Renaissance betekent: wedergeboorte. In dit geval de wedergeboorte van de kunst van de klassieken.
De renaissance ontstond in Italië met Giotti ( 1266 - 1278 ) rond 1300 en kwam pas rond 1500 in Nederland
en Duitsland. Maar al vóór die tijd waren er enkele kunstenaars die renaissancistische trekjes hadden.
Het is niet vreemd dat juist in Italië de wedergeboorte van de klassieken ontstond, want overal waren nog ruïnes en andere resten die aan dat tijdperk herinnerden.
De mens kwam nu centraal te staan; ze vroegen meer naar geleerde mensen en de Griekse filosofen werden weer bestudeerd. Ook doordat Italië toen uit allerlei stadstaten bestond, konden zij zich goed identificeren met de oude Grieken. Zij wilde cultureel net zo\'n hoog peil bereiken; hierdoor werden architecten e.d. meer gerespecteerd en zouden ze niet langer anoniem blijven. De renaissance is te verdelen in twee delen:
1. De renaissance in Italië, onder te verdelen in: a) de vroege renaissance ( 1300 - 1495 )
b) de hoog-renaissance ( 1495-1520 )
2. De noordelijke renaissance
De bouwkunst
Een nieuwe ontdekking door Brunelleschi ( 1377 - 1446 ) maakte het mogelijk om een overkoepeling
op grote schaal te maken; de koepel moest uit twee schalen bestaan die elkaar zouden steunen, waardoor
er geen steunbalken nodig waren. Dit werd soms in combinatie met cassetteplafonds gemaakt.
De domkerk van Florence met deze koepel werd het eerste renaissancistische bouwwerk.
Daarnaast probeerden de architecten in de renaissance te streven naar de ideale maatverhoudingen:
orde & regelmaat, gedeeltelijke symmetrie en harmonie. \'De gulde snede\'; een manier om de ideale verhouding tussen lengte en breedte te bepalen, werd gebruikt om deze harmonie te bewerkstelligen.
Alle klassieke elementen kwamen terug; de tympanen, de Ionische/Korintische/Dorische kapitelen en de kroonlijst. Daarnaast ontstond een nieuw soort zuil; de pilassus. Dit was een half ingemetselde zuil, die dus geen draagfunctie meer had. Vaak hadden de gebouwen binnen een witte, vlakke muur doorsneden door grijzen pilaren, pilassusen en gordelbogen. Langzamerhand ontwikkelde zich dit tot het collosseumschema;
drie rijen pilasters boven elkaar, afgewerkt in de verschillende kapitelische ordes ( zie hieronder).
De gevelmuur bleef echter vlak! Maar in de 16e eeuw zou dit zich ontwikkelen naar de \'oprukkende\'gevel.
In de kerken bleven echter wel de rondbogen en de tonggewelven.
Het accent werd gelegd op de horizontale indeling. Dit werd bereikt d.m.v. een kroonlijst, een cordonlijst en rustica; dat wil zeggen ruw uitgehakte natuursteen ( zie hieronder). Later, tegen de hoog-renaissance aan, ontstaat de centraalbouw. Dat wil zeggen dat de architect uitging van een plattegrond op basis van een cirkel,
vierkant of veelhoek en soms bekroond met een koepel. Dit zorgde ook voor het ontstaan van palazzo\'s;
centraalbouw om een binnenplein heen.)
De twee belangrijkste en bekendste namen van de hoog-renaissance zijn:
Donato Bramante ( 1444 - 1514) en Michelangelo ( 1475 - 1564 ).
Bramante maakte eerst \"De Tempietto\"; een tempeltje met Dorische zuilen met een halve bol als bekroning. Nadat dit gelukt was, maakte hij \"De St. Pieter\" in Rome; centraalbouw met weer als top
een halfbolvormige koepel. Hij gebruikte de techniek van de Romeinen en gebruikte materialen,
zoals baksteen en beton, die in de middeleeuwen niet meer werden gebruikt.
Michelangelo werd gezien als \' homo universales\' omdat hij naast beeldhouwer ook architect, schilder, dichter en filosoof was. Aan de hand van Michelangelo\'s ontwerpen maakte Bramante \"De St. Pieter\".
Ook ontwierp hij o.a. \"Het kapitoolplein\"; een ovaal plein omgeven door paleizen en met in het midden
een Romeins ruiterstandbeeld van keizer Marcus Aurelius. Michelangelo doorbrak nu als eerste
de ideale maatverhoudingen van de renaissance; hij paste namelijk de \'kolossale orde\' toe. Dat wil zeggen:
een verdubbeling van zuilen, die over verschillende verdiepingen doorlopen. Dikwijls ter ondersteuning
van het timpaan. Een ander voorbeeld van het achterwege laten van de ideale maatverhouding is
de voorhal van \"Bibliotheca laurenziana\" waar hij pilassussen gebruikt; het wordt al proto-baroc.
De renaissance in het noorden van Europa begon eerst met alleen klassieken elementen in
een gotische context. In Spanje zorgde deze vermenging zelfs voor een geheel nieuwe stijl, namelijk
het plateresco. Een voorbeeld daarvan is de voorgevel van de universiteit van Salamanca.
Toen de pure renaissance kwam, was er een duidelijk onderscheid te maken tussen de renaissance
in Frankrijk en die in Nederland:
Typerend voor Frankrijk zijn de drukke en vele reliëfs op de muren, de hoge daken, vooruitspringende delen
in de gevel en de hoge ramen, waardoor het accent op het verticale kwam te liggen. Belangrijke voorbeelden: \"Het Louvre\" in Parijs, ontworpen door Pierre Lescot ( 1515 - 1578 ) en \"Het Versaille kasteel\".
In Nederland gebruikte men vaak centraalbouw, zoals bijvoorbeeld de Wester-, Zuider- en Noorderkerk
in Amsterdam, ontworpen door Hendrik de Keyser ( 1565 - 1621 ). De trapgevels hadden
een horizontale/verticale symmetrie. Omdat er in Nederland nauwelijks natuursteen was, gebruikte men
vooral baksteen, met daartussen een horizontaal laagje natuursteen, de zogenaamde speklaagjes.
Dit was ook om de horizontaliteit te benadrukken.
De beeldhouwkunst
De beelden kwamen nou helemaal los van de architectuur en ze werden plastisch; ruimtelijk en
gaandeweg bewegelijk en volrond . Alles werd realistisch afgebeeld. De contra-post kwam weer terug
en de anatomie ontwikkelde zich langzamerhand tot perfect; de proporties waren goed en de plooival was kloppend. Ook werd naakt weer favouriet. Net als in de oudheid goot men weer beelden in brons.
De putto\'s (engeltjes) keerden weer terug als een favouriet onderwerp.
Er werd een heel nieuw reliëf gemaakt door Donatello; de achtergrond werd nauwkeurig
weergegeven, terwijl het reliëf zelf maar weinig diepte had. Zoiets heet \' schiaciato\' ( diep-reliëf ).
In feite zijn er 2 vormen van reliëf:
1. Hoog-reliëf = het beeld komt meer dan de helft uit de achtergrond, en
2. Diep-reliëf = ook uit de achtergrond zijn vormen weggehaald d.m.v. hakwerk en snijwerk.
Daarnaast was Donatello ook de eerste die een reliëf maakte volgens wetenschappelijk perspectief
( dat eerder uitgevonden was door Brunelleschi ). Dat wil zeggen: perspectief creeën door een horizon
op ooghoogte van de toeschouwer te maken met daarop één punt waar allemaal evenwijdige lijnen in
(lijken) te verdwijnen. Dit was meetbaar bewijs voor het feit dat voorwerpen steeds kleiner werden
naarmate je er verder ervan af ging staat.
Later in de hoog-renaissance veranderde er niet veel; alles werd geperfectioneerd. Alleen genieën
worden gezien als vertegenwoordigers van de hoog-renaissance en daarom is alleen Michelangelo
kenmerkend voor deze tijd.
Voor de noordelijke renaissance was het niet anders. Er werden vooral veel reliëfs gemaakt, waaronder op \"Het Louvre\". De lichamelijke schoonheid werd verheerlijkt; de doden werden als mooie goden afgebeeld op hun graftombe. Bekende namen omtrent de beeldhouwkunst: - Lorenzo Ghiberti ( 1378 - 1455 ) => maakte het reliëf op \"De Paradijsdeuren\" - Donatello ( 1386 - 1466 ) => maakte o.a. \'\"David\" en \"St. Joris en de draak\" - De gebroeders della Robbia ( 1400 - 1482 ) => maakten het marmerreliëf \"De zangertjes\" Zij werkten met keramiek, maar vooral met terracotta die bewerkt werd met kleur; glazuur. - Michelangelo ( 1475 - 1565 ) => maakte o.a. \"David\", \" Slaven\" en \"Mozes\".
De schilderkunst
In de renaissance werden er vooral veel fresco\'s gemaakt, maar ook nog portretschilderingen.
De twee hoofdonderwerpen waren: 1. Religieus ( met name het heilige gesprek) en
2. Profaan; burgelijk.
Net als in de beeldhouwkunst was de kennis van de anatomie sterk uitgebreid en dus klopte
de anatomie en alle verhoudingen. Ook was de plooival heel nauurlijk. De houdingen van de mensen
was ontspannen, waardoor het heel natuurlijk en realistisch eruit zag. Ook hier werden de wetten
van wetenschappelijk perspectief toegepast; Masaccio ( 1401 - 1428 ) was de eerste die dat in zijn schilderijen
( \"De tolpenning\" ) toepaste. Hierdoor ontstond een evenwichtig en geordende compositie. In het begin
hield men zich nog een strak compesitieschema; Botticelli ( 1445 - 1510 ) was de eerste die met
een lossere compositie ging werken, waardoor de figuren bewegelijk en gratieus werden.
Leonardo da Vinci ( 1452 - 151 ) en Rafaël ( 1483 - 1520 ) zijn de karakteristieke schilders voor
de hoog-renaissance. Leonardo da Vinci maakte gebruik van atmospherisch perspectief;
de achtergrond was nevelachtig, wazig, waardoor de vrouw teerder werd en het geheel iets dromerigs kreeg.
Door wetenschappelijk en anatomisch onderzoek klopte alle proporties excact. Ook maakte hij gebruik
van contrast licht/donker. Hij heeft o.a. \" Het laatste avondmaal\" en \"De Mona Lisa\" geschilderd.
Een van Rafaël\'s belangrijkste werken zijn de fresco\'s in de pauselijke bibliotheek.
Vooral \"De school van Athene\" waarop alle filosofen uit de Griekse oudheid staan afgebeeld,
heeft veel naambekendheid gekregen.
Voor de noordelijke renaissance was Albert Dürer ( 1471-1528 ) de grootste graficus. Zijn schilderstijl was van protestantse strengheid; hij beelde de noordelijke variant van ideale naakt uit en had een grote invloed
en verspreidingsgebied. Zijn lage horizonnen wezen erop dat hij renaissancistisch was.
In Nederland werd rond 1700 steeds meer aandacht besteed aan profane onderwerpen.
Langzamerhand werd de overgang naar de baroc gemaakt. Vele schilders ondername tochten naar Rome
en Napels om daar de schilderingen te bestuderen en die technieken en thema\'s hier te gebruiken.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
eeys eeys ynnit,
k heb heel erg veel aan je werkstuk gehad.. ik ben je erg dankbaar..
bye bye sharon
=KisseS=
19 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
kAASJE
4 jaar geleden
B.
B.
Goed verslag
7 jaar geleden
Antwoorden