De koloniale relatie tussen nederland(ers) en nederlands-indie

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 6957 woorden
  • 28 mei 2008
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
19 keer beoordeeld

1500-1800: Europese expansie en de VOC
In de 14e eeuw werden de geschriften van de oude Grieken en Romeinen herontdekt. De kerk begon daardoor haar macht te verliezen. De nieuwlichters hadden een nieuw motto: carpe diem, vita brevis est, dus pluk de dag want het leven is zo kort. Deze renaissance leidde tot een culturele en wetenschappelijke revolutie. Logica werd belangrijker dan bidden en de bijbel. In Nederland speelde de kerk bij alles wel een rol. De kerk was erg welvarend en kon dienaren goed belonen. Rijkeren konden zonden afkopen en toegangsbewijzen naar de hemel kopen, terwijl in de bijbel staat dat je met alleen geld nergens zal komen. Volgens de nieuwlichters, de protestanten genoemd, wilden daarom dat de bijbel vertaald werd van het latijns zodat de gewone mens het ook kon lezen. De kerk moest dan ook hervormd worden en niet meer leven met al dat geld. De beweging van Protestanten werd reformatie of hervorming genoemd en vooral in handelssteden in de Zuidelijke Nederlanden gingen hier veel burgers in mee. Filips II wilde de kerk beschermen en zag dit ook als een aanval op zijn positie als hoogste bestuurder. Hij wilde de orde herstellen door een leger te sturen. De opstand hiertegen leidde tot een nieuwe protestantse staat: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De strijd tegen Spanje was vooral op zee. De VOC wist uit de oorlog en handel van specerijen een welvarende onderneming op te zetten. Deze handel maakte de 17e eeuw dan ook de Gouden eeuw. Frankrijk en Engeland konden pas in de 18e eeuw deze positie van Nederland overwinnen. In deze landen had een krachtige Burgerij de macht in handen genomen en Frankrijk viel Nederland binnen zodat de statenbond uit elkaar viel.

1 een ‘Loffelijcke Compagnie’ met een ijzeren vuist
Eind 17e eeuw heerste in Europa een specerijenkoorts. Specerijen gaven smaak en eten en konden goed geconserveerd worden en zelfs als medicijnen gebruikt worden. Vooral peper, nootmuskaat, foelie en kruidnagel waren gewild. Deze werden van de Portugezen gekocht. Dit was lastig omdat koning Filips koning was van Spanje en door zijn huwelijk met Isabella van Portugal ook koning van Portugal. Ook kwamen er veel Engelse kapers op de Atlantische Oceaan, hierdoor begon de aanvoer van specerijen terug te vallen. Door het lage aanbod werd de prijs erg hoog. Nederlanders begonnen na te denken over een eigen handel. Nadat Jan Huygensz. Van Linschoten de specerijeneilanden bezocht had en schreef dat ook Hollanders er veel mogelijkheden konden hebben besloten in april1595 een aantal Hollandse reders een compagnie op te richten en bewapenden 4 schepen om de weg naar Indië open te breken. o.l.v. Cornelis de Houtman en schipper Pieter Dirksz. voeren ze af naar de Molukken. Toen ze na 2 jaar op de rede van van Bantam, in Java aankwamen werd er een vrienschapsverdrag afgesloten, verder door in Bali ook. Men kwam alleen nooit in de Molukken aan. De bemanning werd ziek en er ontstonden ruzies, men probeerde te muiten. Een schip werd achtergelaten omdat er niet meer genoeg man waren. In augustus 1597 kwamen de drie schepen terug met nog maar 87 man aan boort. De kosten konden door de kleine hoeveelheden niet gedekt worden, maar de zeeweg naar Indië lag open.
Er werden hierna verschillende compagnieën opgericht, er ontstonden hierdoor grote problemen. Plaatselijke Aziatische machthebbers speelde kooplieden tegen elkaar uit zodat inkoopprijzen stijgen, in Nederland daalde de prijzen juist omdat het aanbod groter werd. Johan van Oldenbarnevelt zorgde ervoor dat de compagnieën samen gingen werken in de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Zij kregen een handelsmonopolie en nog 3 voorrechten: verdragen afsluiten, forten bouwen en land bezitten. Dit maakte de VOC een soort staat. VOC-kopstuk Jan Pietersz. Coen was het hier volkomen mee eens, hij vond dat je het handelsmonopolie met een ijzeren vuist moest afdwingen. Hij veroverde in 1619 dan ook Jacatra, wat Batavia werd, dit was het nieuwe bestuurscentrum en militaire hoofdkwartier. Rond 1625 was de VOC de grootste handelsonderneming ter wereld. Grote concurrenten als Engeland werden met geweld verdreven. Door de toegenomen scheepsvaart werd het moeilijk om heel de archipel (eilandengroep) te controleren. Hierdoor konden Fransen kruidnagelplantjes wegnemen en het in hun eiland Mauritius planten en
Engelsen hadden ook een steeds harder groeiende peperhandel. Het kruidnagel en peper monopolie werd hierdoor verbroken. Maar de VOC had Koffieheesters in Batavia gepland, wat erg in Nederland aansloeg en ook Rietsuiker bleek goed op de Javaanse noordkust te groeien. Het zwaartepunt verplaatste zich daardoor van de Molukken naar Java. Plaatselijke vorsten gingen steeds meer samenwerken met de VOC, ze werden er dan ook steeds afhankelijker van. De VOC wist slim met ruzies tussen Javaanse vorsten om te gaan, door steun te geven wat later terugbetaald moest worden in koffie of macht werden. De meeste vorsten waren uiteindelijk financieel en militair afhankelijk van de VOC en ze moesten om hun dure huishouding in stand te houden steeds meer aan Nederlandse wensen gaan voldoen. Buiten Java bleef de VOC invloed beperkt, op een aantal Factorijen aan de kust. Naast Europese handel was er ook inter-Aziatische handel.
Toch trad er in de 18e eeuw een verval op. Door corruptie en concurrentie daalde de winst en de kosten van het bestuur en militaire acties stegen.
Hierdoor steeg ook de kritiek op de VOC. De nijverheid in Nederland zakte door de verliezen. De Patriotten drongen aan tot hervorming. Ze hadden nauwelijks inspraak, ondanks een goede opleiding of relatieve welstand. Alleen een kleine groep van voorname families kreeg een goede baan. Stadhouder Willem V was de directeur van dit banencircus. Hij had door zijn functie als stadhouder, vooraanstaande maatschappelijke en militaire positie hierbij vaak het laatste woord. Ook in India heerste vriendjespolitiek. Terwijl er juist een sterk staatsgezag moest zijn om de corruptie, smokkel en diefstal aan te pakken. Nieuwkomers kregen geen toestemming om naar Indië te gaan, terwijl kooplieden meehielpen aan de val van de Compagnie en de Republiek. De VOC werd gezien als een speeltje van een kleine groep geldgraaiende regenten. De eens zo Lofflijcke Compagnie was nu de oude man van Azië. Toen de Fransen in 1795 een inval pleegde viel de Republiek. Regenten vluchtten net zoals Willem V. In 1796 ging ook de VOC failliet, maar werd later werd het weer overgenomen door de Bataafse Republiek.

2 alles voor de winst
VOC was in 1e plaats een handelsonderneming en was dus uit op winst. Confrontaties waren duur en werden zo veel mogelijk gemeden. Men beperkte zich het liefst tot de handelsposten en af en toe bezoek aan de lokale vorst om verdragen af te sluiten. Er lagen wel kapers op de kust die hoge prijzen wilden betalen. Deze moesten buiten de deur gehouden worden en daarom moest versnippering voorkomen worden. Er kwam een centrale leiding met daarin een goeverneur-generaal en een raad. Batavia werd de Aziatische hoofdstad, bestuurszetel, stapelplaats en scheepswerf. Met tegenzin moest men ook meer soldaten werven om de monopolie af te kunnen dwingen.
Er waren in het Aziatische handelsrijk vier groepen te onderscheiden. Als eerste gebieden waar de VOC bestuurde, daarnaast gebieden die vorsten bestuurden maar zich aan verdragen hielden, gebieden die vorsten bestuurden en gezien werden als bontgenoten en als laatste gebieden waar alleen handel mee gedreven werd. De indrukwekkende vloot en het groot aantal militairen zorgden ervoor dat vorsten niet lang stand hielden. Men plaatste wapenborden om Indische en vreemde passanten aan hun macht te herinneren.
Op de Banda-eilanden trok men zich niet zo veel van de VOC aan en men handelde met Engelsen. Jan Pietersz. Coen maakte hier een einde aan door een oorlog waarbij 15.000 van de 16.000 Bandanezen het niet hebben overleefd. Japanse huursoldaten vermoordden vorsten. Het overgebleven land werd onder VOC-personeel verdeeld en er werden Aziatische slaven op gezet die braaf nootmuskaat leverden.
Op grote eilanden zoals Java was dit onmogelijk. Men probeerde de vorsten zo veel mogelijk te vriend te houden. Zolang de leveringscontracten nagekomen werden was er geen probleem. Het contingentenstelsel leidde wel tot uitbuiting van het volk, maar niet door de VOC, maar door de vorsten, omdat zei nog steeds regeerden.

3 Krassen op een rots
in 1605 werd het 1e fort overgenomen, vlak daarna kwamen schoolmeesters om katholiek geworden inlanders het protestantse geloof bij te brengen, Nederlands te leren en gehoorzaamheid aan de verdragen te leren. Hiermee begon de beschavingsmissie. Jan Pietersz. Coen maakte van Jacarta een Hollandse stad, hij hoopte op een Europese staat overzee. Maar daarvoor moesten er veel Nederlanders naar Indië komen, vooral vrouwen die voor nageslacht zorgden. De aandeelhouders wilden echter dividend zien en geen nieuwe staat. Men was meer geïnteresseerd in peper en nootmuskaat. Er was ook weinig animo om naar het oosten te gaan, vooral door de lage lonen die de VOC bood. Het werd alleen gedaan als een noodsprong door hoeren, zwervers, weesmeisjes etc. Veel van het VOC-personeel was dan ook niet Hollands. Er waren ook vee Duitsers, Polen of Denemarken.
Op batavia leefden rond 1700 vooral Hollanders die bij de VOC werkten. Een bestaan als vrijburger was erg moeilijk, alleen als kroegbaas had je succes.
Doordat er veel lagere klassen naar Indië kwamen waren ook de kooplieden en hoge ambtenaren vaak oorspronkelijk uit de lage klassen. Vrouwen leverden grote problemen op aan boord, ze hadden veel speciale voorzieningen nodig en leidde tot ruzies en zelfs moord tussen de mannen. Ook bleek deugdzaamheid ver te zoeken en liet met het huishouden over aan inlandse slavinnen. Ook wilden er veel zo snel mogelijk terugkeren naar Holland. Men kreeg in de gaten dat Indië nooit een vestigingskolonie zou worden, alleen hoge ambtenaren kregen daarom nog toestemming om vrouwen mee te nemen naar Azië. Veel Europeanen leefden daarom samen met Aziatische of Indo-Europese vrouwen. Deze vrouwen stimuleerden hun echtgenoten en waren thuis in Azie. Zonen bleken geschikte rekruten en dochters uitstekende huwelijkskandidaten, hoewel ze dan wel aangesloten moesten zijn bij de Nederduits Gereformeerde Kerk. Hierdoor ontstond er een Indo-Europese mengcultuur.
Toch waren er relatief weinig Hollanders. De meeste Aziaten hadden er zelfs nog nooit een gezien. Van culturele beïnvloeding is er dus geen sprake. De Indonesische vorsten hadden alleen respect voor de militaire macht en niet meer. Veel Indonesiers waren islamieten, dit vond de VOC niet erg want handel stond voorop. Bekering van deze mensen werd op een laag putje gezet omdat ze niet wilde dat het volk zich tegen de Europeanen ging keren. Verschillen omgang, religie en belangen vormden een onoverbrugbare barrière tussen west en oost, hierdoor zijn de invloeden van de VOC amper meer terug te vinden in Indië.

1800-1870: van VOC naar Cultuurstelsel
De 19e eeuw was na de Napoleontische oorlogen een eeuw van redelijkheid. Napoleon was ook aanhanger van de verlichting. Het wetboek ‘code Napoléon’ was er dan ook om het volk meer macht en rechten te geven. In praktijk hield hij zich hier niet echt aan. Nederland zach de Franse bevrijders dan ook meer als vreemde overheersers. Door deze afkeer begon een verzet en Napoleon vond het einde in 1815 bij Waterloo. Ondanks dit bleven zijn bestuurlijke opvattingen ingevoerd, ook in landen waar oude vorsten weer aan de macht kwamen. Nationalisme en liberalisme lieten zich niet meer onderdrukken.
Engelse fabrikanten speelden ook een hoofdrol in de 19e eeuw, hier ontstond de industriële revolutie, West-Europa volgde snel en er ontstond een industriële samenleving. Zo verdrongen politiek en economie de machtige koningen en keizers. De burgers wilde alleen maar inspraak en vrijhandel. Rationalisme, nationalisme en liberalisme zouden de samenleving gaan veranderen.

1 een winstgevende kolonie?
De patriotten kozen de Bataafse Republiek als nieuwe naam voor Nederland. De Bataven bleken echter niet eens baas op eigen erf. Toen Napoleon aan de macht kwam werd dit erger. Door de oorlog van Napoleon tegen Oostenrijk, Rusland en Engeland kwam hij in geldproblemen, hij verwachtte dat de Bataafse Republiek hem dit wel kon geven, wat niet gebeurde. Onderlinge ruzies tussen voor en tegenstanders van de patriotten zorgden voor een onbestuurbare republiek. Napoleon had er genoeg van en stuurde zijn broer hier heen om keizer te worden in 1806.
In Azie ging het niet zo goed, doordat Nederlandse schepen vaak werden onderschept door de Engelse vloot was de vaarweg onbereikbaar en was men gedwongen alles te verkopen aan Denen en Amerikanen. Toen Engeland en Frankrijk minder vijandelijk werden stuurde
Koning Lodewijk Napoleon, H.W. Daendels naar Batavia als nieuwe gouverneur-generaal. Hij was een patriot en had twee doelstellingen: een versterking van de bestuurlijke rol van Koninkrijk Holland en beknotting van de macht van de oude inlandse vorsten. Een sterk staatsbestuur moest welvaart brengen. Door marktgerichte landbouw, wegens en havens aanleggen en toezien op verkoop in het moederland en het afzetten van inlandse vorsten moest de staat hiervoor zorgen. In de moderne kolonie mocht niet op kosten van onderdanen geleefd worden.
Daendels moest er rekening mee houden dat de koloniën bestaan voor het moederland en niet andersom. Hij voerde daarom het contingentenstelsel weer in en moest gaan samenwerken met de inlandse vorsten die hij eerst weg wilde hebben. Ze dwongen de bevolking tot meer productie van koffie en ook de Grote Postweg werd aangelegd door Javaanse bevolking om een Engelse invasie tegen te gaan.
Javanen moesten nu naast de herendiensten voor de vorsten ook herendiensten voor de Nederlanders gaan leveren. Toen de inkomsten nog tegenvielen werden landerijen rond Batavia en Soerabaja verkocht, wat ook een ramp was voor de plaatselijke bevolking. Daendels gaf dus niets om hun noden maar meer om de staatskas.
In 1811 namen de Engelsen de kolonie over, tot 1816 bestuurde Thomas Raffles dit. Hij voerde landrente in, want als landbezitter kon hij pacht vragen voor zijn land. Gedwongen leveringen en herendiensten werden afgeschaft tegelijk met alle pachten aan vorsten en veel directe belastingen. Raffles miste alleen voldoende geschikte ambtenaren om zicht te krijgen op de omvang en kwaliteit van de gronden. Toen ook bij heb de inkomsten tegenvielen ging hij net als Daendels de vorsten er weer bij halen en hij ging ook over tot het verkopen van land aan particulieren.
Na Napoleon kwam in Nederland Willem I aan de macht, de zoon van stadhouder Willem V. Engeland wilde Nederland weer groot maken zodat ze zich zouden kunnen weren tegen Frankrijk. Oost-Indische gebieden kwamen zo terug in Nederlandse handen. In de Nederlandse grondwet van 1815 stond dat de kolonies bestuurd werden door de koning. In 1816 nam het Koninkrijk der Nederlanden het bestuur weer over van Engeland. G.A. van der Capellen werd gouverneur-generaal. Hij was tegen inhalige handelaren, particuliere Europese planters en inlandse vorsten en liet daarom bestuursambtenaren overkomen om tegen hen te beschermen. Het leek erop dat Van der Capellen de Javaanse bevolking voor de Nederlandse schatkist zette. Toen in 1822 hij de landen van vorsten op Midden-Java bezocht en zag dat er nog steeds land verhuurd werd aan Europese ondernemers verbood hij dit uit angst voor onrechtvaardigheid. Vorsten zagen hun belangrijkste inkomstenbron wegvallen. Toen Nederland zich ging bemoeien met de troonopvolging van Javaanse prins Dipo Negoro was dit de laatste druppel. Een grootschalige opstand zorgde ervoor dat er weer soldaten bij moesten komen en Nederland veel geld kwijt was aan de kolonie i.p.v. dat deze veel opbracht.

2 Regenten, residenten en procenten, het cultuurstelsel in de praktijk
De Javaoorlog van 1825 tot 1830 werd een harde les. Dipo Negoro wilde de troon hebben en wilde ongelovigen van Java verwijderen. Nederlanders wilden hem hierdoor aan de kant zetten. Islamitische Javanen zagen hem echter als een moedige prins en leider in de heilige oorlog. De opstand liep uit tot een guerrillaoorlog. Na vele doden wilde Dipo Negoro onderhandelen, hij werd echter opgepakt en verbannen. Na deze oorlog was een groot deel van Midden-Java verwoest. Bestuurders in Batavia bleken ook 30 miljoen gulden in het rood te staan waardoor het moederland jaarlijks 2 miljoen over moest maken.
Willem I zag de boden van zijn schatkist, zijn vriend Johannes van de Bosch ging naar Indie en kwam terug met een plan voor een Cultuurstelsel. Net als bij het contingentenstelsel moest het volk handelsgewassen of cultures verbouwen, inlandse vorsten werden ingeschakeld en er zou zelfs een monopolie zijn van transport naar en verkoop in het moederland. Koning Willem I richtte de Nederlandse Handel Maatschappij op hier alleenrecht voor had, de opbrengsten van de NHM waren voor de Nederlandse schatkist en werden het Batig Slot genoemd. Van den Bosch wilden nog een oorlog voorkomen en nam maatregelen waarbij maar 1/5e deel van het dorpsbezit aan cultures besteed mocht worden en boeren mochten er hoogstens 66 dagen p. jaar aan kwijt zijn. Ook kregen zij betaald met een plantloon. In werkelijkheid was dit plantloon veel te laag. De regering bedacht zich ook nog inlandse regenten, hoge Nederlandse bestuursambtenaren, residenten, cultuurprocenten te geven voor de opbrengst in hun district. Hierdoor moesten arbeiders nog harder werken en dit betekende dat ze voor 3 profiteurs werkten: inlandse regenten, Nederlandse residenten en de Nederlandse staat.
Naast deze betalingen bestond de landrente nog steeds, vaak werden dit en het plantloon tegen elkaar weggestreept, waardoor de arbeiders met niets achterbleven. Kon je het niet betalen dan moest je herendiensten verrichten, je moest altijd 66 dagen per jaar werken.
Door het cultuurstelsel nam de werkdruk voor Javanen toe, zolang de oogsten goed waren steeg het plantloon en konden boeren meer besteden. In sommige streken leidde aansluiting op de wereldmarkt tot een algehele stijging van de welvaart.
Op minder geschikte landbouwgronden kwamen mensen al snel in de problemen, door de lukte oogsten na 1845 steeg de honger en moesten de cultures wel afgegeven worden. De enige oplossing was de geboortestreek verlaten of dood gaan van honger, ziekte en ellende, deze sterfte bleek in 1850 in Midden-Java grootschalig het geval te zijn. De regering wilde er niet naar luisteren en joeg de residenten op om meer winst te maken. Hoe harder het volk zwoegde, hoe minder ze voor zichzelf kregen en dit leidde tot honger wat een daling van de inkomsten veroorzaakte. Critici vonden dit onethisch en wilde van het cultuurstelsel af en ondernemers meer vrijheid geven. Doordat de liberale critici meer politieke invloed kregen werd het cultuurstelsel langzaam weggeduwd, wetten als de agrarische wet uit 1870 gaven de ondernemer meer ruimte.
Java was het bloeiende deel van de kolonie, de rest van de archipel heeft amper iets van het Cultuurstelsel gemerkt. Zolang andere mogendheden zich buiten de deur hielden en het oppergezag niet bedreigd werd bleef de invloed van Nederlanders beperkt, net als bij de VOC.

3 horigen van twee heren
Java had een feodaal-agrarisch systeem, waarbij de boeren bereid waren gehoorzaam te werken voor de adel en veiligheid ervoor terug kregen, volgens de adat, het gewoonterecht. Van den Bosch besloot daarom niet tegenover de inlandse regering te slaan maar naast elkaar om de orde en rust te behouden en om optimaal gebruik te kunnen maken van de winsten. Er werd dus een Dualistisch bestuursstelsel ingevoerd, waarbij Binnenlands en Inlands bestuur naast elkaar in verschillende lagen functioneerden.
Nederlanders wilden natuurlijk wel het hoogste gezag, daarom werden residenten boven regenten geplaatst. Gouverneurs en de Gouverneur-generaal stonden hier weer boven, maar bemoeiden zich amper met het inlandse bestuur. Inlandse adel werkte mee omdat ze land kregen, erfelijkheid van hun hoge positie beloofd werd en cultuurprocenten kregen. Door het volk werden ze nog steeds trouw bediend terwijl ze steeds meer uitvoerders van het cultuurstelsel werden. Nederlanders bleven dan ook op de achtergrond, alleen bij bezoeken werd de Nederlandse macht benadrukt. De inheemse regent moest hiervoor zijn linkerarm in de rechter van de resident haken.
Doordat Nederlanders en Javanen zo weinig contact hadden werd er cultureel gezien weinig veranderd. Nederlanders waren alleen geintereseerd in de Javaanse cultuur wanneer ze er van konden profiteren. De groeiende groep koloniale ambtenaren en ondernemers nam wel gewoontes over. Zij droegen binnenshuis Indische kleding en aten ze Indisch eten. Buitenshuis moest men echter zo blank mogelijk zijn.

1870-1900: Het liberalisme in de praktijk
Door de industrialisatie in de 19e eeuw zakte de kostprijs van goederen in Europa, dit maakte Europa tot een goede concurrent. Steden groeiden steeds maar door. Het zelfbeeld van Europeanen veranderde. Men dacht dat zij perfect waren en in andere landen voor vooruitgang moesten gaan zorgen. Zo handelde Engeland volgens haar ‘white man’s burden’ en de Fransen volgens ‘mission civilisatrice’ Ook Nederlanders keken nu anders naar Nederlands-Indie. Volgens de voogdijgedachte namen de Nederlanders de
beschavingsmissie erg serieus. In de 2e helft van de 19e eeuw veroverden Europeanen steeds meer van Azië en Afrika. Van de beschavingsidealen kwam er niet zo veel, men was meer opzoek naar delfstoffen en landbouwgrond. Er heerste grote concurrentie met de kolonies. Met de opening van het Suezkanaal in 1869 kwamen de kolonies in Azie veel dichter bij te liggen, veel mensen waagden daarom de stap om een fortuin te maken, de regering stimuleerde dit. Doordat de kolonies als leverancier, afzetgebied, goedkope soldaten reservoir en nationale trots diende werd het de levensader van Europa.

1 ‘Ere ons dapper Indisch leger’
Doordat de Engelsen Nederland nog steeds over haar koloniën liet beschikken was het koloniaal gebied ong. 50 keer zo groot als Nederland. Java en Oost-Sumatra waren volledig onder invloed van Nederland, in de buitengewesten voerde men een politiek van onthouding, onder de reden dat dure militaire acties vermeden moesten worden. De inlandse vorsten moesten hier producten leveren en Nederlanders met respect behandelen, in ruil hiervoor was er hulp bij opstanden of oorlogen door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL. De Nederlandse regering wilde rust in deze gebieden en omdat het Binnenlands Bestuur het al druk genoeg had werd er aan uitbreiding niet gedacht.
In Nederland kregen liberalen meer invloed, dit betekende voor de kolonies dat er meer ondernemers kwamen. Zij waren uit op winst en niet op rust, de politieke en economische belangen in Indië boste daardoor. Ondernemers hadden ook tabakplantages in Midden-Sumatra, ze breidden zich echter uit naar het noorden richting Atjeh. De Atjeeërs in het naburige Singapore verdragen dreigden te sluiten met de VS moest het Binnenlands Bestuur wel ingrijpen. In 1873 begon de Atjehoorlog. Atjeeërs waren sterke tegenstanders doordat ze de jungle goed kenden en een goede guerrillatactiek hadden. Toen er in Atjeh olie werd gevonden waren Nederlanders nog vastbeslotener en kwamen er ondanks alles nog meer ondernemers.
Generaal J.B. van Heutsz besloot na vele tegenslagen tot een ongekende terreurcampagne o.l.v. kolonel van Daalen. Niet alleen op Atjeh maar ook op Lombok ging het mis. De bevolking kwam hier tot opstand tegen het hindoeïstische vorstenhuis van Bali. Toen het KNIL de opstand wilde sussen werden ze aangevallen door Balinese troepen. Om het ‘verraad van Lombok’ te wreken trokken KNIL-troepen en onderdrukte Lombokkers ten strijde tegen de kratons, vorstenverblijven. Luitenant Hendrik Colijn zag zelfs Balinese kinderen en vrouwen meedoen, tot zijn spijt moest hij er dan ook een paar laten executeren. Van Heutsz, Van Daalen en Colijn kregen voor hun ‘grooten inzet’ de hoogst mogelijke militaire onderscheiding, ze waren helden.
Men had zijn lesje wel geleerd, het was duidelijk dat door het modern imperialisme de onthoudingspolitiek weg moest. Buitengewesten moesten volgens het imperialisme onder Nederlands gezag worden gebracht. De Korte Verklaring, die ondertekend moest worden door iedere Indische vorst zorgde hiervoor. Islamkenner C. Snoeck Hurgronje dacht hiermee 2 vliegen in 1 klap te vangen: vorsten erkenden hierbij de Nederlandse heerschappij en beloofden geen zelfstandige buitenlandse politiek te voeren. Er kwam nu meer controle door ambtenaren en soldaten. De kolonie werd hierdoor een aaneengesloten rijk.

2 Van dwang naar vrijheid?
In 1848 werd koning Willem II ongerust door opstanden in het buitenland. Hij vroeg Johan Rudolph Thorbecke het Nederlands Bestuur te verbeteren. Hij kwam met het idee van een nieuwe grondwet waarbij het volk en de regering dichter bij elkaar kwamen te staan volgens liberalen uitgangspunten. De macht van de koning zou worden beperkt en die van het parlement versterkt. Ministers dienden verantwoording af te leggen aan de ‘vertegenwoordiging van het volk’ ze moesten ook ontslagen kunnen worden. Er zou een 2e kamer gekozen moeten worden door het volk, wat het machtigste orgaan voor het volk werd. De massa die niets van politiek wist zou echter niet mogen stemmen daardoor kwam het censuskiesrecht. Betaalde je veel census(belasting) dan mocht je stemmen, dus alleen de rijkere mochten dit. De politieke macht van liberalen zou met deze grondwetswijziging sterk vergroten. Op 3 nov. 1848 werd Nederland een ‘constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.’
Er kwam door de groeiende politieke macht van de liberalen ook meer kritiek op het koloniale bestuur. Dit zou ook door de volksvertegenwoordiging bestuurd moeten worden. Ook op het Cultuurstelsel werd kritiek gegeven, Indonesiërs moesten meer vrijheid hebben, dan zouden ze vanzelf beter gaan werken. Maar ook economisch eigenbelang speelde mee. De macht van de koning om plantages aan te leggen en het monopolie van de NHM voor vervoer van producten gaf ondernemers weinig kans, terwijl er steeds meer geld aan producten te verdienen was. Ze wilden de vrije hand voor de vrije ondernemer, dus meer particulier initiatief.
De regering reageerde echter terughoudend. Het nieuwe motto werd ‘liberaal in Nederland, conservatief in de koloniën.’ Veranderingen waren toch zichtbaar. Door de mijnwet uit 1850 mochten ondernemers delfstoffen als goud, zilver, steenkolen en aardolie gaan winnen in Indië. Producten als tin, thee en tabak bleken nieuwe perspectieven te bieden, de regering was hierbij nog nauwelijks een concurrent en de vraag ernaar steeg jaarlijks. Sumatra bleek uitermate geschikt voor nieuwe handelsgewassen. Toen Fransen van der Putte in 1863 minister van koloniën werd in een kabinet o.l.v. Thorbecke ging alles sneller. Overheidsmonopolies werden afgebouwd en de Suikerwet en de Agrarische wet werden in 1870 ingevoerd. Java en Sumatra lagen open voor particulier initiatief. Conservatieve politicus A.J. Aenemat wees echter op het punt dat de Javaanse bevolking er niet echt beter op was geworden.
Er ontstonden steeds meer grote landbouwondernemingen in tabak, koffie, thee en rubber. Nederland profiteerde hier door te lenen aan ondernemers, verwerking van grondstoffen en het grote afzetgebied van textiel in Indië. De Koninklijke pakketvaart maatschappij moest voor geregelde lijndiensten tussen de eilanden zorgen, dit bracht de Nederlandse scheepsbouw een ongelofelijke groei. Eind 19e eeuw begonnen Indonesiërs een klein beetje te profiteren. Boeren konden kleinschalige producties opzetten en door Chinese tussenhandelaren was er goede voorlichting, kredieten en vervoer naar havens.

3 Ondernemers, arbeiders en koelies
De Kolonie veranderde in een moderne geldeconomie met loonarbeid. Boeren werden van loonarbeid afhankelijk en gingen erop achteruit. Ondernemers maakten gebruik van vraag en aanbod, door de flink gegroeide Javaanse bevolking waren de lonen dus laag. Ook kregen de landarbeiders en boeren te maken met hoge prijzen voor rijst en toenemende belastingdruk. Veel boeren trokken hierdoor weg naar steden of andere eilanden en nam de honger toe.
Tabaksplanters in het Sumantraanse Deli vonden dit niet erg. Er was hier een gebrek aan arbeiders, de Batakkers waren niet bereid om onder slechte omstandigheden te werken. Tabaksplanter Nienhuys haalde daarom Chinese en Javaanse koelies die voor een voorschot en de kosten van vervoer een langdurig arbeidscontract afsloten. Bij aankomst bleken de arbeidsomstandigheden en leefomstandigheden verschrikkelijk te zijn, met een hoog sterftecijfer als gevolg. Een koelie was feitelijk een slaaf met een wurgcontract. Men liep daarom vaak weg, de regering moest hiertegen ingrijpen en in 1880 kwam de Koelieordonnantie waar de verhoudingen tussen werkgever en werknemer werden vastgelegd. Weglopers werden opgespoord en teruggebracht. Hier mochten ze gestraft worden, afranseling en loonkorting werden vaak gebruikte straffen.
Advocaat Jan van den Brand schreef in 1903 de brochure ‘de miljoenen van Deli’ waarin vele mishandelingen werden beschreven. Planters en het koloniale bestuur werkten volgens hem samen aan de meedogenloze onderwerping van machteloze onderdanen. De minister van Koloniën stelde hierdoor een onderzoek in. De verschrikkelijke uitkomst werd echter in de doofpot gestopt. Hendrik Colijn vond de koelieordonnantie een noodzakelijk sluitstuk van een gezonde economische politiek. Veel Nederlanders gingen door de brochure naar Indië. Dit keer waren het ambtenaren, dokters, technici, predikanten en onderwijzers die een welvarende kolonie wilden maken, maar ze kwamen ook voor de mooie huizen, hulp in de huishouding en zegenrijk werk. Men ziet deze tijd als een Tempo Doeloe, de goede oude tijd.
Door de grote stromen van Nederlanders werd de samenleving steeds Europeser. Europeanen begonnen zich af te zonderen van de Indonesische bevolking, er kwam zelfs een eigen rechtspraak per bevolkingsgroep. Indo-Europeanen waren hier de dupe van, ze vielen bij iedere groep net buiten de boot en werden als tweederangs burgers gezien.

1900-1948: Ven ethische politiek tot politieke onafhankelijkheid
De 1e helft van de 20e eeuw wordt gekenmerkt door de 1e en 2e wereldoorlog. Nationalisme en imperialisme waren de oorzaken hiervan, landen zagen elkaar als gevaarlijke concurrenten. Men probeerde optimaal te profiteren van de kolonies, dit zorgde voor nationale trots, nationale weerbaarheid en nationale welvaart. Italie en Duitsland die in de 19e eeuw ontstaan zijn zagen dat de koloniën al zo goed als verdeeld waren, in 1880 ging de Duitse keizer op zoek naar koloniën maar vond er vrijwel geen. Frankrijk zocht revanche voor de nederlaag in 1870 door de Duitsers. Deze groeiende tegenstellingen maakte nationalisme en imperialisme gevaarlijk. Een moordaanslag liep daardoor uit tot een wereldoorlog.
Na WO I was Europa ernstig verzwakt. Het Europese overwicht was in kolonies niet langer vanzelfsprekend. Het Amerikaanse liberalisme en Russische communisme zetten het kolonialisme onder druk. Door de beurskrach van 1929 en de daaruit voortkomende wereldcrisis was het ieder voor zich. Men probeerde de eigen economie te beschermen en van economische en politieke samenwerking was er geen sprake. Hierdoor kregen antidemocratische stromingen als het fascisme en communisme de kans om te groeien in Duitsland, Japan en Italie kwamen rechts-radicalen aan de macht en stormden af op WO II.
Na de oorlog waren er nog maar twee supermachten: de VS en de Sovjet-Unie. Europese bestuurders waren zwak geworden, bij terugkomst keerden de volkeren zich tegen zich. Op steun uit de supermachten hoefden ze niet te rekenen, zij waren tegen kolonialisme. De koude oorlog bleek een lichtpuntje, de VS was bang voor het communisme en dit overschaduwde langzaam de afkeer tegen het kolonialisme.

1 De ‘Ethische Politiek’, ideaal en werkelijkheid
De roman Max Havelaar zetten veel Nederlanders aan het denken. Abraham Kuyper, leider van de jonge Anti-Revolutionaire Partij had dan ook in zijn programma staan dat indie niet langer winst als doel moest hebben, Indië had recht op opvoeding, welvaart en op termijn zelfstandigheid. In deze voogdijgedachte speelde associatie een rol, Nederland en Indië moesten één gemeenschap vormen. Kuyper deed echter weinig aan de harde koloniale prijktijk. Socialist Domela Nieuwenhuis beweerde dat Nederland min. 850 miljoen gulden van Indië had geroofd. De minister van Koloniën reageerde dat er wel enig onrecht was, maar hield het hierbij want hij kon geen actie ondernemen omdat er geen geld voor was. De Indische advocaat Van Deventer begon er in 1899 weer over toen de belasting op petroleum en lucifers verhoogd werd. Hij schreef in ‘De Gids’ een artikel ‘Een Eereschuld’ waarin hij schreef dat Nederland minstens 823 miljoen bij Indonesië in het krijt stond. Alleen als men dit terugbetaalde kreeg Nederland volgens hem de liefde, trouw en achting die ze wou. Pieter Brooshooft, een Indische journalist, schreef de brochure ‘ de ethische koers in de koloniale politiek.’ Hij streefde naar een nieuw koloniaal beleid waarbij de Javanen zo goed mogelijk behandeld moeten worden. Hij gaf hierbij naam aan de Ethische politiek. Welzijn en welvaart van de Indonesische bevolking werd steeds belangrijker in de politiek. Er zat echter een donkere zeide aan. Het imperialisme werd in deze periode krachtiger en voorstanders van koloniale machtsuitbreiding zagen hun kansen. Hun eerste ‘ethische plicht’ was het verlossen van de eigen hoofden. Het idealisme van Van Deventer en Brooshooft werd een brute militaire invulling.
Op Java en Sumatra werd ook een begin gemaakt aan het welvaartsbeleid. Irrigatie, emigratie en educatie was de nieuwe leus. Hiervoor moesten nieuwe overheidsdiensten, gespecialiseerde ingenieurs en landbouwexperts komen. De bevolking moest ook meer inspraak krijgen. Door de Decentralisatiewet van 1903 mochten een aantal Indonesiërs meedoen in gemeente- en provincieraden. Ze waren echter ondervertegenwoordigd en de macht van de raden was klein. In 1916 werd de volksraad ingesteld, die bestond uit 23
Europeanen en 15 Indonesiërs. Het was een adviesorgaan, maar nog steeds gezien als zoethoudertje. Dit orgaan had weinig parlementaire rechten en werd gekozen door minder dan 2000 geselecteerde kiezers. Het was echter wel van belang, dit was de eerste keer dat Indonesiërs frustraties konden uiten zonder gestraft te worden. Afgevaardigde Hadzji Agus Salim stapte in 1923 over op redevoeringen in Maleis. Hij richtte zich niet meer op Nederlanders maar op Indonesiërs.
Enkele vertegenwoordigers van de Javaanse elite hadden in 1908 de vereniging Boedi Oetomo opgericht, wat het schone streven betekende opgericht. Ze waren voor coöperatie en geen confrontatie, wel drongen ze af en toe aan op kleine hervormingen maar weigerden zelfbestuur of onafhankelijkheid in de mond te nemen om verbod te voorkomen. In 1912 werd Sarekat Islam opgericht. Zij streefden naar zelfbestuur en onafhankelijkheid, dit hielden ze echter geheim en lieten blijken dat ze voor coöperatie waren om niet verboden te worden en zo de vereniging te kunnen laten groeien. Nederlanders werden ongerust, ze eisten actie, alleen de regering wachtte af omdat ze feitelijk niets verkeerds deden. Men ging na denken over echte inspraak van Indonesiërs, uit het moederland werd dit echter tegengesproken.
Door de ‘Eereschuld’ in 1905 werd er toch 40 miljoen uitgekeerd voor bijzondere projecten. De Nederlandse regering had weinig geld, dus het geld voor ethische plannen moest uit de kolonie zelf worden gehaald. Toch leidde welvaartspolitiek tot verbeteringen in de infrastructuur en irrigatie van landbouwgronden op Java. Kredietverlening en landbouwvoorlichting bevorderden de productie. De welvaart nam echter nauwelijks toe, dit door de grote bevolkingsgroei. Er waren geen oorlogen, veel aanvoer van voedsel uit Buitengewesten, voorlichting over hygiëne en vaccinatiecampagnes tegen pokken en pest, waardoor er een bevolkingsexplosie plaats vond i.p.v. een verhoogde welvaart. Men wilde dan ook vaak emigreren naar het dunbevolkte Sumatra. Emigratieplannen waren echter de zwakste schakel uit de ethische keten, daardoor kozen er toch veel mensen voor de zekerheid in hun overbevolkte eiland.
Sumatraanse planters waren niet blij met de ethische politiek. De goedkope landarbeiders waren er niet meer en er was sinds 1907 arbeidsinspectie. Voor veiligheid moesten ze wel de ergste misstanden aanpakken. Toen men de poenale sanctie wou intrekken kwamen ze in actie. Men eiste betaalbare arbeidskrachten voordat ze de sanctie in zouden trekken.
Educatie was nog een punt op de agenda. Hier zaten voor en nadelen aan. Het bedrijfsleven en het Inlands bestuur wilden graag lezende en schrijvende mensen zien, scholen mochten echter niet het nationalisme laten groeien of onderscheid tussen Europees en Indisch laten vervagen. Er werd daarom gekozen voor een schooltype naar landaard. Boeken etc. werden betaald door de regering, alleen de scholen zelf door de dorpsbewoners: de desascholen.
Europese kinderen en kinderen van de Indonesische elite kwamen op de Europese Lagere School. Hier was hoog schoolgeld zodat niet iedereen erop kon komen. Ethici drongen aan tot een verlaging van het schoolgeld, dit zorgde voor een grote stroom Indonesische kinderen. Hierdoor werd de Hollands-Indische school opgericht, weer met hoog schoolgeld. Zo kon de scholing aangepast worden naar de vraag ernaar en bleef het voor de overheid betaalbaar. Meisjesscholen weren opgericht naar het voorbeeld van de Javaanse Kartini. Ze kregen les in lezen, schrijven, rekenen, hygiëne, handwerken en kinderverzorging. Kartini werd een heldin van de ethici en werd een nationaal symbool. Doordat hogere koloniale bestuurders uit Nederland werden gehaald was er bijna geen voortgezet onderwijs of hoger onderwijs. De Technische hogeschool in Bandoeng, waar Soekarno afstudeerde en de School tot opleiding van Inheemse Artsten in Batavia zijn voorbeelden hiervan.

2 Nationalisme en kolonialisme, coöperatie of non-coöperatie?
Na de Eerste Wereldoorlog moest een nieuwe verhouding tussen de kolonie en het moederland komen. In de grondwet van 1922 werd Nederlands-Indië autonomie binnen het koninkrijk verleend. Betekende weinig in de praktijk. Belangrijkste hervorming:
In de jaren twintig ontstonden nieuwe nationalistische groeperingen. De organisaties op etnische of religieuze basis raakten op de achtergrond. De Partai Komunis Indonesia (PKI) van 1920. In 1926-27 ontmanteld na opstanden. In 1927 richtten Soekarno, Sjahrir en Hatta de Partai Nasional Indonesia (PNI) op. Middelen om doelen te bereiken waren non-coöperatie en massa-actie. Indonesische studenten in Nederland (waaronder Hatta) en in Indonesië (waaronder Soekarno) vormden de kern van deze nieuwe nationalistische beweging. Het gouvernement zag de PNI, waarvan de aanhang snel groeide, als bedreiging.
Door de wereldcrisis werd de Nederlandse economie zwaar getroffen. Het koloniale bezit leek voor de Nederlandse economie van onmisbaar belang: \'Indië verloren, rampspoed geboren\'.
1933: De muiterij op de Zeven Provinciën in 1933 leidde ertoe dat gouverneur-generaal De Jonge besloot de oppositie krachtig aan te pakken. Een periode van volledige onderdrukking volgde, waarbij er censuur was en de politie grote volmachten had om op te treden. Alleen organisaties die met Nederland wilden samenwerken werden toegestaan.
1936 petitie-Soetardjo.
De Eerste Wereldoorlog, nieuwe periode in de ontwikkeling van de Indische economie. De kortstondige opleving na afloop van deze oorlog als gevolg van een grote vraag naar tropische producten, werd begin jaren twintig gevolgd door een plotselinge prijsdaling die een scherpe neergang in de Indische economie veroorzaakte. De overheid moest bezuinigen. De liberale overheidspolitiek diende vervangen te worden door meer planmatig overheidsbeleid.
Door de wereldcrisis werd de Indonesische economie zwaar getroffen. Nadelen aanpassingspolitiek voor: gedwongen bezuinigingen en aankoop van relatief dure Nederlandse exportproducten.
Tijdens de Japanse bezetting: de Indonesische economie volledig in dienst van de Japanse oorlogvoering. Indonesische grondstoffen en arbeidskrachten, de romusha, de basis van de Groot-Aziatische Welvaartssfeer.
Een groeiend aantal Nederlanders naar Indonesië leidde tot een Europeanisering van de koloniale cultuur, waarbij westerse cultuuruitingen meer op de voorgrond en Aziatische cultuurelementen meer op de achtergrond raakten. De relatie tussen de bevolkingsgroepen kwam onder spanning te staan. De Japanse bezetting leidde tot een abrupte breuk. Einde aan de wederzijdse beïnvloeding. De passieve houding van de Indonesische bevolking bij de Japanse invasie leidde tot een kloof tussen Nederlanders en Indonesiërs.

3 Van tweede wereldoorlog tot onafhankelijkheid
In mei 1940 werd Nederland bezet. Hoop voor Indonesische nationalisten dat Nederlandse regering in Londen medewerking aan de ontwikkeling van een democratisch parlement. Die hoop bleek ijdel. Maart 1942 werd Indonesië bezet door Japan. Hierdoor kwam een abrupt einde aan het Nederlandse koloniale gezag. Door de snelle overgave van het Nederlandse koloniale leger en bestuur in 1942 verdween het beeld van de onoverwinnelijke Europeaan. Een Aziatisch volk bleek in staat Nederlanders, maar ook Amerikanen en Britten een nederlaag toe te brengen.
Indonesische bevolking gemobiliseerd in massaorganisaties en radicaal antiwesterse jeugdbeweging. Japan beloofde onafhankelijkheid op termijn. De Nederlanders: krijgsgevangen- of interneringskampen. Gevangenen: aanleg van de Birmaspoorlijn + Nederlandse troostmeisjes. De anti-Nederlandse sentimenten werden versterkt door Japanse antiwesterse propaganda. Het zelfbewustzijn van Indonesiërs nam toe. Hun afkeer van vreemde overheersing gevoed door de arrogante houding van de Japanse bezetter. Intussen ging de Nederlandse regering in Londen uit van terugkeer van het koloniale gezag in Indonesië na afloop van de oorlog.
15 augustus 1945 capituleerde Japan. Twee dagen later riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesië uit. De Britten wilden geen oorlog voeren om het Nederlandse koloniale gezag te herstellen. Zij drongen aan op onderhandelingen. Gevolg: de Bersiap-periode. Door luitenantgouverneur-generaal Van Mook onderhandelingen met de Republiek. Die leidden in 1946 tot het akkoord van Linggadjati: Nederland erkende het gezag van de Republiek op Java en Sumatra, terwijl de Republiek zou samenwerken om een federatieve staat in unieverband met Nederland te vestigen. Onvoldoende draagvlak aan beide. De eerste politionele actie, zomer van 1947, gericht op het heroveren van het gebied waar ondernemingen lagen die producten voor de wereldmarkt verbouwden. Heftige guerrillastrijd met de Republiek. Nieuwe onderhandelingen: geen resultaat. December 1948 tweede politionele actie. Soekarno en Hatta werden gevangen genomen. De politionele acties leidden tot sterke internationale druk op Nederland. Uiteindelijk moest Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië accepteren. Op 27 december 1949 werd Indonesië formeel een onafhankelijke staat. Maar in feite was de dekolonisatie nog niet voltooid: de Nederlandse bedrijven behielden een overheersende positie en Nieuw-Guinea werd uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht.

1949-1963: Van Nederlands-Indië naar Indonesië
- De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken (Koude Oorlog) in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;
- De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld.

1 De geboorte van een natie
Voor Nederland werd de soevereiniteitsoverdracht als een nederlaag ervaren. De voogdijgedachte beïnvloedde de houding in Nederland. Een politieke uiting van deze gedachtegang: de staatsrechtelijke unie tussen Nederland en Indonesië, tot die in 1956 door Indonesië werd opgezegd.
Indonesië was bij de onafhankelijkheid een federale staat. Al in 1950 gingen de verschillende deelstaten op in één Republiek Indonesië. Oplopende binnenlandse spanningen: economische en demografische problemen, veelvuldige regeringswisselingen, corruptie en bureaucratisering van het bestuur.
President Soekarno trok steeds meer macht naar zich toe. Na 1957 kwam de politieke macht bij de president te liggen.

2 Republiek der Zuid-Molukken
De bevolking op de Molukken raakte door de onafhankelijkheid van Indonesië in een bijzondere positie. Een groot deel van de bevolking van de Molukken was christelijk en veel Molukkers in dienst geweest van de koloniale overheid. De strijd rond de onafhankelijkheid verdeelde de Molukse bevolking. Een deel steunde de Indonesische vrijheidsstrijd, een ander deel bleef als KNIL-soldaat de Nederlandse belangen. In april 1950 Ambon (onder druk van Molukse oud-KNIL soldaten) de Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen. In 1951 demobilisatie van 4500 Molukse soldaten met hun gezinnen naar Nederland.
Repatrianten uit Indonesië die direct na de oorlog, werd na de onafhankelijkheidsverklaring gevolgd door een grote groep ambtenaren, militairen en Indo-Europeanen.
In 1956 zegde Indonesië de staatsrechtelijke unie met Nederland op. December 1957 start nationalisatie van de Nederlandse bedrijven. Nogmaals vertrekt een nieuwe golf Indo-Europeanen en Nederlanders naar Nederland.

3 Nieuw-Guinea, de Nederlandse zwanenzang in de oost
Het Nederlandse beleid 1950-1960: beschavingsoffensief om de Papoea-bevolking in Nieuw-Guinea op te voeden, te civiliseren en voor te bereiden op zelfstandigheid, onafhankelijk van de Republiek Indonesië. Nadat Soekarno de macht naar zich toegetrokken had, werd het bezit van Nieuw-Guinea zowel voor Nederland als voor Indonesië een nationale prestigekwestie. Tussen 1958 en 1962 dreigde zelfs een oorlog tussen beide landen uit te breken over Nieuw-Guinea. Amerikaanse bemiddeling leidde tot overdracht van het Nederlands bestuur aan een interim-regering onder de vlag van de Verenigde Naties. Mei 1963 droeg deze het gebied over aan de Indonesische regering.
Na een militaire confrontatie droeg Nederland onder internationale druk Nieuw-Guinea in 1962 over aan de Verenigde Naties, die het gebied in 1963 aan Indonesië zou overdragen. Met het vertrek uit Nieuw-Guinea kwam een definitief einde aan een directe koloniale verhouding tussen Nederland en Indonesië.

REACTIES

E.

E.

dat klopt

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.