Nederland in de twintigste eeuw

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2674 woorden
  • 24 juni 2004
  • 78 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
78 keer beoordeeld

H6 Nederland in de twintigste eeuw

§1 oorlogservaringen Vanaf de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 probeerden Nederlandse regeringen altijd neutraal te blijven in oorlogen. Dat lukte goed en zelfs in de Eerste Wereldoorlog deed Nederland niet mee. Omdat het zo onpartijdig was vonden andere landen dat het een goede plek was om een internationaal gerechtshof te vestigen. Dat kwam er in 1913, in het Vredespaleis in Den Haag. Maar op 10 mei 1940 vielen Duitse soldaten toch het neutrale Nederland binnen. Na 5 dagen strijd werd Nederland bezet.

Het nazi-bestuur
Eerste gedroegen de nazi-bestuurders zich vriendelijk. Ze hoopten dat de Nederlanders op die manier zouden meewerken. Maar later werden de nazi’s strenger. Allen politieke partijen, behalve de NSB, werden verboden. Ambtenaren, burgemeesters, en politieagenten die de nazi’s niet vertrouwden werden vervangen voor NSB’ers. Als je je verzette werd je gearresteerd en soms ter dood gebracht. Kranten en radio kwamen onder censuur. Al deze maatregelen worden ook wel ‘gelijkschakeling’ genoemd: alle Nederlanders moesten op dezelfde manier gaan denken.

Meewerken of niet? De Nederlanders hadden zo lang in vrijheid en democratie geleefd dat zij zich niet konden voorstellen wat dictatuur betekende. Waarom legden veel Nederlanders zich neer bij de dictatuur: - in het eerste jaar dachten ze dat het nog wel zou meevallen met de dictatuur - ze dachten dat er weinig tegen de Duitse overmacht te doen was omdat ze in korte tijd half Europa hadden veroverd. Ze gingen dus gewoon naar hun werk, school en boodschappen doen. Sommigen werkten actief met de bezetters mee. Bijna alle grote en middelgrote ondernemingen sloten contracten af met het Duitse leger. Meer dan honderdduizend Nederlanders werkten uit vrije wil op vliegvelden van de Duitsers en meer dan tweehonderdduizend gingen in Duitsland werken. Een kleine groep begon zich te verzetten, bijvoorbeeld door verboden kranten rond te brengen of aanslagen te plegen. Hoe meer geweld de Nazi’s gingen gebruiken hoe heviger het verzet ook werd.

De jodenvervolging
In 1941 werden de eerste joden in Amsterdam opgepakt. Uit protest daartegen gingen niet-joodse Amsterdammers staken. De staking verspreidde zich snel buiten Amsterdam. De bezetters arresteerden sommige stakers, anderen werden doodgeschoten. De vervolging van Joden werd heviger. Ze mochten niet meer naar de bioscoop, naar parken, in de tram. Ze werden gedwongen in bepaalde wijken te gaan wonen. Vanaf 1943 werden de joden naar concentratiekampen gebracht en daar vermoord. Sommige joden probeerden onder te duiken maar dat was moeilijk en gevaarlijk. Veel mensen begonnen daar niet aan om mensen in huis te nemen omdat ze dan zelf ook vermoord konden worden. Sommige Nederlanders waren het eens met de Duitsers en hielpen. Anderen dachten dat ze niets tegen de vervolgingen konden doen. Driekwart van alle joden werden vermoord.

De oorlog in Indonesië Na de 2e wereldoorlog heeft Nederland met nog meer oorlogen te maken gehad. Eerst moest de oorlog tegen Japan gewonnen worden. Dat land hielp de Nederlandse kolonie Indonesië bezet. Nadat Japan verslagen was, vochten Nederlandse soldaten nog larenlang door om de onafhankelijkheid van Indonesië tegen te houden.

Oorlog en vrede na 1945
Na de bezetting voerden de Nederlanders een andere buitenlandse politiek. Ze bleven niet langer neutraal maar zetten zich in voor vrijheid en democratie: Nederland werd lid van de NAVO. Nederlandse soldaten vochten tussen 1950 en 1953 in Korea tegen het communisme. Ze deden dit uit verzoek van de VN. niet als lid van de NAVO. De NAVO mocht officieel alleen oorlog voeren als 1 van de lidstaten bedreigd werd. Ook na de Koude Oorlog bleef Nederland soldaten inzetten in conflicten om de vrede te bewaren. Zo kreeg het Nederlandse leger een nieuwe taak.

Terugkijken op oorlogen
In de eerste tijd na de oorlogen hadden de Nederlanders veel haat tegen de Duisters en Japanners. De Duitsers waren wrede onderdrukkers en de Japanners hadden de Nederlanders onderdrukt. Na zo’n oorlog vind je jezelf altijd ‘goed’ en de vijand ‘fout’. Maar later gingen de Nederlanders anders over hun oorlogen denken. Was het wel allemaal de fout van de vijand? Was er wel genoeg verzet geweest tegen de nazi’s? hadden de Nederlanders niet zelf fouten gemaakt bij de oorlogen? Bij terugkijken op oorlogen gaat het vaak minder om de vraag wie ‘goed’ en wie ‘fout’ waren, maar belangrijker is om te begrijpen hoe dingen zo hebben kunnen gaan.

§2 Naar een consumptiemaatschappij Aan het eind van de negentiende eeuw was in Nederland de industrialisatie op gang gekomen. Toch verdienden nog steeds veel mensen hun brood in de landbouw, handel en dienstverlening. Vooral de handel was belangrijk. Daarom waren de gevolgen van de economische crisis hier groot: omdat er in andere landen minder geconsumeerd werd, viel er voor Nederland minder te verkopen en vervoeren. Zo kwamen alle sectoren in Nederland in een crisis terecht.

Crisis en oorlog
Werkloosheid was in de jaren 30 een ramp. Je kreeg geen uitkering maar ‘steun’. Er werd dan precies nagegaan wat je nodig had: als je nog goede schoenen had kreeg je geen nieuwe. Veel werklozen leefden jaren lang in bittere armoede. Tijdens de bezetting werden veel Nederlandse mannen gedwongen om in Duitsland te gaan werken. Steeds meer spullen werden door de nazi’s weggeroofd. In het laatste jaar van de oorlog werd er veel gevochten in Nederland. Hele steden werden beschadigd. Het westen van het land raakte van de rest van het land afgesloten. Niets of niemand kon her nog in of uit. Duizenden stierven van de honger.

Een industriële samenleving
Na de oorlog hadden veel landen grote oorlogsschade. Daarom hielpen de Amerikanen Europa met het Marshallplan. Europa moest dan wel gaan samenwerken en hun economie verbeteren. Nederland gebruikte de financiële hulp vooral om een moderne industrie op te zetten. Regering, werkgevers en werknemers spraken met elkaar af dat zij alles op alles zouden zetten om de economie te herstellen. De regering zou de infrastructuur verbeteren, de ondernemers zouden investeren in nieuwe bedrijven en de prijzen laag houden. De werknemers zouden niet gaan staken en geen loonsverhoging vragen. De regering zou er op toezien dat iedereen zich aan de afspraken hield.

De consumptiemaatschappij
In de economische bloeitijd na 1945, ontstond een consumptiemaatschappij: een maatschappij waarin de mensen het kopen van producten, diensten en pleziertjes erg belangrijk vinden. Een tv, een wasmachine, op vakantie in het buitenland, al dat soort dingen werden op een gegeven moment voor veel mensen normale dingen. Maar de welvaart had ook minder leuke kanten. Overvolle treinen, lange files, vervuiling, steeds meer mensen maakten zich daar zorgen over.

Technologische revoluties
Ontwikkelingen in de techniek en wetenschap hebben in de twintigste eeuw voor veel veranderingen gezorgd. Denk maar aan de uitvinding van de computer. Rond 1980 werkte daar nog bijna niemand mee. Tegenwoordig zou de Nederlandse economie stilvallen zonder computers. De snelle veranderingen in de economie hadden ook gevolgen voor het onderwijs en de arbeidsmarkt. Veel beroepen verdwenen, allerlei nieuwe kwamen erbij.

§3 Veranderingen in het gezinsleven In de jaren voor de oorlog en vlak daarna waren de meeste mensen het erover eens hoe een gezin eruit moest zin: vader verdiende de kost, moeder zorgde voor het huishouden en de kinderen. Kinderen moesten respect hebben voor volwassenen, vooral hun ouders. NA school ging je werken. Tot je trouwde bleef je bij je ouders wonen.

Veranderingen door de bloeitijd
De economische bloeitijd had ook voor het gezinsleven gevolgen. Nederlanders gingen steeds korter werken: er kwam een vrije zaterdag en de werkweek werd ingekort tot 38 uur. Vakanties werden langer. Toch werd er steeds meer verdiend. IN de jaren 60 werden jongeren volwassen die na de oorlog geboren waren. Zij hoefden zich over werk en geld weinig zorgen te maken. Voor hen was het leven zo normaal. Ze begonnen het ‘burgerlijke’ leventje van hun ouders maar saai te vinden. Er ontstond een aparte jeugdcultuur.

Jongeren als consument
Voor bedrijven waren jongeren een interessante doelgroep. Waarom? - er waren veel jongeren; door de geboortegolf vlak na de oorlog - jongeren kregen zakgeld of hadden een baantje om iets te verdienen. Ondernemers bedachten producten, diensten en reclames die speciaal voor deze jonge consumenten bedoeld waren. Daarbij lag de nadruk op ‘nieuw’ en ‘modern’.

Massacultuur
Net als in de VS ontstond er na de jaren 60 een massacultuur in Nederland. Hoewel veel mensen dezelfde dingen kochten, bleven er in de massacultuur ook nog verschillen. Door de bloeitijd waren er zo veel kopers, dat bedrijven dezelfde soort producten gemakkelijk in verschillende uitvoeringen konden maken. Zo konden mensen zich toch van elkaar onderscheiden.

Huisvrouwen willen méér
De bloeitijd en de consumptiemaatschappij hadden ook gevolgen voor de rol van de vrouwen. Er kwamen steeds meer apparaten die veel werk uit handen namen: wasmachines, koelkasten, stofzuigers. Vrouwen kregen meer tijd om naast het huishouden andere dingen te doen. Ze wouden blijven werken en hogere opleidingen volgen.

Dolle Mina
Vrouwen die ontevreden waren met de vormen en waarden, richtten eind jaren 60 organisaties op zoals de Dolle Mina. De Dolle Mina wilden gelijke kansen tussen man en vrouw, arm en rijk. Met een gemeenschappelijk huishouden. Uitvinding van ‘de pil’ Nog een belangrijke oorzaak voor de emancipatie van de vrouwen was ‘de pil’ in 1964. Hierdoor werd het voor de vrouw gemakkelijker om zelf te bepalen hoeveel kinderen ze wouden en wanneer. Ze konden het beter afstemmen op hun eigen plannen. Veel vrouwen gingen bijvoorbeeld eerst studeren, dan een paar jaar werken, en werden pas daarna moeder.

Homoseksuele emancipatie
Ongeveer tegelijk met de vrouwen begonnen ook homoseksuelen een openlijke strijd voor emancipatie. Zij wilden als ‘gewone mensen’ behandeld worden. Na jarenlange strijd werd in 1973 de belangenvereniging van homoseksuele mannen en vrouwen officieel door de regering erkend. In 1983 werd in de grondwet opgenomen dat discriminatie niet is toegestaan ‘op welke grond dan ook’. Dat gold dus ook voor homoseksuelen.

Nieuwe samenlevingsvormen
Tot de jaren 60 bestond de samenleving bijna alleen uit ‘traditionele’ gezinnen: man, vrouw en kinderen, vaak veel kinderen. Door de emancipatie kwamen er ook andere gezinnen en samenlevingsvormen. Ongehuwd samenwonenden met of zonder kinderen.

§4 de samenleving als een lappendeken Je kunt de Nederlanders op drie manieren in groepen indelen: - verschil in rijkdom en aanzien - verschillen in levensbeschouwing - verschillen in cultuur en etniciteit.

Sociale verschillen vóór 1940
In de tijd tussen de beide wereldoorlogen speelden verschillen in rijkdom en afkomst een belangrijke rol. Werd je als kind van een arbeider geboren? dan werd je zelf ook arbeider. Bijna nooit kregen zulke kinderen meer dan lager onderwijs. In de hogere sociale groepen in steden leerden de kinderen wél door na de latere school. Ook op straat waren de sociale verschillen duidelijk te zien. Mannen uit arbeidersklasse droegen eenvoudige kleding en een pet. Mannen uit andere groepen droegen een hoed.

Meer kansen na de oorlog
Na de oorlog slaagden meer mensen erin hogerop te komen in de samenleving. Ik de jaren 50 moest iedereen nog zuinig aandoen. Maar vanaf de jaren 60 steeg de welvaart enorm. Er kwam al snel de tijd waarin bijna iedereen een auto, tv, wasmachine enz. kocht. OP straat kon je bijna nooit meer aan iemands kleding zien bij welke sociale groep hij hoorde.

Verzuiling
Een andere indeling van de Nederlanders was die naar levensbeschouwing. Rooms-katholieken, protestanten en niet-gelovigen leefden strikt gescheiden van elkaar. Dat kwam doordat er in de industriële samenleving die eind 19e eeuw was ontstaan steeds meer Nederlanders in contact kwamen met de moderne normen en waarden. Daardoor werden sommigen ook minder godsdienstig. De gelovigen voelden zich bedreigd door de invloed van het liberalisme. Ze wilden hun eigen overtuiging vasthouden en toch net zo belangrijk worden als de liberalen. Ook de socialisten wilden dat. Daarom organiseerden ze zich appart. Ze richtten eigen scholen op, eigen politieke partijen, eigen omroepen, enz. Zo’n verzameling levensbeschouwelijke organisaties wordt ‘zuil’ genoemd. Ook toen de emancipatie al lang was bereikt, bleven de zuilen nog lang bestaan.

Ontzuiling
Na de oorlog hoopten sommigen dat de Nederlanders meer één waren geworden. Maar de oude partijen, scholen, omroepen, kranten, enz. werden gewoon weer opnieuw opgericht. Tot de jaren 60 bleef Nederland erg verzuild. Toen jongeren zich meer gingen afzetten van de traditionele normen en waarden, veranderde dat. Steeds minder Nederlanders gingen naar de kerk en het geloof kreeg steeds minder invloed op het leven. Dat wordt secularisatie genoemd. Secularisatie en ontkerkelijking hadden ‘ontzuiling’ tot gevolg. Veel verzuilde organisaties werden kleiner, terwijl de algemene organisaties groeiden. Sporen van verzuiling zie je nog wel in de verschillende scholen (katholieke, joodse, islamitische, enz.).

Culturen
In Nederland wonen mensen met een verschillende culturele achtergrond. Dat komt door migratie. Voor de 20e eeuw zijn al mensen naar Nederland verhuisd. Veel joden en protestanten kwamen naar Nederland. Voor de 2e wereldoorlog waren de joden de belangrijkste minderheid. Na de bezettingstijd zijn nieuwe culturele minderheden in Nederland ontstaan. Dat had te maken met: - de dekolonisatie van Nederland - de ontwikkeling van de rijke consumptiesamenleving - het vluchtelingenprobleem

Migratiegolven
in de jaren 60 ontwikkelde de economie van Nederland zo zó snel, dat er een groot gebrek was aan arbeidskrachten. Daarom werden er arbeiders uit landen bij de Middellandse Zee gehaald. Eerst werd gedacht dat ze alleen tijdelijk hier zouden komen werken en later weer terug zouden gaan. Daarom werden ze ‘gastarbeiders’ genoemd. Maar mensen die jarenlang in een land wonen, raken daar langzamerhand gewend. Dus bleven ze in Nederland wonen en haalden, in de jaren 70 en 80, ook hun gezin naar Nederland. In de jaren 90 werd het vluchtelingenprobleem steeds belangrijker. Mensen die in hun eigen land door oorlog of onderdrukking werden bedreigd, kwamen naar Nederland.

§5 kritiek op de democratie Door de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen werd Nederland echt een democratie. Vanaf dat moment is er in de 20e eeuw 21 keer een parlement gekozen: 5 keer voor de oorlog, en 16 keer daarna. Normaal gesproken zijn er om de 4 jaar verkiezingen. Maar na 1937 duurde het 9 jaar tot de volgende verkiezing. In de jaren 20 en 30 verschilden de mensen nogal van mening over de nieuwe democratie. Sommigen waren er voor, maar er waren ook een hoop mensen die er niet blij mee waren.

De tijd van wederopbouw
Na de bezettingen vonden sommigen dat de parlementaire democratie van vroeger niet terug moest komen. Anderen protesteerden heftig tegen zulke ideeën: in de oorlog was toch juist iedereen tegen dictatuur en voor democratie? De oude grondwet moest blijven. Dat gebeurde ook. Bij verkiezingen bleek dat de meeste kiezers gewoon op dezelfde partij bleven stemmen als voor de oorlog. Toch was er wel iets veranderd. De meeste Nederlanders deden hun best om het land weer op te bouwen. Dat lukte goed: er kwam meer welvaart dan ooit tevoren en aan een crisis en werkloosheid dacht niemand meer. In zo’n tijd hebben mensen vertrouwen in hun leiders en stemmen ze graag op de grote democratische partijen. De leiders van de christen-democratische en de sociaal-democratische stroming werden het ook gemakkelijk eens. Ze vormden ‘brede coalities’ onder leiding van sociaal-democraat Willem Drees. In deze jaren werd een verzorgingsstaat ingevoerd: sociale wetten die zorgen voor ouderdomspensioen en uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid, ziekte, of werkloosheid. Als er dan nog eens een crisis kwam, zouden de gevolgen tenminste niet zo erg zijn.

De jaren 60 en daarna
Omstreeks 1960 kwam er een eind aan de tijd van wederopbouw en samenwerking. Jongeren vonden de parlementaire democratie in die tijd eigenlijk helemaal niet zo democratisch. Om de 4 jaar mocht je stemmen op een grote partij en dan maakten de partijleiders onderling wel uit wie er in de regering kwam. De politieke leiders leken wel een soort ‘regenten’, zoals vroeger, voor de democratische revolutie. Er werd een nieuwe politieke partij opgericht: Democraten ’66. Deze partij wilde een direct gekozen minister-president, direct gekozen burgemeesters en grotere invloed van kiezers op kamerleden. Van die idealen is in de 20 eeuw niks terechtgekomen. Wel gingen kiezers sinds de jaren 60 minder automatisch stemmen op de partij van hun ‘zuil’. Ze kozen meer volgens hun eigen voorkeur en letten op of een politicus hun eigenlijk wel beviel. Door de ontkerkelijking en ontzuiling kregen de christen-democraten steeds minder stemmen. In 1994 kwam er zelfs voor het eerst een kabinet zonder christen-democraten. De ministers waren sociaal-democraten en liberalen. Vanaf de 19e eeuw hadden die 2 stromingen lijnrecht tegenover elkaar gestaan. Dat ze nu samen regeerden was bijzonder. Sommigen zeiden dat er eigenlijk geen verschillen meer waren tussen de ideologieën.

REACTIES

N.

N.

echt een goede samenvatting.
handig om te leren!

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.