Literatuurgeschiedenis
Hoofdstuk 1 Literatuur in de Middeleeuwen
1.1 De politieke achtergronden
In de internationale politiek was het belangrijk om grote nationale staten te vormen, het gebeurde regelmatig dat deze staten met elkaar in conflict kwamen.
Er werd ook veel gestreden tegen de islam. Vanaf 1100 tot 1300 werden verschillende kruistochten gehouden om ervoor te zorgen dat het Heilige Land werd bevrijdt van de Mohammedanen. Ook in de Middeleeuwse literatuur komen we deze strijd tegen.
Aan het einde van de Middeleeuwen waren de Nederlandse gebieden verbonden met het koninkrijk Spanje.
1.2 De sociaal-economische achtergronden
In de elfde eeuw werd het theoretische fundament gelegd voor de maatschappij die verdeeld was in drie groepen: Geestelijkheid (bidden) Adel en ridders (strijden) Boeren en vissers (werken) In de twaalfde en dertiende eeuw werden kooplieden en handelaren steeds belangrijker, zij waren de opkomende burgerij. Deze verdeling in maatschappelijke groepen werd de standentheorie genoemd.
In deze samenleving was het feodale stelsel of leenstelsel heel belangrijk. Dit hield in dat de vorst zijn trouwe onderdanen beloonden door ze een stuk land in bruikleen te geven. Dit stuk land werd het feodum genoemd. Voorwaarden voor het krijgen van een feodum: De vazal (lener) moest de leenheer trouw en gehoorzaamheid beloven. \'Consilium et auxilium\' was verplicht, leenheer bij raad en daad bijstaan. Het kernbegrip van het feodale stelsel was trouw. De invloed van het feodale stelsel op het wereldbeeld was er groot.
Traditionele liederen begonnen met een Natureingang, dit hield in dat er werd begonnen met een aankondiging van de goede jaargetijden. Verder werd er in liederen veel aandacht besteed aan het feodale stelsel.
In de Middeleeuwen was er een eercultuur, dit betekent dat de norm van het gedrag lag in het aanzien dat men van andere ontving. Bij de gewetenscultuur lag dit precies tegenovergesteld, hier was de graadmeter voor het gedrag het individuele geweten of een eigen norm. In de Middeleeuwen was het begrip eer erg belangrijk, het betekende aanzien en waardering door de groep, als je dit verloor werd je uit de gemeenschap verstootten.
1.3 De culturele achtergronden
In de Middeleeuwse kunst werd veel gebruik gemaakt van symbolen. De Middeleeuwers gingen er van uit dat achter al het waarneembare een diepere niet waarneembare werkelijkheid schuil ging. Veel van de gebruikte symbolen stonden voor iets religieus, het christelijke geloof was in deze tijd heel belangrijk.
De opvattingen over kunst waren in de Middeleeuwen heel anders dan nu. Met name de opvatting over originaliteit was erg belangrijk. Zo waren de schrijvers didactisch (belerend) en moraliserend, het belangrijkste was dat ze hun lezer iets leerde. Er werd ook veel gebruik gemaakt van elementen uit de traditie.
De boeken uit de Middeleeuwen bestonden uit: handschriften of manuscripten, geschreven op perkament en later papier. Kopiisten maakten kopieën van boeken, zij schreven de boeken over. Tijdens het overschrijven veranderde de teksten vaak doordat er fouten werden gemaakt met het overschrijven of doordat er hele stukken werden overgeslagen en er later weer tussen gezet. Er waren ook kopiisten die de inhoud van de boeken helemaal veranderde omdat ze het niet eens waren met de inhoud. Dit alles zorgde dus voor tekstveranderingen.
In de Middeleeuwen werden boeken niet individueel gelezen, maar was er een voorleescultuur, de mensen luisterde in grote groepen naar een verhaal dat voorgelezen werd.
Kunstenaars werkten alleen in opdracht, dit noemen we mecenaat. De persoon die de opdracht geeft noemen we een mecenas.
1.4 Middelnederlands: literatuur in de volkstaal
Het Middelnederlands is een verzamelnaam voor alle dialecten (volkstaal) die in de Middeleeuwen in onze streken werden gesproken. De meeste boeken werden geschreven in het Latijn, de taal van de geestelijkheid en de wetenschap.
1.5 Soorten Middeleeuwse literatuur
1.5.1 Literatuur aan het hof
Vanaf ongeveer het jaar 1000 kwam er steeds meer handel en nijverheid in de samenleving, dit had als gevolg dat de geldcirculatie op gang kwam. Bij feodale vorsten ontstond een geldbehoefte. Door tolheffingen konden deze vorsten het luxe hofleven onderhouden en optreden als mecenas. De aanbevolen gedragswijze noemen we hoofsheid. De hoofsheid moest conflicten tussen individuen voorkomen, ook zaten er nog andere regels aan vast zoals correcte kleding, tafelmanieren en omgang met andere. Het belangrijkste doel van al deze regels was de gevoeligheid van anderen ontzien. Het middel wat er voor gebruikt werd om er voor te zorgen dat je andere niet zou kwetsen is zelfbeheersing, zowel mentaal als fysiek. De hoofsheid was een ideaal, het zou zo moeten zijn.
De literaire teksten die aanwezig waren aan het Middeleeuwse hof propageerde de hoofse waarden en normen. De hoofse lyriek was erg populair, en dan met name de hoofse minnelyriek, dit zijn liederen waarin hoofsheid en liefde centraal staan. Een andere populaire literatuur soort was de ridderroman, het draait hierin om ridderavonturen. Verschillende functies: vermaak, identificatiemogelijkheden voor gewenst en ongewenst gedrag, lessen duidelijk maken, normen en waarden van de feodaliteit, ridderschap en hofleven aandacht schenken. Er zijn in dit genre nog enkele sub-genres. Karelepiek: hierin staan de avonturen van Karel de Grote centraal. Er komen liederen over heldendaden in voor (chanson de geste). Sommige van deze chansons de geste geven historische gebeurtenissen weer, maar vaak worden de gebeurtenissen vervormd. Dit komt door epische concentratie: historische feiten over verschillende personen worden toegediend aan één persoon. In de chansons de geste konden twee thema\'s dominant zijn nl, de strijd tegen de heidenen en spanningen binnen het feodale systeem door opstandige vazallen. De meeste Middelnederlandse Karelromans zijn maar fragmentarisch bewaard gebleven. Arthurepiek: gebeurtenissen rondom Koning Arthur staan centraal in de Arthurromans. De romans bevatten een hechte structuur die een diepere les duidelijk moet maken. Arthurromans zijn sprookjesachtig, fictief. In tegenstelling tot Karel de Grote is Koning Arthur in de verhalen passief. De verhalen gaan vaak over zijn ridders die op zoektochten gaan (queeste). In Arthurromans wordt de hoofsheid als ideaal voorgesteld en het hof van Arthur als hoofs ideaal.
1.5.2 Geestelijke letterkunde
De rooms-katholieke kerk had veel macht en invloed in de Middeleeuwen. Monniken en nonnen verbleven in kloosters, zij moesten leven in armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Er waren verschillende kloosterorden.
De geestelijke letterkunde gaat onder andere over het christendom, de belangrijkste functie van deze literatuur was er voor zorgen dat de mensen christelijker gingen leven. De geestelijke letterkunde in de volkstaal was bedoeld voor het lekenpubliek.
Teksten die onder ander gebruikt worden voor preken die aan de hand van een concreet gegeven een religieus idee verduidelijken noemen we exempelen. De hoofdpersonen in deze teksten zijn eenvoudige mensen waar iedereen zich gemakkelijk mee kan identificeren, vaak is er aandacht voor de zwakkeren.
Een andere tekst soort is de legende, in een deel van het leven van een heilige vinden wonderlijke gebeurtenissen plaats. Een belangrijke groep zijn de Marialegenden.
In een heiligenleven, hagiografie of vita wordt een complete beschrijving gegeven van het leven van een heilige, in deze verhalen staat de les centraal.
1.5.3 Literatuur in de stad
In de standentheorie kwam de stad niet voor, deze was ondergeschikt. In de elfde eeuw kregen steden een steeds belangrijkere betekenis in de samenleving. Vanaf de twaalfde eeuw krijgen ze een steeds belangrijkere politieke en economische factor. De mensen die in de stad leefden van handel en nijverheid. Er ontstond in de steden een eigen juridisch apparaat, ambtenarenkorps, onderwijsstelsel en bankwezen, dit stond los van dat van het feodale platteland. In de stad heeste een eigen burgermoraal en -ideologie, dit hield onder andere in dat hard werken, handelsgeest, investeren en zelfstandigheid werden gepropageerd.
Patriciaat: stuwende kracht op cultureel gebied. De hoofse cultuur wilden men navolgen (annexatie), deze werd wel aangepast aan het burgerlijk leven en moraal (adaptatie). Dit alles bleek uit de abele spelen, na deze spelen volgde altijd een sotternie, dit was een kort wereldlijk, humoristisch toneelstukje.
Er ontstaat een aparte stadsliteratuur. Men vindt dat de burger niet in de traditionele standentheorie past, hierdoor ontstaat een aparte standenliteratuur waar wel plaats is voor de stadsburger. In deze literatuur lag de nadruk op het gewenste burgerlijke gedrag.
Aan het einde van de Middeleeuwen ontstond de boekdrukkunst, veel boeken werden gedrukt. De traditionele hoofse romans (voornamelijk ridderromans) werden aangepast aan het stedelijke publiek. De tekst werd omgezet in proza, ook werd vaak alleen nog maar de kern van het verhaal gebruikt, ook werd het verhaal opgedeeld in hoofdstukken en werden er afbeeldingen bij geplaatst. Deze aangepast boeken noemde men een prozaroman. Ook schelmenverhalen werden gedrukt, dit zijn verhalen waarin individuele slimheid en handigheid als middel gebruikt worden om zich in de maatschappij te handhaven.
Laat in de Middeleeuwen ontstonden de rederijkers, dit waren goed georganiseerde verenigingen die de literatuur beoefenden, zij hadden veel invloed. De rederijkers hielden zich vooral bezig met toneel en gedichten, een geliefde vorm was het refrein. Deze vorm van gedichten bestond uit minimaal vier strofen, iedere strofen eindigde met een vast slotregel, de zogenaamde stok.
Hoofdstuk 2 Literatuur uit de zestiende en zeventiende eeuw
2.1 politieke achtergronden
Maarten Luther stond aan het hoofd van de hervorming of reformatie in de zestiende eeuw, afscheiding van de rooms-katholieke kerk. De burgerij vond dat de geestelijkheid te veel invloed had in de kerk en de maatschappij. Ook Johannes Calvijn had hier zo zijn ideeën over. Door de boekdrukkunst konden de ideeën van Luther en Calvijn snel verspreid worden, het nieuwe geloof kreeg veel aanhang, veel mensen werden calvinist.
Aan het einde van de Middeleeuwen was er in de Nederlanden geen sprake van een eenheid. Overal waren andere wetten en gewoonten en er was geen gemeenschappelijke taal. Karel V wilde dat in de Nederlandse gebieden één geloof was, het rooms-katholieke, mensen die de ideeën van Luther en Calvijn waren gaan volgen werden vervolgd. De inwoners van de Nederlanden verzette zich tegen deze centralisatie (eenheidsstreven) en de geloofsvervolging.
In het jaar 1566 vond de beeldenstorm plaats, dit was het begin van de Nederlandse Opstand, de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Van 1609-1621 was er een periode van vrede, het Twaalfjarig Bestand. De Vrede van Münster zorgde voor een definitief einde aan de oorlog. Het noorden was onafhankelijk geworden en het zuiden bleef onder Spaans bewind.
2.2 De sociaal-economische achtergronden
Toen in 1585 Antwerpen in Spaanse handen kwam vluchtte veel kooplieden en calvinisten naar het noorden, vooral naar Amsterdam, dat werd toonaangevend handelscentrum. In de noordelijke provinciën maakten de handel in deze periode een bloei door. In het noorden was het begin van de zeventiende eeuw dan ook een periode van stabiele welvaart.
In de republiek kreeg de stedelijk cultuur kans om zich verder te ontwikkelen, gegoede burgerij bestuurde de staten en steden. Door de kunst en literatuur ontwikkelde zich een eigen stedelijke gedragscode, kunst en literatuur werd gemaakt door de burgers zelf, hierdoor werd duidelijk wat het gewenste gedrag was.
Amsterdam was de belangrijkste stad in de republiek, hier ontwikkelde zich een groep jongeren uit de bovenlaag die profiteerden van de economische successen van de vorige generaties. Dit geld werd omgezet in luxeartikelen.
2.3 De culturele achtergronden
De schilderkunst uit de zestiende en zeventiende eeuw is beroemd geworden. In deze tijd werd van de Gouden Eeuw gesproken vanwege het opbloeiende artistieke leven en de economische voorspoed (dit was natuurlijk niet voor iedereen zo).
2.3.1 De rederijkers
De rederijkers waren dichters die bij elkaar kwamen in verenigingen, rederijkerskamers. De bloeitijd van de rederijkers was in de tweede helft van de vijftiende eeuw en in de zestiende eeuw, maar ook in de zeventiende eeuw bleef de invloed groot. Zij werden bij veel stedelijk activiteiten ingeschakeld, hierdoor konden ze een belangrijke opiniërende rol spelen in de stad. Nieuwe opvattingen over geloof, Renaissance en humanisme werden in de rederijkerskamers besproken.
2.3.2 De Renaissance
De Renaissance, wedergeboorte, was een poging om de klassieke oudheid te laten herleven. De Renaissance ontstond in de viertiende en vijftiende eeuw in noord Italië. Daar ontstonden in deze tijd de Republikeinse stadsstaten, dit waren zelfstandig geworden steden. Deze stadsstaten gingen zich vergelijken met de stadsstaten uit de oudheid en zo groeide de belangstelling voor de klassieke oudheid.
De Renaissance heeft te maken met de kunst. De architecten en beeldhouwers konden gemakkelijker de klassieke voorbeelden volgen dan de schilders, er waren in Italië nog veel gebouwen uit deze tijd overgebleven en er was ook nog een klassiek handboek overgebleven uit deze tijd over architectuur. De schilders moesten gebruik maken van mythologische en klassieke onderwerpen.
De aandacht van de klassieke genres uit de literatuur bloeide weer op:
Komedie
Tragedie
Epigram of puntdicht
Ook nieuwe genres ontstonden:
Emblematiek
Sonnet
De literatuur uit deze tijd, Renaissanceliteratuur, werd gemaakt voor literair geschoold publiek. In deze literatuur werd verwezen naar klassieke bronnen
2.3.3 Het humanisme
Naast de heroriëntatie op de klassieke kunst loopt de heroriëntatie op het klassieke denken. In de tijd van het humanisme komen menselijke waardigheid en zelfontplooiing centraal te staan. De humanisten richtten zich op de mensenwetenschappen: o.a. grammatica, retorica, ethiek, poëzie en geschiedenis.
Humanisten wilden dat de mensen rekening hielden met de menselijk waardigheid en verdraagzaamheid van elkaar.
Door het humanisme herleefde het stoïcisme (afkomstig uit de oudheid), dit betekende dat men onverstoorbaar moest zijn wat er ook gebeurden.
Ook de natuurwetenschappen ontwikkelden zich, zo werd er ontdekt dat de zon het middelpunt van het heelal was en dat de planeten eromheen draaien.
Het succes van de Renaissance en het humanisme kwam voor een groot deel ook door de boekdrukkunst, de ideeën werden snel verspreid. Maar ook reizende mensen zorgde voor de verspreiding.
2.3.4 Functie van schilderkunst en literatuur
De kunstenaren maakten niet meer in opdracht van de adel en de kerk hun kunstwerken, maar in opdracht van de stedelijke burgerij. De schrijvers kregen van niemand meer opdrachten, maar verloren hun maatschappelijke taak niet omdat ze nog steeds wijze lessen wilden geven en kritiek wilden leveren op allerlei zaken. De aanleiding om een boek te schrijven lag bij hen zelf.
Funeraire poëzie: poëzie die geschreven is naar aanleiding van een sterfgeval.
Utile en dulce: nuttige en aangename wat de dichtkunst moest brengen. Lering en vermaak: literatuur en schilderijen zorgde voor een wijze les en mooie vormen. Schijnrealisme: elementen uit de werkelijkheid worden gebruikt om naar iets anders (een morele les) te verwijzen.
2.4 Literatuur in de volkstaal
Standaardtaal: algemene taal die ontstond doordat Holland het belangrijkste gewest was van de noordelijke Nederlanden, de andere gewesten pasten zich aan. Statenvertaling: vertaling van de bijbel in volkstaal.
2.5 Literatuur uit de zestiende en zeventiende eeuw
2.5.1 Strijdliteratuur
Strijdliteratuur: teksten die verwijzen naar iets uit de actualiteit, de auteur willen het publiek van een bepaald standpunt overtuigen of tot handelen aansporen. Oorlofstrofe: strofe waarin afscheid wordt genomen van het publiek.
2.5.2 Humanistisch-renaissancistische literatuur
1. Emblematiek
Emblematiek:
Motto (opschrift)
Pictura (afbeelding)
Subscriptio (uitleg)
Het zorgt voor een illustratie van een algemene waarheid. De woorden zorgen voor een diepere betekenis van de afbeelding.
Analogiedenken: God had voor alles een gewilde plaats en betekenis. De emblematiek maakten hier veel gebruik van.
2. Lyriek, liederen
Vanaf de zeventiende eeuw nam de liefde een steeds belangrijkere plaats in in de literatuur, liefdesemblematiek (soort emblematiek), sonnetten, liederen en verzen gingen hierover.
Er werd in deze tijd gesproken over platonische liefde en lichamelijke liefde. De gedichten gingen over de lichamelijke liefde, hierin werd het ideaalbeeld geschept van de ideale vrouw.
In de nieuwe liedboeken in de zeventiende eeuw speelden liefde een grote rol.
Petrarkisme: liederen en sonnetten waarin de klacht van een minnaar centraal staat. Het petrarkisme zorgde ervoor dat dichters bepaalde beelden en conventies hadden waar ze uit konden putten. Het ging hierbij op de eerste plaats om een literair spel voor een literaire elite.
Paronomasia: het gebruik van klankverwante, maar in oorsprong en betekenis sterk verschillende woorden.
3. Sonnet
Sonnet: gedicht dat bestaat uit veertien regels. Deze regels vallen uiteen in de eerste acht regels (octaaf) en de laatste zes (sextet), deze twee verschillende stukken verschillen in rijmschema en inhoud. De overgang wordt wending, val, chute of volta genoemd. Het was een belangrijke dichtvorm in de Renaissance.
Veel sonnetten gaan over de liefdesklacht van een wanhopig minnaar.
Het was belangrijk dat een dichter de literaire conventies uit zijn tijd kende.
4. Toneel
Toneel kwam voornamelijk uit Amsterdam, het had hier een belangrijke rol, stedelijke functie.
Toneel had een belangrijke opiniërende functie, de meningen die via toneel verspreid werden moesten passen binnen de visie van het stadsbestuur.
Er was veel toneelproductie in Amsterdam, ernstig toneel en komisch toneel, kluchten en blijspelen.
Komisch en ernstig toneel had als functie het publiek een spiegel voorhouden, een ethisch-didactisch doel.
Ernstig toneel = tragedie = treurspel
De hoofdpersonen zijn onder andere vorsten, in het verhaal komt de ondergang van de hoofdpersoon naar voren.
Retorisch-didactische tragedie werd gemaakt door de leden van de rederijkerskamers.
De personages zijn in alle zeventiende-eeuwse toneelstukken typen.
Aristotelische tragedie: er wordt teruggegrepen op de vast handelingsgerichte structuur met de eenheid van tijd, plaats en handeling van de Griek Aristoteles.
Imitatio: parallen aanbrengen uit een ander stuk. Aemulatio: (klassieke) voorgangers overtreffen.
Komedie of blijspel werd gespeeld door mensen uit de lagere klassen, het taalgebruik was makkelijk en er was altijd een goed einde.
Kluchten waren korter dan blijspelen, ze toonden grappig situaties waarin de personages zich lieten leiden door primaire levensdriften als eten, zuipen en vrijen.
In de zeventiende eeuw waren de meeste literaire teksten en liederen rijmende teksten. Maar er werden ook teksten in proza geschreven.
In de Renaissance werd de biografie populair, kunstenaarsbiografie werd ook in proza geschreven.
Populaire proza was lectuur die bij marskramers en straatventers te koop was, het was gedrukt voor een groot en weinig geletterd publiek.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
thnx voor dit, heb nu misschien nog voldoende
13 jaar geleden
AntwoordenB.
B.
dankje!
btw misschien moet je de alle/allen regel eens uit je hoofd leren, gaat minstens 2 keer fout
12 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
grammer nazi...
7 jaar geleden
D.
D.
Mooi samengevat
5 sterren voor jou
12 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Super!
9 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
je redt m'n leven!
8 jaar geleden
Antwoorden