Latijns Amerika, een regio in beeld.
Latijns Amerika strekt zich uit van 32° NB tot 55° ZB. Er is veel verschil in landschappen en natuurlijke zones. Er zijn in Latijns Amerika drie verschillende landschapsvormen die met het reliëf te maken hebben. Het opvallendste landschap is het Andesgebergte. Het vormt als het ware de ruggengraat van het continent. De hoogste top is bijna 7000 meter hoog. Dan zijn er nog plateaus en hooglanden. Die komen op verschillende plaatsen voor. Voorbeelden zijn het Hoogland van Guyana, het Hoogland van Brazilië en het Plateau van Patagonië. Als laatste zijn er nog lagere gebieden. Dat zijn de rivierbekkens. Daar hebben de grote rivieren van Latijns Amerika enorme hoeveelheden materiaal afgezet. Zo zijn er drie afzonderlijke laagvlakten ontstaan: het Oronico-, het Amazone- en het La Plata-Paranabekken.
De oorspronkelijke bewoners van Latijns Amerika zijn indianen. Het was een dunbevolkt continent. Alleen op de plaatsen waar belangrijke culturen ontstonden was er sprake van verstedelijking en was het dichter bevolkt. Vooral in bergachtig gebied ontstonden belangrijke inheemse culturen. Dat gold met name voor de Inca’s en Azteken. Daarnaast waren er grote gebieden met veel minder complexe, nomadische samenlevingen van jagers en verzamelaars. De indiaanse bevolking heeft veel te lijden gehad van de kolonisten. Niet alleen door het geplunder maar vooral door de besmetting met Europese ziektes waar de indianen geen weerstand tegen hadden. Veel overgebleven indianen zijn getrouwd met blanke immigranten. Hun kinderen worden mestiezen genoemd.
Direct na de ontdekking van Latijns Amerika werd het continent opgedeeld in twee stukken. Het land ten westen van 50° WL werd aan Spanje gegeven. Ten oosten van deze lengtegraad werd het land Portugees bezit. De Spanjaarden vestigden zich in Midden-Amerika en het centrale Andesgebergte. Daar werden grote hoeveelheden goud en zilver gevonden en waren er voldoende indianen om arbeidskracht te leveren. De Spaanse immigranten werden opgevangen in stedelijke centra die geheel volgens Spaans patroon werden gebouwd. Vanuit deze steden bestuurden de Spanjaarden de kolonie en zonden ze missionarissen uit om de indianen te bekeren. Het grootste gedeelte van de bevolking is dan ook rooms-katholiek en spreekt Spaans. Mensen die zich verdienstelijk hadden gemaakt kregen van de Spaanse koning grote stukken land. Er werd op grote schaal grond ingepikt van de indianen. Zo ontstonden er enorme bedrijven, de latifundia. Dit grootgrondbezit bestaat nog steeds en is in gebruik voor extensieve veeteelt. De rest van de bevolking moet zich behelpen met kleine landbouwbedrijfjes, de minifundia, of is landloos.
De Portugezen vonden in hun deel van Latijns Amerika weinig edele metalen. Ook woonden er maar weinig indianen die als arbeiders aan de slag konden. Op zoek naar goud breidden ze hun gebied via de Amazonerivier uit. Uiteindelijk veroverden de Portugezen iets minder dan de helft van het oppervlak van Zuid Amerika. Net als de Spanjaarden stichtten de Portugezen plantages aan de oostkust van Brazilië waar ze onder andere suiker en later koffie verbouwden. Brazilië kent ook daar grootgrondbezit. Spanje en Portugal hadden een kleine bevolking. Dus de instroom was maar klein. Maar in de 19e eeuw nam de immigratie van Europeanen toe. De stroom immigranten richtte zich voornamelijk op Argentinië, Zuid-Brazilië en Uruguay. Dat waren nog lege gebieden aan de oostkust met een prettig klimaat.
Om aan het tekort van arbeidskracht een einde te maken haalden de Portugezen en Spanjaarden grote aantallen slaven uit Afrika. Zij kwamen vooral naar Midden-Amerika en Brazilië. Kinderen van ouders waarvan er een blank is en de ander zwart worden mulatten genoemd.
Klimaat en plantengroei.
Verschillen tussen natuurlijke zones ontstaan vooral door verschillen in klimaat. Temperatuur en neerslag hebben een grote invloed op de plantengroei.
Luchtstreken.
Op de aardbol liggen onder elkaar drie temperatuurstreken: poolstreken, de gematigde zone en de tropen. De manier om luchtstreken te begrenzen is met breedtecirkels. Dit noem je wiskundige begrenzing. Bij de evenaar is het twaalf maanden per jaar warm. Je bent daar in de tropen. Bij de breedtegraad 23,5° NB en ZB houden de tropen op. Daar begint de gematigde zone. De breedtecirkels van 23,5° NB en ZB noem je de keerkringen. Bij 66,6° NB en ZB beginnen de poolstreken. De breedtecirkels van 66,5° NB en ZB noem je de poolcirkels.
Klimaatsysteem van Köppen.
Het klimaatsysteem van Köppen onderscheidt 5 klimaatzones:
Zone A: Tropisch klimaat
Zone B: Droog klimaat
Zone C: Gematigd klimaat
Zone D: Landklimaat
Zone E: Poolklimaat
Aan de klimaten A, C & D worden letters toegevoegd. Die zeggen iets over het wel of niet voorkomen van een droge tijd. De letters zijn als volgt:
f = fehlt, een droge tijd ontbreekt; er valt neerslag in alle jaargetijden
s = sommer, de droge tijd valt in de zomer
w = winter, de droge tijd valt in de winter
Grenzen tussen de Köppen-klimaten.
Köppen heeft de grenzen gemaakt door te kijken naar de vegetatie en gebruikgemaakt van de palmgrens, de loofbomengrens en de naaldbomengrens.
Chili, economisch wonder van Latijns Amerika?
Chili is pas laat tot ontwikkeling gekomen. Dat heeft een aantal oorzaken. De ligging van Chili is geïsoleerd. Aan de westkust ligt de Grote Oceaan, in het noorden de Atacamawoestijn en in het oosten het Andesgebergte. Chili was vanuit Europa moeilijk bereikbaar, waardoor er weinig immigranten kwamen. De smalle, langgerekte vorm werkte ook niet in het voordeel van Chili. Het land is meer dan 4000 km land en daardoor zijn de verbindingen moeilijk. Het merendeel van de bevolking woont in het middengedeelte, waar ook de hoofdstad Santiago ligt. De economie was heel eenzijdig, met een nadruk op de landbouw. Een groot deel van het landoppervlak was is handen van grootgrondbezitters, die weinig met hun grond deden. Naast de landbouw was er weinig industrie. Pas na de ontdekking in 1870 van nitraat, een natuurlijke meststof, begon het buitenland interesse te krijgen voor Chili. De werkgelegenheid in de nitraatmijnbouw nam sterk toe, maar na de ontdekking van de kunstmest tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de eerste mijnen alweer gesloten. Intussen waren er grote voorraden koper ontdekt in het Andesgebergte.
Chili was dus erg afhankelijk van één export product. In 1981 bereikten de koperprijzen een dieptepunt. De inkomsten van Chili namen sterk af. Men heeft daarna geprobeerd meer producten te exporteren. Die verbreding van de export noem je diversificatie. De regering moedigde nationale en internationale ondernemingen aan te investeren in Chili. De industrie is nooit erg belangrijk geweest is Chili. Eindproducten kon je er moeilijk kwijt, want door het kleine aantal inwoners was er een kleine afzetmarkt. Van veel groter belang is de landbouw. De groei in deze sector heeft er voor gezorgd dat de eenzijdigheid van de export is verminderd. Allereerst is er een sterke groei in de bosbouw geweest. Grote delen van het zuiden bleken heel geschikt voor de bebossing met dennenbomen. Veel buitenlandse bedrijven hebben zich daar gevestigd. In de tweede plaats is er een enorme groei geweest in de fruitteelt. Deze verandering heeft te maken gehad met landhervormingen. Grootgrondbezitters moesten van de Chileense president grote delen van hun grond afstaan aan de regering. Die heeft de grond opnieuw verdeeld aan de boeren. Als laatste is er nog de groei van de wijnbouw en toerisme.
Chili probeert zijn economie verder te laten groeien. Om dat te doen volgt Chili twee wegen. De eerste weg is het openstellen van het land voor multinationale ondernemingen. Die bedrijven worden aangetrokken door lage belastingen en de mogelijkheid de winsten vrij het land uit te voeren. Al die buitenlandse bedrijven zorgen voor werkgelegenheid en een stijging van het gemiddelde inkomen. De tweede weg is om ervoor te zorgen dat de export wordt vergroot. Daarom zoekt Chili nieuwe afzetmarkten dor verdragen met andere landen te sluiten. In die verdragen wordt afgesproken om invoerrechten (tariefmuren) voor bepaalde producten onderling af te schaffen. Andere landen die buiten zo’n verdrag vallen moeten wel invoerrechten betalen, het buitentarief.
Het economisch zwaartepunt in de wereld verschuift naar de landen in de Oceaan. Dit verschijnsel noem je de global shift. De Mercosur is een gemeenschappelijke markt tussen Brazilië, Paraguay en Uruguay. De ligging van Chili is een toegangspoort voor Latijns Amerika. Men wil niet dat alle tariefmuren worden afschaft omdat de EU, de NAFTA en Japan hun eigen markten willen beschermen en de ongelijkheid in de wereld dan wordt vergroot.
Multinationale ondernemingen.
Multinationals zijn bedrijven met vestigingen in verschillende landen. De keuze voor een vestiging in een bepaald land hangt af van economische en politieke factoren. Bij de economische factoren moet je denken aan de hoogte van de lonen en de opleiding van het personeel. Bij de politieke factoren gaat het om wetten, regels en medewerking van de overheid in het land van vestiging.
Tariefmuren.
De handel tussen landen kan belemmerd worden door invoerrechten en andere invoerbeperkingen. In plaats van invoerrechten zegt men ook vaak tarieven. Als een land invoerrechten heft, dan staat er dus rond dat land een denkbeeldige tariefmuur. Tariefmuren zijn slecht voor de onderlinge handel.
Economische machtsblokken.
In Europa werken 25 landen samen in een Europese Unie (EU). De unie wil in Europa de vrede handhaven. Dat is een politiek doel. De EU wil ook meer welvaart. Dat is het economisch doel. Om dat doel te bereiken zijn de tariefmuren afgebroken. Tussen de meeste landen van de EU is de handel vrij.
Er is een gemeenschappelijke Europese markt met bijna 280 miljoen mensen die samen veel geld te besteden hebben. Landen buiten de EU willen dus graag met de EU onderhandelen om ook op die markt te mogen verkopen. Maar om de Euromarkt staat nog steeds een forse beschermende tariefmuur: het buitentarief. De EU is economisch heel sterk: er worden veel goederen geproduceerd en er is een grote, koopkrachtige markt. Je noemt de EU daarom een economisch machtsblok. Japan en de NAFTA zijn twee andere grote machtsblokken. NAFTA staat voor North American Free Trade Association; de economische samenwerking tussen de Verenigde Staten, Canada en Mexico.
Latijns Amerika, wereld van verschillen.
Een van de grootste steden van de wereld is Mexico-Stad. Het is al eeuwen het nationale centrum van economie en politiek. Sinds 1960 zijn miljoenen mensen verhuisd naar het platteland. Daar zijn de bestaansmiddelen onvoldoende om de snelle bevolkingsgroei op te vangen. De werkgelegenheid in de landbouw neemt af door de voortgaande mechanisatie en irrigatie. Ook het lage voorzieningen niveau op het platteland is een pushfactor. In Mexico-Stad is er veel industrie en diensten. De stad biedt meer kans op voorzieningen, kortom een beter leven. Door deze pullfactoren was en is de migratie eenzijdig gericht op de hoofdstad. Je noemt deze migratie van platteland naar stad ruraal-urbane migratie. De migranten zijn vaak jong, dat betekent dat het geboortecijfer hoog is en het sterftecijfer laag. Er is dus een groot geboorteoverschot. Tegenwoordig zorgt de natuurlijke bevolkingsgroei voor de groei van de steden.
Een Latijns-Amerikaanse stad is ongeveer zo opgebouwd:
In het midden is er vaak een historische binnenstad. Vaak is hier het koloniale verleden nog te herkennen. In het midden een groot, vierkant plein waaraan alle belangrijke gebouwen stonden. Hier ligt ook het Central business district (CBD). Rond de oude binnenstad komt een uitgebreid gebied met oude bebouwing waarvan de woningen dicht bewoond zijn en er niet al te best uit zien. Langs de belangrijke verkeerswegen vind je industriewijken, vaak met arbeiderswijken er omheen. Aan de randen van de stad vind je enorme zelfbouwwijken. Hier wonen arme mensen in primitieve huizen. Het zijn illegale wijken. Vanuit het centrum zie je langgerekte stroken waar de elite woont en waar moderne winkels en kantoren gevestigd zijn. Aan de buitenkant van deze elitewijken woont de middenklasse.
Er is te weinig werk in de industrie in de stad. Die sector is in Latijns Amerika slecht ontwikkeld. En als er baantjes zijn, dan is het opleidingsniveau te laag. Dat geldt ook voor de dienstensector. De enige manier om in de stad te overleven is om op allerlei manieren geld te verdienen zonder dat er sprake is van een ‘formeel’ salaris. Dat kan door het verlenen van diensten of het maken van eenvoudige producten. Je noemt deze sector ook wel de informele sector of vluchtsector.
In bijna elk land in Zuid-Amerika is er één heel grote stad met daarnaast nog vele kleinere steden. Dit is kenmerkend voor veel ontwikkelingslanden. Zo’n grote stad is vaak het centrum van de politiek en de economie. Een megastad die veel groter is dan de andere steden in een land noem je een primate city. Het verschil tussen het aantal inwoners van de grootste stad met de tweede stad noem je de primacy. Dat is de mate waarin de eerste stad groter en belangrijker is dan de tweede. Vaak probeert de overheid de verschillen kleiner te maken.
In Latijns Amerika wonen veel mensen in de steden. In Latijns Amerika is de urbanisatiegraad 75%, en het hoogst van alle onderontwikkelde continenten. Het urbanisatietempo is hoog. Langzaam maar zeker zie je dat in de top-10 van de grootste steden in de wereld een verschuiving naar de top is te zien van Aziatische steden.
Hoge druk en lage druk.
Hoge- en lagedrukgebieden hebben meestal een ronde vorm. Bij een lagedrukgebied, dus met een tekort, stroomt lucht toe. Door de draaiing van de aarde krijgt de luchtstroom op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts. De toegestroomde lucht moet ergens heen. Uitwijken maar beneden of opzij kan niet, dus er is maar één oplossing: omhoog. Stijgende lucht zorgt voor afkoeling, wolken en regen. Een lagedrukgebied betekent dus bewolkt, regenachtig weer.
Bij een hogedrukgebied, dus met een teveel, stroomt lucht weg. Door de draaiing van de aarde krijgt de luchtstroom op het noordelijk halfrond weer een afwijking naar rechts. Er komt aanvulling van boven, in de vorm van dalende lucht. De lucht wordt warmer, wolken lossen op. Plaatsen met een gelijke luchtdruk verbinden door middel van een lijn noem je een isobar.
Percentage beroepsbevolking in de derde sector.
In de rijke landen is de dienstensector veruit de grootste. In ontwikkelingslanden komt de dienstensector meestal op de tweede plaats na de landbouw. Als je ook naar het soort werk kijkt, dan is er nog een duidelijk verschil. In een rijk land ligt het gemiddeld inkomen in de dienstensector hoger dan in de beide andere sectoren. Banen in de dienstensector vereisen meestal een behoorlijke opleiding en worden in het algemeen goed betaald. In de derde wereld is dat anders. Daar vind je in die sector juist mensen die ongeschoold, laag betaald werk doen. Wie geen werk kan vinden vlucht in de dienstensector (vluchtsector).
Percentage stedelingen.
In de rijke landen woont gemiddeld 75-90% van de mensen in de stad. In de minder/minst ontwikkelde landen is dat ongeveer 40-25%. Veel mensen trekken van het platteland naar de stad in de hoop daar werk te vinden. Werk is er vaak niet en meestal ook geen woonruimte. Toch blijven ze in de stad hangen. De te grote verstedelijking is duidelijk zichtbaar. Bij elke stad zie je krottenwijken. Dat zijn woonwijken waar de bewoners zelf illegaal allerlei woninkjes hebben neergezet. Krottenwijken noemt men ook wel bidonvilles.
Latijns Amerika
6.6- Samenvatting door een scholier
- 3e klas vwo | 2455 woorden
- 17 maart 2008
- 109 keer beoordeeld
6.6
109
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.383 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Dit is van het boek
13 jaar geleden
Antwoorden