( geestgronden) of beplant met bos. De jonge duinen dienen voornamelijk als bescherming tegen de zee. De jonge duinen zijn aan de zeekant beplant met helmgras om verstuivingen tegen te gaan
6) zeekleilandschap het oudste zeekleilandschap heeft bewoning op terpen en grasland als bodemgebruik. De verkaveling is kleinschalig en concentrisch vanaf de terp of aangepast aan oude geulen. De grootschalige zeekleipolders in Noord-Nederland zijn jonger. Hier is veel akkerbouw. Zuidwest Nederland heeft kleinschalige oude polders en grootschalige jonge polders droogmakerijen als Haarlemmermeer en Flevoland zijn jonger
Verkavelingpatroon
het verkavelingpatroon is de vorm van indelen van agrarische gronden. Het is het resultaat van een aantal factoren: grondsoort, reliëf, grondwaterstand en techniek. Recente technische ontwikkeling heeft geleid tot een modern rationele verkaveling, grote regelmatige blokken.
stokkenverkaveling zonder bebouwing zand gronden.
strokenverkaveling met bebouwing veen ontginningsgebied
blokverkaveling jonge zeekleigebieden
modern rationele verkaveling droogmakerijen ( Flevoland)
ruilverkaveling: herverdelen/ ruilen van ( vaak kleine en verspreide) kavels tussen boeren om grotere en regelmatige kavels te krijgen.
landinrichting: herinrichting van het landelijk gebied waarbij, naast agrarische belangen, ook rekening wordt gehouden met belangen op het gebied van recreatie, verkeer, stedelijke bebouwing, natuur en landschap.
polder
een polder is een gebied, omgeven door dijken of kaden, waarbinnen men de waterstand kan regelen. De lage ligging van een deel van ons land noodt tot kunstmatige afvoer van overtollig water. Dit is al vanaf de vroege middeleeuwen gebeurd. Om een stuk land legde men een dijk; achter de dijk groef men een ringvaart, waar het water door afgevoerd werd. In het omdijkte gebied werden sloten gegraven, die leidden naar molens en later gemalen.
3 soorten polders in Nederland
- zeekleipolder ( jonge zeeklei)
- droogmakerij ( oude zeeklei)
- veen polder ( hoog/ laag veen)
§ 3 van economie naar ecologie
vroeger was economische vooruitgang het belangrijkste belang bij het inrichten van de ruimte.
dit ging ten koste van de natuur.
nu denkt met ecologisch, Nederland mag zich wel economisch verder ontwikkelen, maar het natuurlijk milieu moet beschermd worden en behouden blijven voor de volgende generatie.
om dit te bereiken moet de overheid verschillende beleidsmaatregelen nemen:
- bepaalde gebieden waarvoor bepaalde regels gelden
- nationaal park: waardevol natuurterrein van minimaal 1000 hectare grond,
waar natuurbehoud, natuurontwikkeling en natuurgerichte recreatie centraal staan en waar nauwelijks landbouw voorkomt.
- natuurreservaat: vergelijkbaar met een nationaal park, maar met een kleiner
oppervlakte
- beheersgebied: klein gebied waarbinnen boeren rekening houden met het
behoud van de natuur en landschap. In ruil daarvoor krijgen ze een vergoeding
van het rijk. Ze maaien bijvoorbeeld het gras later om broeiende weidevogels
niet te storen.
- nationaal landschap: gebied van ten minste 10 000 hectare met zowel natuurgebied als mooie agrarische landschappen.
ecologische hoofdstructuur
nationaal netwerk van belangrijke natuurgebieden ( ecosystemen en landschappen), waarbij onderscheid wordt gemaakt in kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
kerngebied: gebieden van minimaal 500 hectare die nationaal en internationaal gezien belangrijke ecosystemen vormen. Voorbeelden in Nederland zijn de Waddenzee, de Biesbosch en de Veluwe. Het beleid richt zich op het behoud en vergroten van de natuur voor de toekomst.
natuurontwikkelingsgebieden: gebieden die in de meeste gevallen aansluiten op de kerngebieden. Ze zijn ecologisch gezien minder belangrijk. Ze bieden wel goede mogelijkheden voor het ontwikkelen of verhogen van de natuurwaarden in Nederland. In deze gebieden worden woningbouw, infrastructuur en industrie geweerd en landbouw- en waterhuishoudkundige ingrepen worden met veel zorg uitgevoerd.
verbindingzones: gebieden, meestal in de vorm van water(wegen) of stroken bos, die kerngebieden en/ of natuurontwikkelingsgebieden met elkaar verbinden. Door deze verbinding ontstaat er een netwerk van natuurgebieden.
ecosysteem: al dan niet tot evenwicht gekomen geheel van biotische elementen ( planten, dieren en mensen_ en a-biotische elementen ( zoals water, bodem en atmosfeer) met hun onderlinge relaties ( kringlopen)en met externe invloeden vanuit de omgeving
Eilandtheorie
geringe biodiversiteit bewtekent een gering aantol soorten door bijvoorbeeld de kleine omvang van het gebied, de geringe uitwisseling met andere gebieden of de hoge dynamiek( grote veranderingen in omstandigheden). Op een eiland bestaat vaak wel een natuurlik evenwicht. Maar volgens de eilandentheorie is de biodiversiteit laag. Er zijn minder soorten dan op een vergelijkbaar stuk vasteland door het vrijwel ontbreken van uitwisselen van zaden zijn door wind en/of vogels. Door uitwisseling zullen er meer gezonde soorten leven. Wanneer natuurgebieden geïsoleerd raken, bijvoorbeeld door stedenbouw en infrastructuur, vormen die ook een eiland met als gevolg een lage biodiversiteit.
zes mogelijke eigenschappen van een ecosysteem o een eiland.
biodiversiteit: het aantal soorten planten en dieren binnen de grenzen van een gebied.
complexiteit: ingewikkeldheid van relaties tussen elementen van de ábiotische wereld, planten en dieren in een ecosysteem
interne dynamiek: veranderingen in de biodiversiteit en complexiteit van een ecosysteem
externe dynamiek: veranderende invloeden uit de omgeving van een ecosysteem
interne stabiliteit: mate waarin een ecosysteem in staat is om het natuurlijk evenwicht te behouden
externe stabiliteit: mate van weerstand van het ecosysteem tegen externe dynamiek
grensmilieus: natuurgebieden die een overgangsgebied vormen tussen verschillende landschappen of ecosystemen zijn zeer waardevol. Juist in dit soort gebieden is de soortenrijkdom van planten en dieren groot. Dit soort gebieden noem je grensmilieus
je hebt drie verschillende soorten grensmilieus:
concentratie grens
tussenvorm tussen beide grenstype
spreidingsgrens
H2 de milieu gebruiksruimte op aarde
§ 1 ecosystemen in soorten en maten
kringloop van voedingsstoffen en energie: cyclisch proces waarbij mineralen en energie door planten en dieren in een ecosysteem worden opgenomen en na verloop van tijd weer worden afgestaan.
zo bestaan er veel relaties tussen de niet levende elementen (abiotische elementen ( gesteente reliëf en bodem) en levende elementen (biotische elementen( planten en dieren))
een bos groeit in de loop van de tijd uit van een eenvoudig ecosysteem (pioniersfase) naar een complex ecosysteem met vele relaties ( climaxfase) deze veranderingen noem je successie. In de climax fase is er sprake van een ecologisch evenwicht: een stabiele situatie ondanks veranderingen intern en extern. Intern is de cyclus die aangepast word door de dieren zelf extern is door de mensen. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer er een snelweg dwars door het bos word aangelegd.
je vind op aarde kleine en grote ecosystemen. Het gebied waarin een ecosysteem voorkomt, noem je een ecotoop. Er zijn 5 ruimtelijke schaalniveaus:
- lokaal schaalniveau beperkt zich tot een klein gebied. Je kunt dan denken aan een klein bos, een sloot of de vijver.
- regionaal schaalniveau strekt zich over een grote gebied uit, zoals het natuurgebied van de Veluwe of de Waddenzee
- fluviaal schaalniveau heeft de omvang van stroomgebieden van rivieren, zoals het stroomgebied van de rijn of de amazone.
- continentaal schaalniveau stekt zich uit over verschillende landen. Denk daarbij aan het tropische oerwoud van heel Zuid-Amerika.
- mondiaal schaalniveau is de biosfeer van alle ecosystemen op aarde samen
de ecosystemen worden beïnvloed door de mens. De nadelige effecten op onze leefomgeving, de natuur en het landschap noem je ecologische of milieuproblemen. Deze problemen doen zich op verschillende schaalniveaus voor. Er zijn drie groepen problemen:
- verontreiniging
bij verontreiniging brengt de mens afvalstoffen in het milieu. Het ecologisch evenwicht wordt daarbij zodanig verstoord dat de natuur niet in staat is zich te herstellen. Voorbeelden van verontreiniging zijn:
- vermesting
wanneer een boer te veel mest op zijn land brengt, wordt de bodem te voedsel rijk.
Er is dan sprake van vermesting. Vooral op de arme zandgronden in Oost-Nederland
ontstaat al gauw een overschot aan voedingsstoffen: fosfaten, nitraten en stickstof. Dit
proces noem je eutrofiering. Weilanden met kruiden worden overwoekerd door een
type gras of door bramen. Deze planten houden van een voedselrijke milieu en
verdringen de oorspronkelijke planten groei
- verzuring
bij verzuring worden zure stoffen in de lucht uitgestoten. Via de neerslag (nat en
droog) bereiken deze zure stoffen de grond of het oppervlaktewater. Daarbij brengen
ze schade toe aan de mens, de planten en het gebouw.
- aantasting
als de natuur en het landschap door menselijke activiteiten onherstelbaar worden beschadigd, gaat de kwaliteit van de leefomgeving achteruit. Er is dan sprake van aantasting.
in Nederland hebben we ook te maken met aantasting van het landschap. Voorbeelden van aantasting in Nederland zijn:
- verzilting
doordat de zoetwaterbel door drinkwaterwinning te klein is geworden. Is er te weinig
om het zouten water tegen te houden. Zo kan het zoute water laaggelegen polders
binnendringen en problemen veroorzaken voor de landbouw
- verdroging
een tekort aan water als gevolg van een verlaging van de grondwaterstand door
onttrekking van water ten behoeve van landbouw en drinkwatervoorzieningen
- uitputting
bij een bodem: grotere onttrekking van voedingsstoffen door menselijke activiteiten dan er door natuurlijke processen kunnen worden aangevuld.
omdat uitputting op meestal op schaalniveau ligt word het probleem groter om op te lossen.
§ 2 ongelijke verdeling van de leefruimte
voedsel, zoet water, grondstoffen en energie zijn natuurlijke hulpbronnen. Wij gebruiken ze om te kunnen leven en onze samenleving te laten functioneren.
milieuvoorraad:
op aarde beschikbare hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen
niet alle natuurlijke hulpbronnen zijn onbeperkt bruikbaar:
niet vernieuwbaren hulpbronnen:
natuurlijke hulpbronnen met een langdurig ontstaansproces, waarvan de omvang niet of nauwelijks door de mens te beïnvloeden (bijvoorbeeld aardolie, aardgas, steenkool; soms worden ook vruchtbare landbouwgronden hiertoe gerekend) ook hulpbronnen met een voorraad karakter)
Hiertegen over worden nieuwe uitvindingen gedaan:
vernieuwbare grondstoffen:
natuurlijke hulpbronnen die zich na verloop van tijd op natuurlijke wijze kunnen herstellen van benutting door de mens ( bijvoorbeeld houtwinning, gebruik van zone- of windenergie of zoetwater winning); ook wel hulpbronnen met en stroomkarakter genoemd)
de beschikbare milieuvoorraad is een onderdeel van de milieugebruiksruimte
met dit begrip bedoelen we de hoeveelheid energie, grondstoffen, water en landbouwgrond die we gebruiken om te leven. Naast de hulpbronnen hebben we ook ruimte nodig om te leven en vruchtbare bodem om voedsel op te verbouwen. De milieugebruiksruimte is eindig, dus moeten we er zuinig mee omspringen.
als je de milieugebruiksruimte van een land gaat bestuderen, let je altijd op 5 componenten:
- de beschikbaarheid van water
- de vruchtbaarheid van de bodem
- de aanwezige energiebronnen van de bodem
- de aanwezige grondstoffen
- de beschikbare oppervlakte
de beschikbare milieugebruiksruimte neemt de laatste decennia sterk af door:
- de groei van de wereldbevolking
- de welvaartstijging en verandering van leefstijl
- de toename van vervuiling
ontwikkeling die de milieugebruiksruimten hebben vergroot zijn:
- de ontwikkeling in kennis en techniek
- de vergroting van de omvang van de winbare hulpbronnen
de omvang van de milieugebruiksruimte
je kunt voor de vijf componenten van de milieugebruiksruimte meten welke hoeveelheid je gebruikt. De totale milieugebruiksruimte van een natuurlijke hulpbron kun je per land of per persoon berekenen. Wanneer je bijvoorbeeld de wereld energiereserves deelt door het aantal wereldbewoners, krijg je de milieugebruiksruimte aan energie per individu. Door deze uitkomst te vermenigvuldigen met het aantal inwoners van een land, berken je de beschikbare milieugebruiksruimte voor energie van dat land. Als je voor verschillende natuurlijke hulpbronnen de milieugebruiksruimte per land berekent, krijg je een beter inzicht in de ruimtelijk verdeling van de milieugebruiksruimte op aarde. de westerse landen consumeren veel meer dan de ontwikkelingslanden.
§ 3 bodem en water in de toekomst
duurzame ontwikkeling bij het gebruik maken van natuur en landschap streeft naar behoud toekomstige generaties
het brundtlandrapport bespreekt de relatie tussen de wereldarmoede en de milieuproblematiek. Armoede wordt niet alleen gezien als een belangrijke oorzaak, maar ook als een gevolg van de milieuproblemen in de wereld.
voor het behoud van ons leefmilieu in de toekomst moeten we de verschillen in de natuur en van het landschap handhaven. Bovendien moeten we het op peil houden van de milieugebruiksruimte tot norm stellen. Voorwaarden voor het op peil houden van de milieugebruiksruimte zijn:
- niet-vernieuwbare hulpbronnen mogen niet sneller verbruikt worden dan zij vervangen kunnen worden door duurzame hulpbronnen.
- vernieuwbare hulpbronnen en bodems mogen niet sneller verbruikt worden dan zij kunnen worden aangevuld of zich op natuurlijke wijze kunnen herstellen
- vervuiling mag niet sneller gaan dan het tempo waarin het natuurlijk milieu de vervuilende stoffen kan afbreken.
wil je een hogere welvaart voor de hele wereldbevolking, dan moet je ook streven naar een meer rechtvaardige verdeling van de milieugebruiksruimte. Dit betekent dat:
- in rijke landen de houding binnen de economie moeten veranderen van ‘ meer producten’ naar ‘ minder verspilling’ en ‘ consuminderen’
- rijke landen hun grenzen moeten openstellen voor producten uit ontwikkelingslanden zonder hoge tariefmuren, zoals de handelsafspraken binnen de WTO ( world trade organisation)
duurzaamheid gaat eigenlijk niet alleen om toekomstige generaties, maar ook om een menswaardig bestaan van alle wereldbewoners.
water
zoet water is een zeer belangrijke hulpbron voor ons leven. Het is onvervangbaar. 97% van het water bevindt zich in oceanen. Dit is te zout om als drinkwater of voor landbouw en industrie te gebruiken. Slechts 3% van het water is zoet. Maar een deel daarvan is moeilijk te bereiken. 68,7 % is eeuwige sneeuw en ijs 30,1 % grondwater, 0,9% is permafrost ondergronds ijs en 0,3% is in meren, rivieren en moerassen.
waterverbruik in Nederland:
- huishouden
- industrie en elektriciteitscentrales
- landbouw
Milieuproblemen met water
- verontreiniging
het kost steeds meer moeite om het grond- en oppervlaktewater te zuiveren door drinkwater. Oorzaken:
* de landbouw brengt drijfmest en bestrijdingsmiddelen in het milieu. Door vermesting kan overmatige algengroei leiden tot zuurstoftekort en vissterfte in sloten en meren
* industrie loost olie, chemische producten en fosfaten in het water ( geld ook voor huishouden)
( watervervuiling is op lokaal, regionaal en fluviale schaalniveau)
( verzuring en verontreiniging op continentaal schaalniveau)
wanneer de vervuiling te groot is wordt het zelfreinigende vermogen van het water overschreden. Dit kan problemen opleveren voor de drinkwatervoorzieningen
- aantasting
* door onttrekking van rivier water voor drinkwater, landbouw en industrie daalt het grondwater pijl en verdroogd de grond.
* door onttrekking van rivier water voor drinkwater, landbouw en industrie neemt het zout zeewater makkelijker via de monding van de rivieren het binnenland binnendringen en voor verzilting van het grondwater zorgen.
* het lozen van koelwater kan ervoor zorgen dat de temperatuur van het water te hoog wordt. Oor deze thermische verontreiniging kunnen bepaalde natte ecosystemen in stabiliteit achteruitgaan.
( verdroging, verzilting en thermische verontreiniging komen op lokale of regionale schaal voor).
- uitputting
door het toenemend gebruik van water door de groei van de wereld bevolking en het toenemende gebruik van water dreigt er uitputting van water.
water in de toekomst
water wordt bij het huidige tempo van de bevolkingsgroei en een ongewijzigd milieugedrag in grote delen van de wereld een schaars goed. Alleen duurzaam gebruik kan perspectief bieden voor de toekomst. Maar het is moeilijk om voor de waterproeven van nu en in de toekomst goede oplossingen te bedenken en uit te voeren.
milieuproblemen in de bodem worden veroorzaakt door
* in de landbouw te veel mest fosfaat zandgronden verzuren en eutrofiering.
* verkeer zorgt voor uitstoof van een hoge concentratie zware metalen.
* industrie loost afvalstoffen in het water en stoot afvalstoffen uit in de lucht.
oplossingen
* duurzaam gebruik van de bodem
* sinds de jaren 70 verscherping van natuurwetten in Nederland
* het overschakelen op ecologisch landbouw
in ontwikkelingslanden zou men
* meer organische bemesting moeten toepassen.
* irrigatietechnieken zouden verbeterd moeten worden, zodat er geen verzilting optreedt.
* bodemuitputting kan voorkomen worden door meer gewassen met elkaar af te wisselen.
* verbod op het kappen van bossen zodat de erosie word tegengehouden.
het grote probleem:Duurzame agrarische investeringen leiden tot een prijsverhoging van de landbouwproducten. Nu hebben ze te weinig winst om te investeren in het behoud van de bodem. Die lage prijzen zijn het gevolg van binnenlandse oorzaken, zoals hoge belastingen en transportkosten. Maar er zijn ook buitenlandse oorzaken. Er is een overvloedig aanbod van landbouwproducten op de wereldmarkt, waardoor de prijzen dalen. Bovendien beschermen de rijke landen hun eigen producten door importheffingen aan de grenzen. Ontwikkelingslanden zouden vrije toegang tot de westerse markt moeten krijgen.
Bronnen:
Atlantis, migratie en vervoer havo, 2e druk, thiememellenhoff
Atlantis, natuur en milieu, 2e druk, thiememellenhoff
samengevat, havo aardrijkskunde 2e fase, thiememellenhof
Natuur en milieu
4.9- Samenvatting door een scholier
- 5e klas havo | 12213 woorden
- 1 juni 2008
- 38 keer beoordeeld
4.9
38
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.266 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Ver reizen? Zo gaan wij naar school!
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
REACTIES
1 seconde geleden