Onderzoek in de eigen regio

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 491 woorden
  • 23 april 2005
  • 103 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
103 keer beoordeeld

Ak Samenvatting par. 1.1 tot en met 3.3.

Paragraaf 1.1: Onderzoek doen = bestaande en nieuwe informatie verzamelen en zo ordenen dat er nieuwe informatie ontstaat.

Geografisch onderzoek is gericht op een van de volgende aspecten: - Het spreidingspatroon van verschijnselen. - De ruimtelijke geleding van gebieden. Geleding = een gebied opdelen in deelgebieden -> door kenmerken, bijv. grondstoffen. - Het vergelijken van gebieden op één of meer verschijnselen. Twee mogelijkheden: 1. Gebieden van hetzelfde schaalniveau worden vergeleken -> bijv. landbouw in Nederland en Belgie. 2. Gebieden van verschillende grootte die bij elkaar horen -> analyseniveau.

Paragraaf 1.2: Bij een onderzoek moet je een keuze maken tussen elementen die je wel gebruikt en die je niet gebruikt. Bij de keuze kun je letten op de samenhang tussen verschijnselen binnen een gebied of op de relaties die een gebied heeft met andere gebieden.

Verticale relaties = verschijnselen die binnen een gebied samenhangen. Horizontale relaties = relaties van het gebied met de omgeving.

Paragraaf 1.3: Bij een onderzoek moet je systematisch werken:

Stap 1. De onderzoeksvraag en de hypothese. Hypothese = een voorlopig antwoord op de hoofdvraag. Aan de onderzoeksvraag kun je twee eisen stellen: 1. Het moet een aardrijkskundige onderzoeksvraag zijn -> moet betrekking hebben op de spreiding van een verschijnsel; op de ruimtelijke geleding van een gebied of op een vergelijking tussen regio’s. 2. Een onderzoeksvraag moet zo concreet mogelijk zijn.

Stap 2. Het onderzoeksplan. Er zijn twee soorten informatie: 1. primaire bronnen = zelf informatie achterhalen. 2. secundaire bronnen = bestaande informatie gebruiken.

Stap 3. Informatie verzamelen.

Stap 4. Informatie verwerken.

Stap 5. Beantwoorden van de onderzoeksvragen.

Stap 6. Eigen mening.

Stap 7. Presentatie.

Stap 8. Terugblik.

Paragraaf 2.2: Oberveren = doelgericht en nauwkeurig waarnemen.

Drie mogelijkheden voor het begrenzen van een gebied voor het doen van observatie: - Gegevens verzamelen volgens het plattegrondmodel. - Gegevens verzamelen volgens het transectmodel. - Gegevens verzamelen volgens het rastermodel.

Paragraaf 3.1: Verschillende kaarten: - Overzichtskaart -> overzicht van de elementen in een bepaald gebied. - Stippenkaart -> spreidingspatroon van een verschijnsel. - Choropleetkaart -> met kleuren worden kenmerken aangegeven. - Isoleetplaat ->punten met een gelijke waarde worden verbonden door een lijn.

Aandachtspunten bij het maken van een choropleetkaart: - Titel, legenda en schaal. - Kies het aantal kleurtinten. - Bepaal de hoogste en de laagste waarde. - Bereken het klasseninterval.

Aandachtspunten bij het maken van een isopleetkaart: - Geef de waargenomen waarden aan. - Bepaal de hoogste en de laagste waarde. - Bereken het klasseninterval. - Begin met de lijn met de laagste waarde.

Paragraaf 3.2: Dwarsdoorsnede -> geeft een twee- of driedimensionale weergave van de verschijnselen in een gebied. Een dwarsdoorsnedeis goed bruikbaar voor het tonen van samenhangen tussen verschijnselen in een gebied. Het laat de verticale relaties zien.

Paragraaf 3.3: Elk grafiek geeft informatie op een bepaalde manier weer: - Lijngrafiek -> laat zien hoe een verschijnsel in de loop der tijd verandert. - Staaf- en cirkeldiagram -> laten de omvang zien van verschijnselen in een gebied. - Stroomdiagram -> laat de inrichting en de omvang van een verschijnsel zien. - Spiegelgrafiek -> laat zien hoe twee verschijnselen gekoppeld zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.