Het Maniërisme Het maniërisme is de overgang tussen de renaissance en de barok en heeft 4 hoofdkenmerken: 1. Alles is op de vorm gericht. 3. De proprties werden overdreven. 2. Het grenste aan het surrealisme. 4. Het zette zich af tegen de orde en stabiliteit van de renaissance.
Negatief: men gebruikte een vorm van gekunsteldheid en van het toepassen van allerlei maniertjes. Positief: alles was oververfijnd of op de manier van een bepaalde kunstenaar, bv. Michelangelo. Het maniërisme is op te vatten als kunst óf als kitsch.
De Barok
Ondanks de gemeenschappelijke wortels, namelijk de klassieke Oudheid, is de barok compleet tegenovergesteld aan de renaissance. In de renaissance streefde men naar orde en stabiliteit, maar in de barok streefde men
naar weelde en suggestie. Een van de belangrijkste redenen voor het ontstaan van de barok is
de contra-reformatie; de Rooms-Katholieke kerk zette zich af tegen de soberheid van de Protestantse kerk d.m.v. veel emotie en beweging en zij beleefde daardoor een wederopbloei.
Bouwkunst Hoofdkenmerken van de bouwkunst zijn: 1. Het gebruik van voluten. Dit om de dakconstructie bij de rest van het gebouw te betrekken. 2. Het gebruik van guirlanders. 3. Het gebruik van dubbele zuilen en pilassussen. 4. Het gebruik van de kollossale orde. 5. Een geaccentueerde middenpartij; om de ingang heen. 6. Een oprukkende gevellijn volgens het convex-concaafritme ( = hol-bolritme ). 7. In plaats van een koepelvormige een ovale plattegrond. 8. Beeldhouwwerken worden aan gebouwen ( op het dak ) toegevoegd, ook aan oude gebouwen! 9. Er is sprake van een gesammt kunstwerk; architect, beeldhouder en schilder werken in elkaars verlengden. 10. Ook is er sprake van stadsplanning; pleinen worden bij gebouwen betrokken en andersom.
Twee belangrijke voorbeelden van typische barokkunstenaars: Bernini ( Italië ) => hij was planoloog en beeldhouder en heeft ook de zogenaamde draaizuilen ontworpen. Neumann ( Duitsland ) => ontwierp de kerk \'Vierzehn Heiligen\'; met convex-concaafritme.
De invloed van de barok en het uiterlijk van de barok verschilt per land:
Italië / Spanje / Portugal : Zware en veelal religieuze barok. Het wordt gekenmerkt door theatrale effecten, zoals trompe l\'oeil. Er werd veel gebruik gemaakt van het convex-concaafritme en van trapsgewijs naar voren tredende gevels.
Zwitserland / Oostenrijk / Duitsland : Lichte en sierlijke barok met een vloeiende overgang naar rococo. Interieurs zijn luchtig en gracieus en architectonische elementen worden aan het oog onttrokken. Vrouwen en mannenfiguren nemen de plaats in van de zuilen. Hele steden zijn in de barokstijl gebouwd, zoals Potsdam. Frankrijk : Classicistische barok met weelderige interieurs. Beeldhouwkunst en schilderkunst stonden los van de architectuur. Lodewijk XIV bepaalde de stijl, daardoor ook wel Louis Quatorze stijl genoemd. Bekend zijn de tuinen van Versailles ( ontworpen door Le Nôtre) en natuurlijk Versailles zelf!
Engeland / Nederland : Ook classicistische barok. De Palladio-stijl werd veelvuldig toegepast; grachtenpanden. Er was geen koepelbouw, en de schilderkunst ontwikkelde zich tot een hoog niveau. Bekende voorbeelden: St. Paul\'s Cathedral (Engeland), ontworpen door Christopher Bren en Het Paleis op de Dam (Nederland) ontworpen door Jacob van Campen, maar ook het Mauritshuis en het stadhuis van Maastricht, beide ontworpen door Pieter Post. En natuurlijk de Amsterdamse Grachtenpanden!
Beeldhouwkunst Een van de belangrijkste Italiaanse beeldhouder was Bernini (1598 - 1680 ). Hij heeft o.a. de David gemaakt. Hoofdkenmerken van de beeldhouwkunst zijn: * Beeldhouwwerk is een onderdeel geworden van een gesammtkunstwerk. * Er zit meer dynamiek in de beelden door draaïngen van het lichaam. * Emoties zijn beter te zien en worden ook dramatischer. * Er wordt vaak een theatraal onderwerp gebruikt, zoals bv. Berini\'s \'De extase van de St. Teresa\' . * Men maakt gebruik van fragmentatie; er wordt een toevallig deel uit een groter geheel gebruikt. Zoals bv. De David van Benini ( gemist wordt Goliath ). * Er worden verschillende materialen in één beeldhouwwerk gebruikt.
Schilderkunst
Door de gesammtkunst kreeg de schilderkunst een belangrijke rol, want zij moest ervoor zorgen dat gebouw
en beeld tot één vloeiden. Belangrijke kenmerken van de schilderkunst:
- Er kwam meer dynamiek in de schilderijen.
- Er werden ingewikkelder composities gebruikt, met name diagonaalwerken; zo werd het geheel ruimtelijker.
- Men schilderde in het verkort.
- Er wordt gebruik gemaakt van fragmentatie ( zie beeldhouwkunst ).
- Men maakte gebruik van allegorien; door middel van meerdere zinnebeelden een begrip voorstellen, vaak door een persoon, dier en/of ding. Zoals sterrenbeelden, deugden etc. Een bekend voorbeeld: gerechtigheid wordt uitgebeeld door een geblindoekte vrouw met in haar hand een balans om het goede en het kwaade af te wegen. - Men maakte dus gebruik van emblemata; het uitbeelden van een zinnebeeldige voorstelling. - Men specialiseerde zich in \'tromp l\'oeil\'; de illusie wekken dat de architectuur zich onbegrensd voortzet. - Ook maakte men veel gebruik van \'clair-obscure\'; een manier van schilderen, waarbij de nadruk ligt op het sterke licht/donkercontrast. Meestal is de lichtbron moeilijk aanwijsbaar en/of de lichtbron is één van de afgebeelde voorwerpen zelf, zoals bv. bij \'Het Jezuskind\'. - Er ontstond genreschilderkunst; schilders specialiseerden zich in een bepaald onderdeel van de schilderkunst en bereikten daarin een zeer hoog niveau. Voorbeelden daarvan zijn: Frans Hals ; portretten en Willem Heda ; stillevens. - Prentkunst kwam ( etsen en gravures ) weer vaak voor. - Er werden \'vanitas stillevens\' gemaakt; stillevens waarin de onderwerpen verwijzen naar de vergankelijkheid van het leven met als diepere bedoeling: het wijzen op het belang van het hogere ten aanzien van het materiele. Daarvoor werden schedels, zandlopers, uurwerken, uitgeblazen kaarsen, verzegelde documenten, muziekinstrumenten, fruit met schil, verwelkte bloemen, aangetast fruit door insekten en met name mieren & omgevalle glazen gebruikt. - Veel werd ook de genrekunst gebruikt; het afbeelden van dagelijkse gebeurtenissen. Voorname schilders: Jan Steen ; hij beeldde met name bacchanalen en huiselijke feesten af. Pieter Hoogh ; hij beelde de warme sfeer van het 17de eeuwse binnenhuis uit. Adriaan Brouwer ; kroegtafereeltjes. Johannes Vermeer ; hij kon goed de klaarte van het licht dat via een venster binnenviel schilderen. - Er ontstond ook een groep fijnschilders die op een héél klein paneeltje schilderden. Bv: Gerard Dou, die bekend stond om zijn perfecte stofuitdrukking.
De Rococo
De rococo was de laatste fase van de barok, ook wel Franse Hofstijl genoemd. Deze mondde uit in overdaad
met name in de versieringen. De 3 hoofdkenmerken:
1) Men gebruikt krullerige en speelse vormen, met name ovalen en de schelp (= rocaille ).
2) Men gebruikte lichte kleuren ( pasteltinten ) en veel bladgoud.
3) De onderwerpen zijn luchtig en ontdeugend.
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Kun je als je nog meer samenvattingen hebt van kunstgeschiedenis ze naar mij sturen? Zou ik heel erg tof vinden. Die van de grieken, romeinen, vroeg-christelijk, romaans en gotiek heb ik al. Doei!
22 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
het wa wel een goed werkstuk , maar er hadden ook wel kunstenaars bij gekunt
doeg
xxxies dionne
22 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
het is Christopher Wren niet Bren.... maar over sommige dingen schrijf je uitgebreid en de andere niet ik vind het persoonelijk niet volledig, je kan zoveel meer schrijven , je hebt het wat luchtig gemaakt
13 jaar geleden
Antwoorden