Geschiedenis
Paragraaf 1 In Griekenland ontstonden zo’n 800 staatjes, dit noemde de Grieken een polis. Het middelpunt van elke polis was een versterkte heuvel, de acropolis werd genoemd. Als de polis werd aangevallen, vluchtten de bewoners naar de acropolis. Vaak was daar een tempel opgebouwd. In de polis was ook een agora, een plein waar mensen elkaar ontmoette, handel dreven en het bestuur van de polis bespraken. Rondom de Acropolis en agora ontstonden echte steden, hier woonde ambachtslieden, kooplieden, kunstenaars, soldaten, bestuurders, priesters, geleerden en mensen die bij andere in dienst waren. Sommige boeren leefde er ook.
In de polis had de adel de macht. De adel bestond uit een grote groep rijke families, ze waren rijk door het vele grondbezit. Een raad van edelen nam de belangrijke beslissingen. Vaak was er ook een vergadering van de mannen: De volksvergadering. Deze stonden onder grote invloed van de adel en besloten altijd wat de adel wilde. Hierin kwam verandering toen de Griekse steden te maken kregen met overbevolking en de opkomst van een nieuwe bevolkingsgroep, de handelaren. De bevolking in Athene groeide en de Grieken hadden geen genoeg grond meer om te verbouwen, ze gingen kolonialiseren. Ze trokken weg naar andere gebieden rond het Middellandse Zee gebied. Deze groepen mensen werden kolonies genoemd. Door deze kolonies nam de handel sterk toe. Handelaren werden steeds rijker en wouden meer macht hebben.
Rond 600 voor Christus was er een edelman Kleisthenes die een nieuwe regeringsvorm wou invoeren; de directe democratie. Alle belangrijke beslissingen werden door de volksvergadering genomen. Deze konden plannen goed en af keuren. Alle mannen onder de 18 hadden stemrecht. De vergaderingen werden voorbereid door een Raad van Vijfhonderd. De Vijfhonderd werden voor een jaar door loting aangewezen uit een grotere groep die door de volksvergadering was gekozen. Het dagelijks bestuur van Athene was in hadden van een telkens wisselende groep van vijftig leden van de Raad van Vijfhonderd. Vrouwen, slaven en buitenlanders hadden geen stemrecht.
Toen de handel en nijverheid opkwam kwamen er steeds meer slaven. Er werden veel slaven ingevoerd, na verloop van tijd was eenderde van de bevolking een slaaf. Vrouwen deden het huishouden en zorgde voor de kinderen.
Paragraaf 2 Ook in Sparta ontstond er overbevolking. Maar zij stichtte geen kolonies maar veroverde het gebied van hun buren, De messeniers. Deze werden gedwongen voedsel te leveren aan de Spartanen. De Spartanen hadden een groot leger, waarmee ze de slaven en andere inwoners in bedwang konden houden. Het leger was zeer sterk, dit kwam doordat mannen op hun zeventiende leeftijd in een kazerne werden geplaatst en tot hun twintigste kregen ze militaire opleiding. Ook leerde ze dat ze hun leven moesten geven voor Sparta. Wie niet tot zijn dood doorvocht werd bij zijn terugkeer als lafaard beschouwt. In Sparta draaide het vooral om het leger en militaire macht. Spartanen interesseerde zich niet erg in de kunst en cultuur, daarom komen er ook meer bekende schrijvers en kunstenaars uit Athene.
De arme en rijke waren gelijk in Sparta, iedereen had elkaar nodig om te overleven. In de Spartaanse volksvergadering kon elke man mee stemmen door te roepen om voor of tegen te stemmen. Maar alleen een raad van edelen mocht voorstellen doen. De volksvergadering mocht ook geen wijzingen plaatsen in de voorstellen van de edelen. Het dagelijks bestuurd werd uitgeoefend door 5 ephoren (opzichters), die jaarlijks door de volksvergadering werd gekozen. Zij hadden grote macht; zij waren voorzitters van de raad van edelen en de volksvergadering en bepaalde de buitenlandse politiek. Het leger werd uitgevoerd door 2 koningen, die onder toezicht waren van de ephoren. Maar in sparta was niet een burgerrecht (in Athene wel), want de meeste bewoners waren geen ‘echte’ Spartanen, maar afstammelingen van de oorspronkelijke bevolking. De ‘echte’ Spartanen waren afstammelingen van de Doriers.
De kenmerken van Sparta en Athene;
Athene Sparta
1. Ontstond de directe democratie (macht aan het volk) 1. Soort van dictatuur
2. Slavenmaatschappij 2. Een staat met een groot leger, een leger in een staat.
3. Hoogstaande cultuur, ontwikkeling van de geest was erg belangrijk (filosofie, toneel enz.) 3. Ontwikkeling van het lichaam was erg belangrijk
4. Stichtte over het hele Middellandse Zee gebied kolonies 4. Stichtte kolonies, dicht bij de stad
5. Klassieke architectuur 5. Spartaanse opvoeding
6. Sport (olympische spelen)
Paragraaf 3 Nadat in Athene een democratie was ontstaan, dreigde er een groot gevaar. In het Midden-Oosten was een groot rijk ontstaan, de perzen. In het Perzische rijk was geen democratie, er was 1 man aan de macht; Koning Darius I. Darius I wilde zijn rijk uitbreide naar het westen. Griekse kolonies die zich in het westen van het Perzische rijk hadden gevestigd wilde onafhankelijk worden van het Perzische rijk. Zij kwamen rond 500 voor Christus in opstand, dit leidde tot de Perzische oorlogen. Darius wilde, als strafmaatregel aan de hulp van de opstandelingen, Griekenland veroveren. In 490 vielen de Perzen voor de eerste maal, over zee, Griekenland binnen. Athene en Sparta besloten samen te werken. Ze wonen. In 480 voor Christus vielen de perzen voor de tweede maal binnen in Griekenland, nu via zee een land. De Spartanen kregen de leiding op het land en de Atheners op zee. Bij thermoplyae vond een beroemd geworden veldslag plaats. Het Perzische leger was veel groter, maar het moest bij thermoplyae via een nauwe pas door de bergen. De Spartanen verdedigde de pas goed, maar overwonnen de oorlog en veroverde het hele rijk behalve peloponnesos. Wel werd de oorlog op zee gewonnen door de Atheners. Een Jaar later wonnen ze ook het Perzische landleger en hadden ze hun land weer terug.
Paragraaf 4 Uit angst voor een nieuwe aanval voor de perzen, gingen veel staatjes samenwerken. Er ontstonden twee bondgenootschappen, een onder leiding van Sparta de andere onder leiding van Athene. Beide bondgenootschappen wouden het machtigst zijn. Dit leidde tot een oorlog; In 431 v. Chr. Begon de peloponnesische oorlog die tot 404 v. Chr. duurde. Uiteindelijk wonnen de Spartanen, en was het gedaan met de macht van Athene. Maar de Atheense democratie bleef nog bestaan.
Paragraaf 5 In Griekenland hielde ze zich ook bezig met mythische wereldbeeld te vervangen door een natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Ze zochten verklaren voor natuurverschijnselen. De belangrijkste Therorieen over het heelal waren van de filosoof Aristoteles (4de eeuw voor Chr.) en Prolemaeus (2de eeuw na Chr.). Aristoteles en Prolemaeus beschouwde de aarde als een onbeweeglijke bol, die het centrum was van het heelal. Prolemaeus had hier ook nog berekeningen voor.
Een andere filosoof Parmenides (5de eeuw voor Chr.) werkte een zonetheorie uit.
De zonetheorie was een klimaattheorie.
Hij verdeelde de aarde in vijf klimaatzones;
1. een hittezone, rond de evenaar
2. twee koudezones, aan de polen
3. twee gematigde zones, deze liggen tussen de polen en de evenaar in.
Je kunt alleen in de gematigde zones leven.
Krates van mallos (150 voor Chr.) had een theorie over de oceaangordel. Deze theorie stelde dat de aardbol wordt doorsneden door twee gordels van oceanen, waarvan een door de polen loopt en een de evenaar volgt. Deze oceaangordels snijden elkaar loodrecht en verdelen het aardoppervlak in 4 continenten. Hij vond ook dat je geen contact kon maken met de andere continenten omdat de oceaangordels te breed waren. Prolemaeus was tegen de Klimaat en oceaantheorie. Hij zei dat de Indische oceaan een binnenzee was en dat Afrika in het zuiden met Azië was verbonden.
Paragraaf 6 De Grieken verklaarde de mens op een mythologische manier. De mens was afhankelijk van een aantal goden. Om een vriend te blijven met de goden moest je offers brengen. Ook vonden ze dat het gemeenschap belangrijk was en niet het individu. Na dood leefde de mensen door in de onderwereld. Vanaf de 6de eeuw voor Chr. ontstond er een ander denkbeeld, bij een klein groep mensen, over de theorie van de mens. Geleerde geloofde niet meer dat alles in handen lag van de goden. Zij gingen de mensen zien als een zelfstandig wezen; Zijn verstand liet hem zelfstand toe vragen te stellen en antwoorden te geven. Hiermee legde de Grieken de basis voor mens- en wereldbeeld in de westerse wereld. Iedere polis had zijn eigen beschermgod of godin. Goden waren onsterfelijk. Zij woonde met elkaar op de berg Olympus en zij hadden erg menselijke eigenschappen, zowel goede als slechte. De Grieken vonden het leven op aarde het belangrijkst.
De Grieken waren een van de enige die alles gingen op de aarde in elkaar zat. Door hun ontstond, de geboorte van de geneeskunde; Hippocrates zocht de verklaring van de ziekte in de natuur zelf, i.p.v. bij de goden. Hij onderzocht hoe een ziekte onderzocht en weer genezen kon worden. De geboorte van de geschiedenis; Herodotus (485 voor Chr.) word de eerste geschiedenisschrijver genoemd. Hij schreef alles op wat hij zag en gaf zijn mening daarover. Hij schreef o.a. over de Egyptische piramides en de oorlog tussen de Perzen en de Grieken. Ook Thucydides, hij schreef over de Peloponnesische oorlog. De geboorte van de filosofie; In Hellas werd de filosofie geboren. Filosofie houdt zich bezig met de diepste levensvragen, zoals geluk en ongeluk, recht en onrecht, rijkdom en armoede. Een beroemd geworden filosoof was Socrates. Hij probeerde al vragend erachter te komen hoe de wereld in elkaar zat en wat het beste was. Hij vond dat domheid het grootste gevaar was voor de mens. Filosofische vragen werden in het Theater besproken.
Alles in het leven van de Grieken stonden in het teken van; de wil om zichzelf te verbeteren door onderlinge wedijver.
Toneel
In het theater kon iedereen gratis heen, er werd gratis voedsel en eten uit gedeeld en iedereen bleef na afloop van de show met elkaar praten over het toneelstuk, dit was goed voor de eenheid onder de bevolking.
Er waren twee soorten toneelstukken; Tragedies en komedies.
Tragedies; waren ernstige toneelstukken over belangrijke levensvragen die mensen aan het denken zetten en die de betrekkingen hadden tussen mensen en goden behandelden.
Komedies; waren satires over de politiek, over zenden en gewoonten, over wat in de mode was. Mensen en ideeën werden bespot.
Een tragedie was meer een zangstuk dan een toneelstuk, er was maar een speler. Het koor reageerde op de verteller. Aeschylus voerde een tweede speler in, maar het koor hield een belangrijke rol. Sophocles voerde een derde speler in. Euripides voerde een vierde speler in. Bij Sophocles en Euripides kreeg het koor een kleine rol. Zo werd een tragedie een toneelstuk met korte gezongen intermezzo’s van het koor.
Onderwijs
In Griekenland konden veel mensen lezen en schrijven. Iedereen moest goed opgeleid zijn. Een ideale Griek moest niet alleen handel kunnen drijven maar ook deelnemen aan de democratie en een goed figuur kunnen slaan op het gebied van muziek en sport.
Sport
Sport was heel belangrijk in het leven van een Griek. Jaarlijks werden de Olympische spelen gehouden ter ere van Zeus. De Olympische spelen werden om de vier jaar gehouden in Olypmia. Alleen mannen mochten meedoen en kijken. Wie won kreeg een palmtak en een olijfkrans, ze deden het om de eer.
Op de Olympische Spelen werd atletiek gedaan, wagenrennen, worstelen en boksen.
De deelnemers mochten geen kleding dragen.
De spelen werden gehouden tot 400 na Chr., toen werden ze verboden door de Romeinse koning. De moderne Olympische spelen werden in 1896 weer opnieuw gespeeld.
Een kunst werk moest voldoen aan bepaalde regels, ze moeste een ideaal maatgetal, een grondregel of een ideaal beantwoorden. Anders was het geen kunst. Tempels en theaters waren de belangrijkste bouwwerken van de Grieken. Bouwkunst en godsdienst waren verbonden met de natuur: Tempels werden gebouwd op schitterende plekken in de natuur, hoe fraaier de natuur was des te dichter dacht men bij de goden te zijn.
In de beeldhouwkunst gaf Polycletus (5de eeuw voor Chr.) Het voorbeeld. In zijn beeldhouwwerken gebruikte hij een vaste verhouding; het hoofd maakt precies een zevende van het lichaam uit. ‘Kunst was niet het exact weergeven van het natuur, van de mens maar een product ontwikkelen dat beantwoordde aan vastgelegde verhoudingen of proporties’.
Paragraaf 7 In 338 voor Chr. wou koning Phillipus van Macedonië Griekenland veroveren. Hij werd vermoord en zijn zoon Alexander nam het over en voerde het plan uit. Niemand het er vertrouwen in maar naar negen jaar had Alexander het rijk in handen. Na de verovering trokken veel Grieken naar het Midden-Oosten. Grieks werd de belangrijkste taal in het Midden-Oosten. Alexander zorgde ervoor dat de Griekse cultuur overal in het hele Midden-Oosten werd bereid. Alexander wou de Grieken en de perzen met elkaar verenigen, hij deed dit door Griekse mannen met Perzische vrouwen te laten trouwen, maar weinig succes. In 323 voor Chr. stierf Alexander. Zijn rijk viel uiteen in verschillende delen.
Alexander is een van de eerste koningen geweest die de bijnaam ‘de grote’ kreeg. Beroemd werd hij vooral omdat hij zo’n goede legeraanvoerder was en omdat door zijn optreden de Griekse cultuur over een veel groter gebied werd verspreid.
Paragraaf 8 Rond 800 voor Chr. veroverden de Etrusken, een volk uit het Midden-Oosten, een deel van Italië. Waaronder ook het dorp Rome. Onder de Etruksen nam de handel sterk erg toe. Als gevolg daarvan groeiden Rome en andere dorpen uit tot steden. Rond 500 voor Chr. kwamen de inwoners van een aantal steden in opstand tegen de Etrusken. Rome behoorde tot een stad die zich vrijvocht.
De twee eeuwen daarna veroverden de Romeinen (inwoners Rome) het grondgebied van de volken die in Italië woonde (o.a. de Etruksen, Griekse kolonisten, Carthagers) Als de Romeinen een volk veroverde sloten ze een verdrag waarin stond dat alles bleef zoals het was. Maar als Rome oorlog voerde, moesten ze wel soldaten leveren aan Rome, ook moesten ze een stuk grond afstaan de Romeinse staat. Op deze stukken grond zetten ze een nieuwe nederzetting, vanaf hier werd toezicht gehouden op de volken. Door de veroveringen waren er geen conflicten meer tussen volken en nam de handel toe en daardoor de welvaart van de mensen.
Rome werd geregeerd door koningen, maar al spoedig werd het een republiek. Een republiek is een regeringsvorm waarin telkens na verloop van tijd een nieuwe bestuurders worden gekozen. De belangrijkste bestuurders waren twee consuls. Elke jaar werden zij opgevolgd door twee nieuwe consuls. Belangrijk was ook de senaat (raad van ouderen). In de senaat zaten mensen die vroeger bestuurder waren geweest. De Senaat gaf raad aan de bestuurders. De Romeinse mannen kwamen bij een in de volksvergadering, deze had weinig invloed.
Paragraaf 9 De Romeinen die macht hadden in Rome heette de patriciërs, alle ander Romeinen werden plebejers genoemd. Alleen patriciërs kregen leidinggevende functies in het bestuur van de stad of in het leger. Huwelijken tussen deze twee bevolkingsgroepen was verboden. Sommige plebejers werden even rijk als de patriciërs en betaalde evenveel belasting maar toch hadden zij minder macht. Zij vonden dat zij net zoveel macht mochten hebben als de patriciërs. Ook de arme plebejers werden ontevreden. Zij mochten wel stemmen in de volksvergadering en bestuurders kiezen. Maar als zij geld wilden lenen om bijvoorbeeld een bedrijfje of een boerderij te kunnen kopen, moesten zij een hoge rente betalen, waardoor ze in de schulden raakten en als slaaf konden worden verkocht.
Enkele eeuwen lang konden de patriciërs de macht in handen houden. Maar ze hadden de plebejers nodig om veroveringen buiten Italië uit te voeren. Geld en soldaten hadden ze nodig. De rijke plebejers hadden het geld en de arme plebejers leverde veel soldaten. De patriciërs stemde toe met de volgende regels;
1. plebejers mochten niet meer als slaaf worden verkocht
2. plebejers en patriciërs mochten met elkaar trouwen
3. plebejers mochten de hoogste ambten uitvoeren in het bestuur van de stad en in het leger.
De rijke plebejers waren erg tevreden. Zij vormde nu samen met de patriciërs een nieuwe bovenlaag, de nobiles.
Paragraaf 10 Een rijk dat bestaat uit veroverde staten, wordt een imperium genoemd. Het rijk van de Romeinen was dus een imperium. De Romeinen hadden steeds nieuwe redenen om een stuk land te veroveren, soms voor de veiligheid, handel of omdat een land een bondgenoot van de Romeinen aanviel.
Door de veroveringen van de Romeinen kwamen er veel veranderingen; • De Romeinen verdeelde hun rijk in provincies. In iedere provincies werden Romeinse troepen gelegerd. • In de eerste eeuw voor Chr. werd een groot deel van ons land veroverd. Bij katwijk en Nijmegen werden legerplaatsen opgericht. • In het Romeinse bestuur werd de senaat machtiger. Het besturen van het grote Romeinse rijk was ingewikkeld. • De invloed van de Griekse cultuur werd sterker. De Romeinen namen er veel van over. Een voorbeeld daarvan is de godsdienst, Griekse goden werden ook Romeinse goden. Wel kregen ze andere namen, Zeus werd Jupiter. Romeinse tempels werden op dezelfde manier gebouwd als Griekse tempels • Veel boeren raakte hun bedrijf kwijt en trokken naar de stad. Dat kwam doordat de boeren vaak ver van huis in het Romeinse leger moesten dienen. • Niet allen het aantal arme mensen groeide. Ook het aantal rijke mensen nam toe. Sommige Romeinen werden rijk door de buit tijdens veldtochten of door groeiende handel, andere doordat ze de bevolking in de veroverde gebieden teveel belasting lieten betalen en een deel zelf hielden. • Door de veroveringen maakte de Romeinen ook veel slaven buit. De meeste slaven moesten in Italië op het land van de grootgrondbezitters werken. Zij werden als vee behandeld. • Het Romeinse leger werd steeds minder sterk. Dat kwam doordat steeds meer boeren proletariërs werden. Romeinse soldaten moeste namelijk zelf hun wapens en uitrustingen betalen. De boeren konden dat wel, maar de proletariërs niet. Daardoor kreeg het Romeinse leger te weinig soldaten.
Paragraaf 11 Sommige rijke Romeinen wilden de proletariërs in de steden weer aan land helpen. Dit wouden de broeders Tiberius en Gaius Gracchus. Zij wilden land van de staat onder de armen verdelen, dit had twee voordelen; werklozen konden opnieuw boer worden en er zouden weer sterke boerenlegers komen. De voor en tegenstanders kregen oorlog met elkaar, de tegenstanders kregen uiteindelijk hun zin.
Doordat het aantal boeren steeds kleiner werd, waren er te weinig soldaten voor in het leger. Er werd een beroepsleger in gesteld, proletariërs konden vrijwillig zestien jaar in het leger gaan en daarna kregen ze een stukje grond. Hun bevelhebber zorgde voor hun soldij en voor een stuk grond na afloop van hun diensttijd. Het gebeurde dan ook eens dat een bevelhebber met zijn leger naar Rome trok om de macht in het Romeinse rijk in handen te krijgen, zo’n bevelhebber was Ceasar. Ceasar wou Rome veroveren en dit lukte met hulp van zijn Achterneef, Octavianus. ER ontstond een burgeroorlog waar octavianus als winnaar uit kwam. Hij noemde zichzelf Augustus. Augustus was de eerst keizer van het Romeinse rijk. Hij ging voorzichtig te werk hij liet de volksvergadering, het consulaat en de senaat bestaan.
Augustus en zijn opvolgers zorgden voor enkele eeuwen vrede in het Romeinse rijk, deze tijd word de Pax Romana (Romeinse vrede) genoemd. Hoe kwam het dat er zolang vrede was, onderzoekers noemde de volgende oorzaken; • Het leger bleef trouw aan de keizers. De soldaten kregen grond in bezit na hun dienst en de keizer benoemde leger aanvoerders als ze hem trouw bleven. • Er kon goed handel worden gedreven, er kwam dus een goede welvaart. • De Romeinen hadden bovendien geluk dat er in de eeuwen geen krachtige vijanden aan de grenzen van het rijk verschijnen.
Paragraaf 12 In de steden was er veel vermaak te vinden. Vooral de gladiatoren gevechten waren erg populair. Het beroemdste amfitheater is het Colosseum in Rome, dat plaats bood aan zo’n 50.000 man. De gladiatoren vochten tegen elkaar en wilde dieren om de mensen te amuseren.
De meeste mensen werkte nog in de landbouw, het grootste gedeelte waren vrije boeren. Maar ook waren er slaven en vrije pachters die moesten werken voor grootgrondbezitters. De bevolking bestond uit verschillende lagen: • De rijken; ook onder de rijke waren grote verschillen. Wie lid wilde worden van de senaat moest vier miljoen sestertiën bezitten. Voor minder hoge functies had je 400.000 sestertiën nodig en voor een functie in het bestuur van de stad had je 100.000 sestertiën nodig. • De mensen met enig bezit; dit waren de vrije boeren met een klein stukje grond waarvan zij met hun familie konden bestaan. Ook de kleine winkeliers en handswerklieden horen hierbij. • De armen; Mensen met geen bezit alleen hun kleding en wat huisraad • De slaven; Er waren verschillende groepen slaven. De meeste slaven werkten op het platteland in ellendige omstandigheden. Slaven die in de mijnen werkten, hadden een nog zwaarder leven. Het gevaarlijkst was het werk van de gladiatoren. Het werk van de huisslaven was minder zwaar, sommige slaven waren toneelspelers en leraren en konden zelfs geld verdienen. Slaven konden zich niet alleen vrijkomen, maar konden zelfs gaan behoren tot de rijkste mensen.
De Romeinse rechtspraak was zo goed dat veel volken later dezelfde rechtsregels gingen toepassen. Zo hebben wij nog steeds de volgende regels; iemand is onschuldig tot zijn schuld is bewezen; iemand die ergens van is beschuldigd heeft recht op verdediging; niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt; de bestuurders van een land mogen zicht niet met de rechtspraak bemoeien, dit doen rechters. Veel inwoners van provincies wilde graag Romeinse burger worden, daarvoor moesten ze bewijzen dat ze geromaniseerd waren. Geromaniseerd is dat ze de Romeinse cultuur hadden overgenomen, dit was de taal, literatuur, godsdienst, kleding en vrijetijdsbesteding.
Het Romeinse wereldbeeld was het zelfde als die van de Grieken (de aarde als centrum in het heelal, een bol). Maar voor veel Romeinen was de aarde nog een platte schrijf. Het Romeinse mens en wereldbeeld werd sterk beïnvloed door de Grieken, de Griekse mythologie en de Griekse wetenschap werd overgenomen. Maar de Romeinen hadden een meer praktische kijk op de mens dan de grieken; • De mens was volgens de Romeinen allereerst een burger met rechten en plichten. Zij schonken daarom veel aandacht aan de wetten die het leven van de mens moest ordenen en regelen. • Het ging de Romeinen om het verbeteren van de kwaliteit van het dagelijks leven, niet om grote filosofische problemen. Daarom probeerde de Romeinen de natuur om het leven aangenamer te maken (waterleidingen, aquaducten) en bouwde zij grote badhuizen.
De Romeinen hadden een meer militaire kijk op de mens dan de Grieken; • Zij hadden een gedeeltelijk ander waarden stelstel dan de Grieken, waarden die in de oorlog van groot belang zijn, zoals moed en gehoorzaamheid en opofferingsgezindheid. • Ook de Romeinen bouwden tempels en theaters. Maar ze werden vooral bekend om het amfitheater. In het amfitheater stond de strijd centraal tussen gladiatoren onderling en tussen gladiatoren en wilde dieren.
De tempels en theaters verschilde ook tussen de Romeinen en de Grieken. De Romeinen hadden hun theater niet zoals de Grieken in een heuvel ingebed, maar het was een vrijstaande constructie. Via ingangen in de buitenmuur konden de toeschouwers naar binnen. De Griekse tempels waren ‘gerichtloos’; er was geen verschil tussen voor en achterzijde. De Romeinen hadden dat verschil wel, aan de voorkant was een portaal omgegeven met vrijstaande zuilen. De rest van de tempel had slechts halve zuilen, ook hadden de Romeinen typische bouwstijlen, bogen, het gewelf en de koepel.
In de bovenlaag van de Romeinse bevolking regelden de ouders vooral de huwelijkspartner voor hun kind. Daarbij waren vooral aanzien en materieel gewin belangrijke factoren. Het sluiten van een huwelijk was niet een zaak van de overheid maar tussen de twee families. Het werd vastgelegd in een contract. Er waren verschillende contracten, bij elke was de vrouw min of meer ondergeschikt aan de man. De vrouw toonde respect voor haar man en bracht haar leven thuis door. In het huwelijk mochten mannen hun vrouw straffen als zij op overspel werd betrapt. Mannen waren bij overspel niet strafbaar. Echtscheiding was alleen voor de man mogelijk, de bruidschat moest dan worden teruggegeven. De belangrijkste rechtsregels van de Romeinen waren; • Iemand is onschuldig tot zijn schuld is bewezen • Iemand die ergens voor wordt beschuldig, heeft recht op verdediging • Niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt • De bestuurders van een land mogen zich niet bemoeien met de rechtspraak, dat doen de rechters.
Na de terechtstelling van Jezus, werden de ideeën van Jezus over het Romeinse rijk verspreidt door zijn leerlingen, apostelen. Zij gaven Jezus de naam Christus. In het Romeins betekende dat ‘gezalfde’. Gezalfd worden was in de Romeinse cultuur een teken van koninklijke of goddelijkheid. Het leven van Jezus wordt beschreven in het evangelie, dat een onderdeel is van het nieuwe testament. Vier van zijn volgelingen hebben de verhalen die over hem werden doorverteld opgeschreven; Mattheus, Marcus, Johannes en Lucas. De geschiedenis en de godsdienstige opvattingen van het Joodse volk, waarvan Jezus een leraar was, staan beschreven in het oude testament. Door de joden Torah genoemd. Het oude en nieuwe testament worden samen de bijbel genoemd.
De belangrijkste interpretatie van Jezus leven en leer is die van het christendom. Grondlegger daarvan is Jood Paulus van Tharsus. Paulus kwam ook in botsing met de Romeinse overheid, hij werd geëxecuteerd.
Het Christendom gaat er van uit dat de mens onvolmaakt is. Go laat de onvolmaakte mens in de hemel toe, wanneer deze gedoopt is en tijdens zijn leven heeft geprobeerd om te leven vanuit christelijke waarden, daar horen menslievendheid en vergevingsgezind bij. Het Christendom noemt zijn belangrijkste rituelen, sacramenten. De oudste sacramenten waren de doop, eucharistie (brood en wijn) en de biecht.
Augustus en zijn opvolgers hadden voor de Pax Romana gezorgd, ook de christenen profiteerde hiervan. Het christendom verspreidde snel over heel het Romeinse rijk. De armen en onderdrukte in de samenleving werden al snel christen. Het gaf hen hoop op een beter leven na de dood.
De Grieks-Romeinse goden waren de officiële goden in het Romeinse rijk. Maar de Romeinse bestuurders vonden het meestal goed dat de mensen andere goden aanbaden. Het christendom werd een lange tijd wel verboden in het Romeinse rijk. Christenen werden zelfs vervolgd en bloedig gestraft. Veel Romeinen hadden bezwaren tegen de christenen omdat ze niet meededen aan de feesten ter ere van de Romeinse goden en niet naar de amfitheaters gingen. De Romeinse bestuurders vonden dat de christenen meer trouw waren aan hun geloof dan aan de Romeinse keizer. Door het uitroeien van de christenen werd toch het aantal groep christenen groter! Toen de keizers dat merkte gaven ze de strijd op, in 313 werd het Christendom toegestaan door Keizer Constantijn, die zelf ook christenen werd. In 394 werd door Keizer Theodosius het christendom als enige geloof toegestaan in het Romeinse rijk. De keizers gebruikte het Christendom als middel eenheid te scheppen in het rijk en hun macht te vergroten. Ook kwam de christelijke kerk opgang, het werd een sterke organisatie over het hele rijk. Toen in 461 het Romeinse rijk op bestuurlijk gebied uiteenviel, Rome werd verwoest en de Germanen trokken het land binnen, bleef de kerkelijk organisatie bestaan. Centraal in die organisatie stonden de bisschoppen, die kerkelijke bestuurders waren van de steden en omringde regio, het bisdom. Aan het hoofd van de bisdommen stond de Paus, in Rome. Pastoors waren de baas over kleine kerkelijke gemeenschappen.
REACTIES
1 seconde geleden
Z.
Z.
ik moet een opstel maken voor de school van dit les en dan ben ik op deze site gegaan en heb ik dit geszien en het is goed
12 jaar geleden
AntwoordenP.
P.
rome heette eerst romenie (ik heb onderzoek gedaan met vrienden van de universiteit)
7 jaar geleden
Antwoorden